ECLI:NL:GHARL:2025:6891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
21-005291-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging, gepleegd op 27 april 2024, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, [benadeelde]. Het hof legt een gevangenisstraf van twee maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de recidive van de verdachte. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd en een schadevergoeding van € 2.059,97 aan de benadeelde partij toegewezen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de schadevergoeding vastgesteld op € 2.059,97, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf bevolen, waarbij de verdachte moet deelnemen aan een gedragsinterventie. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de zittingen van 2 juni en 21 oktober 2025, waarbij het hof de verklaringen van de verdachte, de benadeelde partij en de advocaat-generaal heeft gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, wat heeft geleid tot letsel bij het slachtoffer, en heeft de strafoplegging gemotiveerd op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het delict op de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005291-24
Uitspraakdatum: 4 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- [plaats] , zittingsplaats [plaats] ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2024 met parketnummer 18-196725-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-107713-22, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 juni 2025 en 21 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.A. Pots, en de advocaat van de benadeelde partij hebben aangevoerd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 5 december 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.059,97, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overig gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de vordering tot tenuitvoerlegging gelast, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Ten aanzien van het overgebleven gedeelte heeft de politierechter als bijzondere voorwaarde toegevoegd dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie van CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden.
In het proces-verbaal van de zitting van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland zijn de gebruikte bewijsmiddelen niet uitgewerkt. Hierdoor kan het hof het vonnis niet bevestigen. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te [plaats] , openlijk, te weten, op het [plein] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde] :
- meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam te duwen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een of meerdere vuisten, dan wel handen, in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- een knietje in het gezicht, althans op het hoofd, te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde een enkele vuistslag behelsde. Voor het overige heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van het hof
Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte van [benadeelde] , de verklaring van verdachte bij de politie, de beschrijving van de camerabeelden en de herkenning van verdachte door [verbalisant 1] . Het hof overweegt dat voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging het geheel van verrichte handelingen van belang is, ongeacht de individuele bijdrage hieraan van verdachte.

Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 april 2024, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024110432 d.d. 19 juni 2024, inhoudende de verklaring van [benadeelde] :
Op zaterdag 27 april 2024 (Koningsdag) was ik samen met mijn vriendin, [naam 1] en een bevriend stel genaamd [naam 2] en [naam 3] , op een evenement in de binnenstad van [plaats] . Dit evenement vond plaats op [straat] , op het hoekje van het [plein] , ter hoogte van de [uitgaansgelegenheid] . Omstreeks 17:30 uur kwam er één jongen naar mij toe. Deze jongen was met een groep van 10 á 15 personen die op een afstandje bleven staan. Een aantal van de personen in de groep, hadden jasjes aan van [supportersgroep 1] en [supportersgroep 2] . Ik had hierdoor gelijk in de gaten dat het om de harde kern van [voetbalclub] ging. De jongen was meteen agressief en opgefokt richting mij. Hij vroeg aan mij wat ik daar moest. Ik zei tegen mijn vriendin en vrienden dat ik ergens anders naartoe wilde gaan. Ik voelde mij niet meer prettig door de hele situatie.
Toen [naam 3] en ik stonden te wachten bij de lantaarnpaal, kwamen er weer drie andere personen uit die [supportersgroep 1 en 2] naar ons toe. Beide jongens begonnen mij te duwen. Persoon 1 duwde mij op een gegeven moment tegen een afzethek aan. Door de duw viel ik of het afzethek niet om. Ik ben toen wel terug gaan duwen om mijzelf te verdedigen. Ik zag dat er in de tussentijd een aantal personen van de eerdergenoemde [supportersgroep 1 en 2] bij waren komen staan. Ik gok dat er tussen de 10 á 15 personen bij stonden. Ik denk dat zij op ongeveer twee á drie meter om ons heen stonden.
Nadat ik persoon 1 een duw had gegeven, zag ik dat hij zijn arm naar achteren bewoog en daarna met gebalde vuist, met kracht een klap in mijn gezicht gaf. Ik voelde dat hij mij net boven mijn linkeroog raakte. Toen ik een beetje bij kwam van deze klap, zag ik dat persoon 2 ook naar mij uit wilde halen. Daaropvolgend kreeg ik weer een klap. Ik heb mij toen klein gemaakt door een soort van in elkaar te kruipen. Ik bleef wel op mijn benen staan maar probeerde mijn bovenlichaam en mijn gezicht te beschermen. Toen ik op deze manier in elkaar zat, voelde ik dat ik een knietje in mijn gezicht kreeg. Ik voelde dat dit knietje mij vol op mijn neus raakte. Ook kan ik mij herinneren dat ik een klap op mijn achterhoofd kreeg.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juni 2024, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
A: Hij (het hof begrijpt: aangever [benadeelde] ) zei iets tegen mij. Maar ik weet niet wat. Maar het was niet vriendelijk want uit reactie gaf ik hem een duwtje.V: Wat voor een duw?A: Gewoon een normale duw.
O: Op beelden is te zien dat het slachtoffer meerdere klappen en trappen krijgt.A: Ik sla hem. Volgens mij raakte ik hem. Volgens mij raakte ik hem in zijn gezicht. Ik sloeg met de vuist.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2024, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant 2] met betrekking tot de beschrijving van camerabeelden:
Waar gesproken wordt over VE1, wordt daarmee bedoeld de verdachte die herkenbaar is volgens het volgende signalement:
- Man
- Blanke huidskleur
- Normaal postuur
- Kort bruin haar met grote inhammen
- Grijs/blauw shirt met lange mouwen met [merk] logo op linkermouw.
31:06: VE1 en VE2 lopen in de richting van SO welke ter hoogte van de ingang staat van het evenementen terrein. Ter hoogte van SO blijven VE1 en VE2 staan.31:12: VE1 geeft met beide handen een duw op het bovenlichaam aan SO. SO komt hierdoor enkele meters naar achteren terecht waar hij blijft staan.VE1 en VE2 lopen naar voren in de richting van SO waarna ook VE2 een duw geeft aan SO ter hoogte van zijn schouders.SO strekt vervolgens zijn linkerhand uit in de richting van VE2.VE1 haalt vervolgens zijn rechterarm naar achteren en beweegt deze met kracht naar voren in de richting van het hoofd van SO. Ook VE2 brengt zijn rechterarm naarachteren en beweegt deze met kracht in de richting van het hoofd van SO. Hierna houdt VE1 zijn handen ter hoogte van het hoofd van SO welke op dat momentvoorovergebogen staat. VE1 brengt vervolgens zijn rechterknie in de richting van het hoofd van SO.31:27: SO zet een paar stappen achteruit en staat op enkele meters van VE1 en VE2.VE2 doet een paar stappen naar voren en brengt met kracht zijn rechterarm in de richting van SO waarna ook VE1 zijn rechterarm naar achteren brengt en vervolgens metkracht in de richting van SO beweegt.VE1 brengt vervolgens zijn rechterarm naar beneden en beweegt deze vervolgens drie keer met kracht omhoog in de richting van het hoofd van SO. Hierna brengt ook VE2zijn rechterarm naar beneden waarna hij deze met kracht in de richting van het hoofd van SO beweegt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2024, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant 3] met betrekking tot de herkenning van verdachte:
Verdachte 1 herken ik voor de volle 100% als [verdachte] , 28/08/1998. Ik heb als spotter/supportersbegeleider meerdere keren met betrokkene [verdachte] te maken gehad en herken hem aan zijn typische gezichtskenmerken, zijn blonde haar en zijn diepe inhammen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 april 2024 te [plaats] , openlijk, te weten, op het [plein] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde] :
- meermalen tegen het lichaam te duwen en;
- meermalen met een of meerdere vuisten, dan wel handen, op het hoofd te slaan en;
- een knietje op het hoofd, te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging
tegen aangever [benadeelde] , door hem te duwen, hem meerdere malen met de vuist te slaan en hem een knietje te geven. [benadeelde] heeft hierdoor fors letsel heeft opgelopen, te weten licht traumatisch schedel-/hersenletsel, een neusfractuur en een wond boven het linkeroog.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft het incident plaatsgevonden op Koningsdag, op een openbaar toegankelijk plein in de directe nabijheid van een druk door publiek bezocht evenemententerrein, waardoor meerdere mensen hier ongewild getuige van waren. Mensen die een feestelijke en gezellige dag in [plaats] wilden vieren, net als het slachtoffer en zijn vrienden. Ook bij hen kan door het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn mededader een gevoel van onveiligheid zijn ontstaan. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 15 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De straffen die verdachte voor deze feiten opgelegd heeft gekregen, zijn in aard en omvang steeds zwaarder geworden. Ook zijn vaak (gedeeltelijk) voorwaardelijke straffen opgelegd. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof weegt dat in strafverzwarende zin mee. Daarnaast houdt het hof rekening met de artikelen 22b en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof heeft kennisgenomen van een reclasseringsrapport van 7 november 2024. In dit rapport geeft de reclassering aan een mogelijkheid te zien voor het opleggen van de gedragsinterventie van CoVa om verdachte handvatten aan te reiken om minder beïnvloedbaar te zijn door negatief groepsgedrag. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard bereid te zijn aan deze gedragsinterventie mee te werken.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van een voortgangsrapport van de reclassering van 16 oktober 2025. De reclassering geeft hierin aan dat verdachte zich laat begeleiden en om hulp durft te vragen als hij tegen lastige situaties aanloopt. Verdachte onderhoudt goed contact met de reclassering en is open en respectvol. De reclassering geeft aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze ontwikkelingen van de afgelopen jaren zal doorkruisen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de meeste van zijn eerdere delicten onder invloed van alcohol heeft gepleegd. Sinds enkele jaren drinkt verdachte geen alcohol meer. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde niet onder invloed was van alcohol of drugs. Verdachte gaat de laatste jaren niet meer naar wedstrijden van [voetbalclub] vanwege een stadionverbod. Dat verbod geldt nog tot 2030. Hij is wel van plan weer naar wedstrijden te gaan zodra het stadionverbod afloopt. Verdachte heeft een baan en een relatie en streeft naar een toekomst zonder het plegen van delicten. Hij gaat nog om met dezelfde vriendengroep als ten tijde van het bewezenverklaarde, maar heeft verklaard zich met deze vriendengroep niet meer in voor hem risicovolle situaties te willen begeven.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het voorgaande en met de aard en ernst van het bewezenverklaarde. Verdachte heeft jegens [benadeelde] buitenproportioneel en zinloos geweld gebruikt. Naar het oordeel van het hof is het zorgwekkend dat verdachte ook in nuchtere toestand tot dergelijk geweld in staat is gebleken. Het hof heeft de indruk gekregen dat verdachte niet goed in staat is de eventuele risico’s en gevolgen van situaties in te schatten, met name wanneer hij zich in een groep bevindt. Het hof acht de kans op herhaling dan ook groot. Verdachte heeft meerdere voorwaardelijke straffen opgelegd gekregen in soortgelijke strafzaken, maar lijkt daar niet, althans onvoldoende, van te leren. Hoewel het hof ziet dat verdachte een aantal positieve ontwikkelingen in zijn leven heeft teweeggebracht, waarvan het hof hoopt dat hij deze positieve weg zal bestendigen, ziet het hof aanleiding om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een andere strafmodaliteit is gelet op de geschetste omstandigheden niet langer opportuun en kan ook niet worden uitgelegd naar de maatschappij. Het hof acht het aangewezen verdachte met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ervan te doordringen dat hij volledig verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.059,97. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.059,97. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde strafbare handelen van verdachte. Ten aanzien van de materiële schade, te weten de eigen risicokosten van de zorgverzekering en de vergoeding voor de opname in het ziekenhuis, gaat het hof uit van de kosten zoals de benadeelde partij deze heeft gevorderd. De kosten zijn met respectievelijk een kostenoverzicht van de verzekeraar en een brief van de arts onderbouwd. De omvang van de vergoeding voor de opname in het ziekenhuis is gebaseerd op de Letselschade richtlijn ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan onder meer een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of in zijn persoon is aangetast. Het verzoek tot schadevergoeding is onderbouwd met een medische verklaring, waaruit blijkt dat de benadeelde partij licht traumatisch schedel-/hersenletsel, een neusfractuur en een wond boven het linkeroog heeft opgelopen. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij verklaard dat hij psychische gevolgen ervaart van het bewezenverklaarde, te weten gevoelens van onrust en onveiligheid en herbelevingen van het geweld.
Het hof leidt uit voorgaande af dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en in zijn persoon is aangetast, zodat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW in aanmerking komt voor schadevergoeding.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op een bedrag van € 2.000,00, waarbij is gelet op de ernst en de gevolgen van het bewezenverklaarde. Het hof heeft daarbij ook betrokken hetgeen rechters in min of meer vergelijkbare zaken aan schadevergoeding op leggen. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen, omdat het hof niet kan vaststellen dat deze overige door de benadeelde partij gevorderde schade rechtstreeks is veroorzaakt door het handelen van verdachte.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op.

Vordering tot tenuitvoerlegging

In de zaak met parketnummer 18-107713-22 is verdachte op 17 juni 2022 door de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld. Aan de verdachte is toen een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren. Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van deze voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep ook aan de orde.
De verdachte heeft voor het einde van de proeftijd een nieuw strafbaar feit gepleegd. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen. Het hof ziet, gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden en het advies van de reclassering om een gedragsinterventie op te leggen, reden om niet die hele straf, maar een deel ervan ten uitvoer te laten leggen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Ten aanzien van de overgebleven voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand zal het hof als bijzondere voorwaarde toevoegen dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie van CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden.

Wetsartikelen

De straf is gebaseerd op de artikelen 22b, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.059,97 (tweeduizend negenenvijftig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 59,97 (negenenvijftig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.059,97 (tweeduizend negenenvijftig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 59,97 (negenenvijftig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 april 2024.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Beveelt de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2022, parketnummer 18-107713-22, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, te weten van:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.

En wijzigt de bijzondere voorwaarden in die zin dat de volgende bijzondere voorwaarde wordt toegevoegd:
6. Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de eerste 3 (drie) jaren van de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Krist, griffier,
en op 4 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.