ECLI:NL:GHARL:2025:654

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
200.343.125
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoeken herstel ouderlijk gezag en bepalen hoofdverblijfplaats bij de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verzoeken van een moeder om het ouderlijk gezag over haar kinderen te herstellen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, had eerder het gezag over haar kinderen verloren. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat herstel van het gezag van de moeder niet in het belang van de minderjarigen is. De kinderen wonen momenteel bij hun oma en hebben daar een stabiele opvoedomgeving. Het hof heeft vastgesteld dat de relatie tussen de moeder en de kinderen door eerdere juridische beslissingen onherstelbaar is gewijzigd, en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De moeder heeft wel recht op contact met haar kinderen, en er is ruimte voor uitbreiding van de omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.125
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 566172)
beschikking van 30 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
voormalig advocaat: mr. M. de Jonge (onttrokken),
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de voogd.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de oma],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de oma.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 maart 2024, uitgesproken onder zaaknummer 566172, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 juni 2024;
  • het verweerschrift met productie, en
  • een bericht van de moeder van 5 december 2024 met producties.
2.2
De drie jongste zonen van de moeder, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , zijn in de gelegenheid gesteld hun mening te geven over het verzoek van de moeder, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • een vertegenwoordiger van de voogd, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De oma heeft voor de mondelinge behandeling laten weten niet aanwezig te zullen zijn. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling mede aan de hand van door haar aan het hof overgelegde pleitaantekeningen het woord gevoerd.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft vier kinderen:
  • [de meerderjarige] , geboren [in] 2005;
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010;
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2012.
[de meerderjarige] is [in] 2023 meerderjarig, zodat deze procedure niet over hem gaat.
3.2
Op 20 maart 2019 heeft de rechtbank (Amsterdam) het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd.
Op 17 december 2019 heeft het hof (Amsterdam) de uitspraak over het gezag van de moeder bekrachtigd. Het hof heeft bij beschikking van diezelfde datum ook het gezag van de vader over de kinderen beëindigd en een voogd benoemd.
3.3
Op 13 februari 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder één keer in de drie weken onbegeleide omgang heeft met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op woensdag van 16:00 tot 17:00 uur en met [de minderjarige1] op vrijdag van 16:00 tot 17:00 uur.
Op 2 december 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de omgang bij de moeder thuis zal zijn.
Op 3 maart 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ook omgang hebben op of rondom de verjaardagen van de kinderen en op een aantal feestdagen van 12:00 tot 14:00 uur.
3.4
Op 6 april 2021 heeft het hof bepaald dat de GI de moeder één keer per maand moet informeren over belangrijke gebeurtenissen in het leven van de kinderen.
3.5
Op 30 maart 2022 heeft de rechtbank de GI tot voogd over de kinderen benoemd.
3.6
De kinderen wonen bij de oma.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (Midden-Nederland), voor zover hier van belang, de verzoeken van de moeder om weer met het gezag over de kinderen te worden belast en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoeken om haar in het ouderlijk gezag over de kinderen te herstellen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen alsnog toe te wijzen. Daarnaast verzoekt de moeder het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De voogd voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Herstel gezag en hoofdverblijfplaats
5.1
In artikel 1:277, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek staat dat de rechter de ouder van wie het gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen als bedoeld in artikel 1:247, tweede lid.
5.2
Bij de beslissing van het hof staan de belangen van de kinderen voorop. Zij hebben recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de leefsituatie waarin zij verblijven en opgroeien. Zij hebben ook recht op duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief. Dit staat in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
5.3
Zoals de moeder naar voren heeft gebracht is er in het verleden een NIFP-onderzoek geweest naar de mogelijkheid van de moeder om de kinderen zelf op te voeden. Op basis van – onder andere – dit onderzoek zijn vergaande beslissingen genomen over de kinderen: zij zijn onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst en uiteindelijk is het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd. In 2021 heeft het tuchtcollege geoordeeld dat het NIFP-onderzoek absoluut niet voldeed aan de criteria waaraan een deskundigenonderzoek moet voldoen. Dat onderzoek was dus ondeugdelijk en met dat ondeugdelijke onderzoek is de moeder tekort gedaan. Het hof begrijpt dan ook volkomen dat de beslissingen die zijn gevolgd op dat NIFP-onderzoek en daarop – mede – zijn gebaseerd voor de moeder onverteerbaar zijn en dat zij vindt dat haar recht gedaan moet worden door haar gezag te herstellen en de kinderen weer bij zich te hebben.
Het hof kan echter niet voorbijgaan aan het feit dat de relatie tussen de moeder en de kinderen door de ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en uiteindelijk de gezagsbeëindiging onherstelbaar is gewijzigd. De moeder heeft de dagelijkse zorg voor de kinderen al lang niet uitgeoefend en de kinderen niet dagelijks en van nabij zien opgroeien.
5.4
Het ouderlijk gezag houdt – mede – in het recht én de plicht om de kinderen te verzorgen en op te voeden en daarvoor is nodig dat de ouder in voldoende mate weet wat nodig is voor de kinderen. Dat is, hoe verdrietig ook, niet (meer) het geval bij de moeder, zodat een herstel van het gezag van de moeder naar het oordeel van het hof niet in het belang van de kinderen is.
5.5
De kinderen zijn gebaat bij een stabiele opvoedomgeving en die hebben zij nu. Inmiddels wonen zij al een groot aantal jaren bij de oma. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het op dit moment goed met ze gaat. Zoals de rechtbank al heeft overwogen gaan de kinderen bij de oma in de buurt naar school en hebben zij daar hun vrienden en hobby’s. Gelet op alles wat de kinderen in hun leven hebben meegemaakt vindt het hof het – net als de rechtbank – belangrijk dat deze situatie zo blijft. Daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Dat de situatie zo blijft betekent niet dat het contact tussen de moeder en haar zoons – indien mogelijk – niet verder kan worden uitgebreid of dat de moeder niet betrokken kan worden bij beslissingen over de kinderen. Zowel de moeder, de zoons als de voogd zijn het erover eens dat uitbreiding van de omgang mogelijk is en daaraan wordt – zo begrijpt het hof – inmiddels ook uitvoering gegeven. Daarnaast merkt het hof op dat de voogd tijdens de mondelinge behandeling heeft laten weten dat hij bereid is om de moeder te betrekken bij beslissingen over de kinderen, ook al zijn er op dit moment – gelet op de leeftijd van de kinderen – niet veel beslissingen te nemen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 maart 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 30 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.