ECLI:NL:GHARL:2025:655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
200.348.667
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzocht het hof om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 29 augustus 2024 was uitgesproken, te vernietigen. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader, die ook gezag heeft over de minderjarige. De moeder was het niet eens met deze beslissing en vroeg om een kortere duur van de machtiging tot uithuisplaatsing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2025 waren zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de bestreden beschikking bij de vader verblijft en dat de huidige situatie in zijn belang is. Het hof oordeelde dat een co-ouderschapsregeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien de problematiek en de verschillen in opvoedsituaties tussen de ouders. De moeder's verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten werd afgewezen, omdat het hof van mening was dat de huidige situatie stabiliteit biedt voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder om de machtiging te verkorten afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die baat heeft bij een duidelijke en voorspelbare opvoedsituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.667
(zaaknummer rechtbank Gelderland 439855)
beschikking van 30 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L.J. Wekking.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 29 augustus 2024, uitgesproken onder zaaknummer 439855, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 november 2024;
- het verweerschrift namens de vader met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Een collega van de vertegenwoordiger van de raad is bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2009. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] met ingang van 29 augustus 2024 tot 29 augustus 2025 onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere ouder met gezag verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.3
[de minderjarige] verblijft sinds de bestreden beschikking bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en is met twee grieven in hoger beroep gekomen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder met gezag te vernietigen en
primairhet verzoek van de raad tot verlening van die machtiging alsnog af te wijzen dan wel
subsidiairdie machtiging te verlenen voor een kortere duur.
4.2
De vader voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, al dan niet onder aanvulling van de gronden.
4.3
De raad heeft mondeling verweer gevoerd en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b tweede lid van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de GI op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
Net als de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend. Deze beslissing van de kinderrechter zal daarom in stand blijven (worden bekrachtigd). Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Het inzetten van een minder ingrijpende maatregel waarbij de zorg voor [de minderjarige] gelijk tussen de ouders wordt verdeeld, zoals de moeder dat graag wil, vindt het hof niet in het belang van [de minderjarige] . Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt is een zogenaamde co-ouderschapsregeling alleen mogelijk in een situatie waarin ouders redelijk op een lijn zitten en als het betreffende kind dat aankan. Beide voorwaarden zijn, ondanks de in het verleden jarenlang ingezette hulpverlening, niet het geval. Gebleken is dat de opvoedsituaties bij de ouders veel van elkaar verschillen. Daarnaast is het voor het hof voldoende duidelijk dat co-ouderschap gelet op de problematiek van [de minderjarige] te veel van hem vraagt. Daar komt bij dat sprake is van hardnekkige problematiek. [de minderjarige] is inmiddels vijftien jaar oud en het hof is het met de raad eens dat de tijd voor [de minderjarige] begint te dringen. [de minderjarige] heeft behoefte aan een stabiele, eenduidige opvoedsituatie. Deze heeft hij nu hij het grootste gedeelte van de tijd bij de vader verblijft.
Gezien wordt dat [de minderjarige] baat heeft bij deze situatie en dat hij positieve stappen zet in zijn ontwikkeling. Zo is gebleken dat het gewicht van [de minderjarige] stabiliseert en dat het beter gaat op school. Daarnaast heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat [de minderjarige] inmiddels intrinsiek gemotiveerd is om met hulpverlening aan zijn problematiek te werken. Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat deze positieve lijn in zijn ontwikkeling wordt voortgezet. Dit maakt dat niet (langer) kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel.
De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.4
Hoewel het enige tijd heeft geduurd voordat de hulpverlening vanuit de GI op gang kwam, is er vanuit de GI inmiddels een tweetal gezinsbegeleiders betrokken. Deze gezinsbegeleiders zijn op dit moment aan het bekijken welke hulpverlening nodig is om aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken. Zoals hierboven weergegeven heeft [de minderjarige] baat bij de huidige situatie waarin er duidelijkheid en voorspelbaarheid is in zijn opvoedsituatie. Hierbinnen heeft hij de rust en ruimte om positieve stappen in zijn ontwikkeling te zetten. De problematiek die bij [de minderjarige] speelt is echter zodanig dat desondanks niet te verwachten is dat die binnen korte tijd is opgelost. Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een kortere duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het verkorten van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing acht het hof dan ook niet in het belang van [de minderjarige] , zodat het hof het verzoek van de moeder daartoe zal afwijzen.
5.5
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. Gebleken is dat er na de uithuisplaatsing enige tijd geen omgang is geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . Voor de moeder was dit mede aanleiding om (subsidiair) een kortere duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders laten weten dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] inmiddels weer tot stand is gekomen en dat [de minderjarige] in dat kader een weekend in de veertien dagen bij de moeder verblijft. Het hof vindt het van belang dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] niet opnieuw onderbroken wordt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI in dat kader laten weten de ouders indien nodig te zullen ondersteunen bij de praktische invulling van de omgang.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 29 augustus 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 30 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.