Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over drie minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, had het gezamenlijk gezag over de kinderen, maar dit was beëindigd door de rechtbank. De moeder had verzocht om alleen het gezag over de kinderen te verkrijgen, wat door de rechtbank was toegewezen. De vader was het hier niet mee eens en stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was om zijn gezag te beëindigen. Hij weigerde echter toestemming te geven voor gezagsbeslissingen, zoals de aanvraag van paspoorten voor de kinderen, tenzij zij zijn achternaam zouden dragen. De moeder voerde aan dat het eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen was, omdat de vader niet meewerkte aan gezagsbeslissingen en er veel onrust was door zijn gedrag. Het hof oordeelde dat het eenhoofdig gezag bij de moeder in het belang van de kinderen was, omdat dit meer rust zou brengen en de moeder in staat zou stellen noodzakelijke beslissingen te nemen zonder de constante bemoeienis van de vader. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en stelde vast dat de vader niet in staat was om op een constructieve manier samen te werken met de moeder, wat de situatie voor de kinderen bemoeilijkte.