ECLI:NL:GHARL:2025:6885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
21-002667-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging met geweld na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een diefstal met geweld, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 21 oktober 2025. De advocaat-generaal heeft gevorderd tot veroordeling van de verdachte, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. Het hof oordeelt dat de verklaringen van de aangevers onvoldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De aangevers hebben tegenstrijdige verklaringen afgelegd en er is geen aanvullend bewijs dat de verdachte bij het geweldsincident betrokken was. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de diefstal met geweld, en spreekt hem vrij. Tevens verklaart het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002667-24
Uitspraakdatum: 4 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 juni 2024 met parketnummer 18-325076-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep, gericht tegen de vrijspraak van het aan hem onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het aan hem onder 1 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. W. Volkers, is aangevoerd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Verdachte heeft het hoger beroep onbeperkt ingesteld. Het hoger beroep is dus ook gericht tegen die vrijspraak. Verdachte kan tegen een beslissing tot vrijspraak geen hoger beroep instellen. Het hof verklaart verdachte daarom niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover het hoger beroep is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 10 juni 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het hof komt in dit arrest tot een andere beslissing over het bewijs dan de rechtbank. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 december 2023 te [plaats] , gemeente [gemeente] omstreeks 23:45 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, te weten een woonunit gelegen aan [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (I-phone XR), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [slachtoffer 1] met een mes en/of schaar, althans een soortgelijkend puntig voorwerp, op en/of tegen het hoofd te steken en/of te snijden en/of te slaan en/of;
- die [slachtoffer 1] tegen de grond te werken en/of (vervolgens) tegen de grond te houden en/of (vervolgens) op die [slachtoffer 1] te gaan zitten en/of;
- die [slachtoffer 2] met een mes en/of schaar, althans een soortgelijkend puntig voorwerp, meerdere malen, althans eenmaal op en/of tegen het hoofd en/of zijn hand en/of zijn lichaam te steken en/of te snijden.

Vrijspraak

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Beide aangevers waren aanwezig op de kamerunit van aangever [slachtoffer 2] toen drie mannen de kamer binnenkwamen. Twee van hen pakten aangever [slachtoffer 1] vast en een derde droeg een scherp voorwerp voor zich. Tussen de derde man en [slachtoffer 2] is een worsteling ontstaan, waarbij [slachtoffer 2] is gestoken of gesneden. Aangevers zijn na het voorval samen naar de beveiliging gelopen en herkenden verdachte als de derde man met het scherpe voorwerp. Uit het dossier blijkt dat na de aanhouding van verdachte tussen verdachte en [slachtoffer 2] een woordenwisseling heeft plaatsgevonden over de gestolen iPhone. Dit maakt de herkenning van verdachte door [slachtoffer 2] nog aannemelijker. Daarbij heeft aangever [slachtoffer 1] ook in zijn aanvullende verhoor verklaard dat hij de ‘de dunne man’ herkende. Diezelfde avond is door de beveiliging van het asielzoekerscentrum een steekwapen, in de vorm van een halve schaar, aangetroffen in de kamer van verdachte en zijn broer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu de verklaringen van de aangevers onvoldoende betrouwbaar zijn. De initiële aangiftes van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verschillen van elkaar op cruciale punten. Twaalf dagen na het incident hebben beide aangevers een aanvullende verklaring afgelegd. Deze verklaringen sluiten aanzienlijk beter op elkaar aan. Volgens de verdediging kunnen aangevers met elkaar overlegd hebben en hun verklaringen mogelijk op elkaar hebben afgestemd.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd, dat de herkenning van verdachte door de aangevers, waarover [getuige] heeft verklaard, twijfelachtig is. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij niet veel kan vertellen over de daders en heeft tijdens zijn aanvullende verhoor aangegeven dat het donker was op de kamer ten tijde van het incident. [slachtoffer 2] heeft wisselend verklaard over het wel of niet kennen van verdachte. Tot slot hebben beide aangevers verklaard dat de dader een petje droeg. Verdachte droeg geen petje toen hij werd aangehouden. Bovendien had verdachte geen mes bij zich.
Het proces-verbaal van bevindingen omtrent de woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 2] in het politiebureau over de gestolen iPhone is onvoldoende betrouwbaar, nu deze tot stand is gekomen middels een dubbele vertaalslag, omdat de verbalisant het gesprek tussen verdachte en [slachtoffer 2] niet verstond. [slachtoffer 2] heeft het gesprek voor de verbalisant vertaald naar het Engels. Welke woorden tijdens deze woordenwisseling precies zijn gezegd, is dan ook niet objectief vast te stellen.
Al met al leidt de inhoud van het dossier volgens de verdediging tot teveel onduidelijkheid over wat zich ten tijde van het ten laste gelegde heeft afgespeeld, waardoor vrijspraak moet volgen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat op 5 december 2023 een incident heeft plaatsgevonden in de kamerunit van aangever [slachtoffer 2] , waar op dat moment aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beiden aanwezig waren. Uit het dossier komt naar voren dat tijdens dit incident geweld is toegepast, dat heeft geleid tot het letsel zoals dat in het dossier wordt beschreven. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verdachte aangewezen als één van de personen die bij het incident betrokken was. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze verklaringen van aangevers ertoe leiden dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte bij de diefstal met geweld betrokken is geweest.
Het hof stelt hierbij voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer indien deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde feit kunnen aantonen. Bij de beoordeling van het bewijs is van doorslaggevend belang of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
[slachtoffer 1] heeft in zijn verklaring van 5 december 2023 om 23.50 uur verklaard dat het allemaal erg snel ging. Hij kan de mannen beschrijven als in het zwart of donker gekleed, 170-175 cm lang en dat het Arabische jongens waren. Hij kende de drie jongens niet, maar [slachtoffer 2] kon volgens [slachtoffer 1] de jongens wel herkennen.
[slachtoffer 2] heeft in zijn verklaring van 6 december 2023 om 00.40 uur verklaard dat hij eerst alleen naar de beveiliging is gegaan en dat de beveiliging richting zijn kamer is gelopen. De mannen waren al weg. Daarop is [slachtoffer 1] ook naar de receptie gegaan en zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] samen met de beveiliging weer richting de woning van [slachtoffer 2] gelopen. Onderweg kwamen ze een man tegen die [slachtoffer 2] herkende als de man die hem meerdere keren gestoken heeft, waarop de man door de beveiliging is meegenomen naar de receptie. In deze verklaring worden door [slachtoffer 2] geen kenmerken van de dader genoemd.
In het proces-verbaal van het verhoor van [getuige] , beveiliger bij het asielzoekerscentrum te [plaats] , van 11 december 2023 is niet nader beschreven hoe het aanwijzen van verdachte door aangevers in zijn werk is gegaan en op basis van welke kenmerken of omstandigheden verdachte door aangevers is herkend. [getuige] heeft enkel verklaard dat twee mannen naar de ontvangstruimte kwamen en zij op verzoek van één van de mannen, degene met een bebloed hoofd, zijn meegelopen naar hun woonunit en dat beide mannen onderweg de man hebben aangewezen die gestoken had. Waarom juist deze persoon door aangevers is aangewezen blijkt niet uit de verklaring van [getuige] , noch wat de uiterlijke kenmerken van deze persoon waren. Ook blijkt niet uit de verklaring van de omstandigheden ter plaatse, bijvoorbeeld of er nog meer mensen aanwezig waren onderweg en wat de reactie van aangevers was toen ze deze man zagen.
Een nadere duiding van het signalement van de dader vindt pas plaats tijdens de aanvullende verhoren van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 17 december 2023. [slachtoffer 2] verklaart dat de man die hem gestoken heeft, grote ogen had en dat het een lange dunne man was. [slachtoffer 2] kent de man aan de manier van praten, maar weet niet hoe de man heet of waar hij verblijft. [slachtoffer 2] verklaart verder dat hij de man die de telefoon van [slachtoffer 1] heeft afgepakt wel kent, maar niet de man die hem gestoken heeft. Hij heeft de man die hem gestoken heeft, nooit eerder gezien. [slachtoffer 2] kan evenwel niet aangeven welke kleding de man gedragen heeft, enkel dat hij een petje droeg. Het hof acht in dit kader van belang dat [slachtoffer 2] nog met verdachte heeft gesproken, kort nadat verdachte door de politie op het asielzoekerscentrum was aangehouden.
[slachtoffer 1] verklaart eerst over kenmerken van de man die gestoken heeft, waaronder het dragen van een witte pet en een blauwkleurige sweater, om vervolgens te verklaren dat hij de man die [slachtoffer 2] gestoken heeft, heeft gezien, maar ook dat hij die man eigenlijk niet goed heeft gezien en dat hij eigenlijk niet goed heeft opgelet hoe de man er uit zag. Ook verklaart [slachtoffer 1] dat het licht in de kamer uit was.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat op basis van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] allereerst niet een eenduidig signalement naar voren komt over degene die gestoken heeft, terwijl de omstandigheden waaronder de herkenning van verdachte als de dader door aangevers heeft plaatsgevonden evenmin duidelijk geworden zijn. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat op grond van de herkenningen door aangevers zonder meer niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het verdachte is die bij de diefstal met geweld betrokken is geweest.
Naar het oordeel van het hof bevindt zich in het dossier verder geen aanvullend bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweldsincident. Anders dan de advocaat-generaal stelt, kan het aantreffen van de halve schaar in de kamer van de broer van verdachte niet als zodanig bewijs dienen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er gestoken is met een mes met een lange scherpe punt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er gestoken is met een keukenmes van middelmaat en heeft een tekening van het mes gemaakt. Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] blijkt dat hij een halve schaar vond op de kamer van de broer van verdachte die hij heeft overhandigd aan een politieagente en dat deze zei dat het mes sterk leek op de tekening die [slachtoffer 2] van het steekwapen had gemaakt. Ook [getuige] vond de halve schaar sterk lijken op de tekening. Het hof is van oordeel dat er niet zonder meer van uitgegaan kan worden dat de aangetroffen halve schaar op de kamer van de broer van verdachte het steekwapen is. Behalve dat er geen ter zaken doende forensische sporen op de halve schaar zijn aangetroffen, kan het hof niet zonder meer mee gaan in de conclusie dat de halve schaar overeenkomsten vertoond met het door [slachtoffer 2] getekende steekwapen zodanig dat geconcludeerd dient te worden dat dit het gebruikte steekwapen betreft. Hierbij neemt het hof ook in overweging dat de aangevers hebben verklaard over het gebruik van een (keuken-)mes. Los van de vraag wie het betreffende steekwapen dan gehanteerd zou hebben, concludeert het hof dat er onvoldoende bewijs dat de halve schaar het steekwapen is geweest.
Ook het proces-verbaal van bevindingen omtrent de woordenwisseling over de gestolen iPhone tussen verdachte en aangever [slachtoffer 2] kan naar het oordeel van het hof niet dienen als aanvullend bewijs. Uit het proces-verbaal blijkt dat deze woordenwisseling in een voor de verbalisant vreemde taal heeft plaatsgevonden en dat de verbalisant [slachtoffer 2] heeft gevraagd zijn gesprek met verdachte voor de verbalisant te vertalen. Deze vertaling vond bovendien plaats in het Engels, omdat [slachtoffer 2] geen Nederlands sprak. De verbalisant heeft de Engelse vertaling van [slachtoffer 2] weer naar het Nederlands vertaald en deze vertaling opgenomen in het proces-verbaal. Nu de weergave van de woordenwisseling in het proces-verbaal tot stand is gekomen door een dubbele vertaalslag en met behulp van één van de aangevers, acht het hof voornoemd proces-verbaal onvoldoende betrouwbaar om dit tot het bewijs te bezigen.
Nu het hof niet met een voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zal het hof verdachte hiervan vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Krist, griffier,
en op 4 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.