Uitspraak
1.De procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep (met grieven) van 13 juni 2025;
- de akte uitlaten ontvankelijkheid van [appellante] van 15 juli 2025;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 29 juli 2025.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft [appellante] B.V. hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, in een vrijwaringszaak. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellante] enkele bedragen aan [naam3] moest betalen vanwege gebreken in het opgeleverde werk. [appellante] had [geïntimeerde] in vrijwaring opgeroepen, maar [geïntimeerde] is niet verschenen. De rechtbank heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van hetgeen waartoe [appellante] in de hoofdzaak is veroordeeld. [appellante] heeft op 13 juni 2025 hoger beroep ingesteld, waarbij zij zich beroept op artikel 339 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat uitzonderingen op de termijn voor hoger beroep regelt. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] de dagvaarding in hoger beroep ná de termijn van drie maanden heeft uitgebracht, maar vóór het verstrijken van de verlengde termijn. Het hof oordeelt dat [appellante] ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de rechtbank de vordering in vrijwaring gedeeltelijk heeft afgewezen. Het hof heeft de vrijwaringszaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt en verdere beslissingen aangehouden.