ECLI:NL:GHARL:2025:6506

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
200.338.055/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over overeenkomst van opdracht betreffende verbrandingsinstallatie voor kippenmest met benoeming van deskundige

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], handelend onder de naam [naam1], en [geïntimeerde] B.V. over een overeenkomst van opdracht voor de realisatie van een verbrandingsinstallatie voor kippenmest. [appellant] heeft [geïntimeerde] B.V. geadviseerd en begeleid bij deze investering. [geïntimeerde] B.V. stelt dat [appellant] tekort is geschoten in zijn contractuele verplichtingen, wat heeft geleid tot onbetaalde facturen en schadevergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en die van [geïntimeerde] B.V. grotendeels toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn afgewezen vorderingen opnieuw ingediend, terwijl [geïntimeerde] B.V. haar eis heeft vermeerderd met schadevergoedingsvorderingen. Het hof heeft op 21 oktober 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarbij het enkele geschilpunten heeft behandeld en een deskundige heeft benoemd om technische geschilpunten te onderzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat de installatie in gebruik is genomen en dat de vorderingen van [appellant] voor een deel toewijsbaar zijn, maar dat er ook tekortkomingen zijn die nader onderzoek vereisen. De deskundige zal de technische aspecten van de installatie en de advisering door [appellant] onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.055/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 138909
arrest van 21 oktober 2025
in de zaak van
[appellant] (handelend onder de naam [naam1] ),
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.A. Westers te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde] B.V.,
advocaat: mr. S. op de Dijk te Groningen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Op 23 april 2024 heeft dit hof een arrest gewezen in het door [appellant] opgeworpen incident tot schorsing, althans zekerheidsstelling. Het hof heeft de incidentele vordering afgewezen en de zaak naar de rol verwezen voor de verdere behandeling van de hoofdzaak.
1.2
Vervolgens zijn de volgende processtukken gewisseld:
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende akte vermeerdering van eis
- de memorie van antwoord in incidenteel appel en tevens akte verweer vermeerdering van eis (met producties)
- een akte overlegging producties van [geïntimeerde] B.V.
- een akte houdende bezwaar tegen memorie wederpartij van [geïntimeerde] B.V.
- een akte uitlating producties van [geïntimeerde] B.V.
- een akte uitlating producties van [appellant] .
1.3
Op 29 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt, dat zich bij de processtukken bevindt.
Na de mondelinge behandeling hebben beide partijen nog twee akten genomen over de benoeming van een deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen.
1.4
Het hof verwerpt de bezwaren van [geïntimeerde] B.V. tegen de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant] . Omdat het principaal en incidenteel appel met elkaar samenhangen, is onvermijdelijk dat in de reactie op het incidenteel appel ook onderwerpen die van belang zijn voor het principaal appel aan de orde worden gesteld.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] B.V. op grond van een daartoe gesloten overeenkomst geadviseerd en begeleid bij het doen van een investering in een verbrandingsinstallatie voor kippenmest. [geïntimeerde] B.V. meent dat [appellant] is tekortgeschoten in zijn contractuele verplichtingen en heeft in verband daarmee geweigerd de onbetaald gebleven facturen van [appellant] te betalen. Daarnaast heeft zij aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
2.2
[appellant] heeft bij de rechtbank betaling gevorderd door [geïntimeerde] B.V. van ruim
€ 29.000,- aan onbetaald gebleven facturen en van ruim € 130.000,- voor vergoeding van uren die hij vanwege de beëindiging van de overeenkomst niet kan factureren, te vermeerderen met rente en kosten. [geïntimeerde] B.V. heeft bij de rechtbank gevorderd dat deze de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk ontbindt en [appellant] veroordeelt om aan haar ruim € 110.000,- op grond van schadevergoeding te betalen en € 12.100,- op grond van onverschuldigde betaling, te vermeerderen met rente en kosten. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
2.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en die van [geïntimeerde] B.V. grotendeels toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen en dat de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] B.V. alsnog worden afgewezen.
De bedoeling van het hoger beroep van [geïntimeerde] B.V. is dat het door de rechtbank toegewezen schadebedrag wordt vastgesteld op ruim € 143.000,- en dat daarnaast bedragen van ruim € 250.000,-, € 218.000,-, € 70.000,- en € 112.000,- worden toegewezen vanwege
- kort gezegd - diverse gevolgschades. Daartoe heeft [geïntimeerde] B.V. haar eis vermeerderd.
2.4 Het hof kan nog geen eindbeslissing nemen. Het zal in dit arrest op een aantal geschilpunten tussen partijen ‘knopen doorhakken’ en ten aanzien van een aantal geschilpunten een deskundige benoemen. Die beslissingen worden hierna uitgelegd, nadat eerst de relevante feiten zijn vastgesteld.
3. De relevante feiten
3.1
[appellant] heeft, als eenmanszaak, een ontwerp- en adviesbureau in duurzame energie en is gespecialiseerd in machinebouw.
3.2
[geïntimeerde] B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam2] B.V., een pluimveebedrijf dat zich richt op het opfokken en houden van vleeskuikens. De bestuurder van [geïntimeerde] B.V. is de heer [naam3] .
3.3
[geïntimeerde] B.V. had de wens om op eigen locatie - dus die van [naam2] B.V. - kippenmest te kunnen verbranden, waarna de vrijkomende energie zou kunnen worden ingezet om de stallen en de bijgebouwen te verwarmen.
3.4
In 2014 heeft [appellant] een haalbaarheidsstudie uitgevoerd om te bepalen of het
economisch en technisch haalbaar en rendabel zou zijn om op kleine schaal op eigen locatie
kippenmest te verbranden en om te zetten in warmte, met positief resultaat.
3.5
[appellant] heeft [naam2] B.V. op 28 augustus 2015 een offerte gezonden voor het realiseren van een mestverbrandingsinstallatie op het terrein van [naam2] B.V.
3.6
Deze offerte is op 13 juni 2016 door [appellant] en [naam3] ondertekend, nadat in de offerte enkele - handgeschreven - wijzigingen waren aangebracht. De overeenkomst voorziet in drie fases. Fase 1 betreft de voorbereiding van het project, fase 2 de begeleiding bij de uitvoering van het project. Fase 3 is voor dit geschil niet van belang en betreft het specificeren en laten offreren van warmwaterleidingen naar de buurman.
Bij fase 2 is onder meer vermeld:

[naam3] zorgt zelf voor het specificeren de offertevorming en de aanbesteding aan de huidige verwarmings- en warmteafgifte methodieken
Onder het kopje “subsidies” is onder meer vermeld:

Subsidie aanvragen zullen op no cure no pay basis worden uitgevoerd.
Bij beschikking zullen 10% van de opbrengsten worden gefactureerd.”
Onder het kopje ‘Kosten’ is het volgende vermeld:

De klant kosten voor advies en begeleiding zijn:Fase 1:Vergoeding 100*75 Euro = 7500 Euro.[Naast deze tekst is handgeschreven, voorzien van de handtekeningen van [appellant] en [naam3] , vermeld: “
akkoord voor Fase I [naam3]”]
Fase 2:DSE ontvangt in fase 2 tevens een vergoeding van Werkstätten.[De twee hieraan voorafgaande zinnen zijn doorgehaald.]
Fase 3:[De tekst bij deze fase is doorgehaald.]
Facturatie en betalingstermijnen:
Fase 1.2500 Euro bij opdracht. Restant na rapportage.
Indien er niet besloten wordt tot investeren (bijv. om rentabiliteitsredenen of mogelijkheden
tot financiering) dan zal het project na fase 1 stoppen.
Fase 2:5000 Euro bij opdracht.[Het oorspronkelijke bedrag is doorgehaald en vervangen door 5000 Euro.]
Restant na in gebruik name van de installatie.[Het woord restant is doorgehaald. Handgeschreven staat naast de tekst:
“15.000 € na oplevering”.]
Indien het project tijdens fase 2 stopt dan zullen de in fase 2 gemaakte uren worden gefactureerd (75 Euro/h).
Fase 3:[De tekst is doorgehaald.]”
3.7
[appellant] heeft op 20 juni 2016 een “Eindrapport Fase 1 Project Mest-verbranden [naam2] ” opgemaakt. In dat rapport wordt als advies vermeld:

DSE [hof: [appellant] ] adviseert te investeren in een mestverbrander die zowel energie maakt voor het verwarmen van de stallen als het drogen van de resterende mest.
De Investering heeft een goede TVT (6,8 jaar) en een zeer goede verdiencapaciteit.
DSE adviseert de fiscale voordelen te laten onderzoeken door de accountant (Flynth).
Op termijn zou onderzocht kunnen worden of de verdien capaciteit nog verder verbeterd kan
worden indien de droge mest gepelletiseerd verkocht wordt en of de as verkocht wordt.”
3.8
In een beschikking van 1 februari 2016 hebben Gedeputeerde Staten van Drenthe een zogenaamde ‘Green Deal subsidie’ van € 199.900,- toegekend aan [geïntimeerde] B.V. Dit bedrag is in twee delen (een ‘voorschot’ van 80% in oktober 2017 en de resterende 20% in oktober 2020) ook uitbetaald. Daarnaast heeft [geïntimeerde] B.V. een subsidie van € 50.000,- ontvangen van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN).
3.9
[geïntimeerde] B.V. heeft Werkstätten heating-systems GmbH (hierna: Werkstätten) de opdracht gegeven de mestverbrandingsinstallatie te leveren en te installeren.
3.1
[appellant] heeft in 2015 en 2016 twee facturen met een totaalbedrag van € 9.075,- (incl. btw) gestuurd voor de werkzaamheden in fase 1. Deze facturen zijn betaald. In 2016 en 2017 heeft hij drie facturen gestuurd met een totaalbedrag van € 18.150,- (incl. btw) voor de werkzaamheden in fase 2. Ook deze facturen zijn betaald.
Op 25 oktober 2017 heeft [appellant] [geïntimeerde] B.V. een factuur gezonden van € 19.350,32 inclusief btw voor 80% van de vergoeding voor de Green Deal subsidie. Van deze factuur is op 2 februari 2018 € 10.000,- betaald.
3.11
Op 23 augustus 2018 heeft [appellant] een e-mail geschreven over de compressor van de
Mestverbrandingsinstallatie aan de leverancier van de compressor, met cc aan [naam3] , waarin onder andere is vermeld:

Ik ben geen specialist maar kom toch voorzichtig tot de conclusie dat de 8 bar compressor die geleverd is niet de juiste capaciteit heeft.”
3.12
Op 4 oktober 2018 hebben [geïntimeerde] B.V. , Werkstätten en [appellant] (als “Berater”) een document met de titel “Betriebsübernahmeprotokoll” ondertekend, waarin onder meer het volgende is vermeld:

1. Das Projekt wurde zufriedenstellend mechanisch / elektrisch durchgeführt(…)3 Die Garantiezeit beginnt mit formeller inbetriebnahme am 04.10.2018 und beträgt 2 Jahre.(…)
3.13
[appellant] heeft op 31 januari 2019 een e-mail gezonden aan Werkstätten, met een gewijzigde tekening van de hydraulische integratie.
3.14
Op 26 augustus 2019 heeft [appellant] een e-mail aan [naam3] gestuurd, waarin onder meer is vermeld:

Helaas ontstaan er nu wat rimpels in het laken die we moeten gladstrijken.
(…)
Je ziet dat het aanpassen van de besturing en het autark maken van de aanvoermodule al wat moeizamer verloopt.(…)
Werkstätten(…)Er is een onprettige sfeer ontstaan met zowel [naam4] als [naam5] .We hebben vervelende discussies gehad over capaciteiten en realisatie van watertoevoer, voedingen en compressor capaciteiten en de energieaanvoer naar de droger maar ook over de betalingen.”
3.15
Op 31 augustus 2019 heeft [appellant] een e-mail naar [naam3] gestuurd, waarin hij onder meer schrijft:

Eerst wanneer de beschikking definitief wordt zal de laatste 20% 94.840 Euro) gefactureerd en betaald worden.”
3.16
Op 2 juli 2020 heeft [appellant] [geïntimeerde] B.V. een factuur gezonden van € 4.840,32 inclusief btw voor 20% van de vergoeding voor de Green Deal subsidie. Deze factuur is onbetaald gebleven.
3.17
Op 3 juli 2020 heeft [appellant] [geïntimeerde] B.V. met als omschrijving “na oplevering” een factuur gezonden van € 18.150,00 inclusief btw voor de advisering en begeleiding bij het investeren in de mestverbrandingsinstallatie. Ook deze factuur is onbetaald gebleven.
3.18
De advocaat van [geïntimeerde] B.V. heeft op 31 juli 2020 een brief gestuurd aan de advocaat van [appellant] , waarin, samengevat, is aangegeven dat de factuur van 2 juli 2020 ten onrechte is verzonden en die van 3 juli 2020 zal worden verrekend met de door [geïntimeerde] B.V. geleden schade als gevolg van door [appellant] verstrekte onjuiste adviezen. Ook is [appellant] gevraagd respectievelijk gesommeerd een eindrapportage op te stellen voor de Green Deal subsidie.

4.4. De beoordeling van het geschil

Vermeerdering van eis4.1 [geïntimeerde] B.V. heeft in haar eerste processtuk in hoger beroep haar eis vermeerderd met een aantal schadevergoedingsvorderingen (zie 2.3). [appellant] heeft zich daartegen verzet. Volgens art. 130 Rv is de eiser bevoegd zijn eis te veranderen of te vermeerderen zolang de rechter nog geen einduitspraak heeft gedaan. De rechter moet beoordelen of in het licht van de actuele omstandigheden de eiswijziging toelaatbaar is. Daarbij gaat het erom of de eiswijziging zal leiden tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding. In hoger beroep is deze mogelijkheid tot verandering of vermeerdering van de eis in de tijd beperkt, in die zin dat deze in beginsel in het eerste inhoudelijke processtuk moet worden gedaan.
4.2
Hiervoor is opgemerkt dat [geïntimeerde] B.V. haar eis in het eerst mogelijke processtuk in hoger beroep, de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende akte vermeerdering van eis, heeft vermeerderd. De eisvermeerdering leidt niet tot een onredelijke vertraging van de procedure en het hof ziet ook niet in dat het feit dat de schadevergoedingsvorderingen pas in dit stadium van de procedure zijn ingesteld de verdediging tegen die vorderingen onredelijk bemoeilijkt. [appellant] heeft de gelegenheid gehad en ook gebruikt om zich tegen de vorderingen te verweren. Bovendien hangen de vorderingen samen met het debat dat partijen al vanaf de eerste processtukken voeren; zij zijn daarvan een uitvloeisel.
4.3
De eisvermeerdering is dan ook toelaatbaar. Het hof zal daarom beslissen op de vermeerderde eis.
Betrokken partijen4.4 [geïntimeerde] B.V. is, zoals gezegd, bestuurder en aandeelhouder van [naam2] B.V. De mestverbrandingsinstallatie waar het hier om gaat, is geleverd ten behoeve van de bedrijfsvoering van laatstgenoemde vennootschap. De tot overeenkomst ‘gepromoveerde’ offerte van [appellant] staat op naam van [naam2] B.V. en enkele facturen zijn ook aan die vennootschap gericht. Het ligt voor de hand dat wanneer de installatie niet functioneert, zoals [geïntimeerde] B.V. stelt, [naam2] B.V. daardoor schade leidt. [geïntimeerde] B.V. leidt hooguit schade als aandeelhouder. Het hof stelt vast dat partijen daarvan in de procedure geen punt maken en geen onderscheid maken tussen [geïntimeerde] B.V. en [naam2] B.V. [appellant] heeft tegen de schadevergoedingsvorderingen van [geïntimeerde] B.V. niet het verweer gevoerd dat de schade (deels) bij haar dochtervennootschap is gevallen en hij heeft geen grief gericht tegen het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat hij aansprakelijk is jegens [geïntimeerde] B.V. voor schade van [naam2] B.V. Het hof zal partijen daarom volgen in de feitelijke ‘vereenzelviging’ van beide vennootschappen.
Plan van behandeling4.5 Volgens [geïntimeerde] B.V. is [appellant] om verschillende redenen tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en heeft zij daardoor schade geleden. De tekortkomingen rechtvaardigen ook de (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. Voor zover [geïntimeerde] B.V. [appellant] nog iets verschuldigd is op grond van de overeenkomst, beroept zij zich op verrekening met haar (veel hogere) vordering.
4.6
De rechtbank heeft [geïntimeerde] B.V. grotendeels gelijk gegeven. [appellant] is het daarmee niet eens. Hij heeft 19 bezwaren (‘grieven’) tegen het oordeel van de rechtbank ingebracht. Het hof zal die bezwaren thematisch behandelen, door eerst in te gaan op het karakter van de overeenkomst en op de verplichtingen die daaruit voor beide partijen voortvloeien en door daarna achtereenvolgens de vorderingen van [appellant] en de verschillende gestelde tekortkomingen te bespreken.
Karakter van de overeenkomst4.7 Partijen zijn het erover eens dat zij een overeenkomst van opdracht hebben gesloten, waarbij [appellant] de opdrachtnemer is. Op grond van deze opdracht diende [appellant] [geïntimeerde] B.V. te adviseren en te begeleiden bij het realiseren van een verbrandingsinstallatie voor kippenmest afkomstig van het bedrijf van [naam2] B.V. ten behoeve van de verwarming van de gebouwen van die vennootschap.
4.8
Partijen verschillen van mening over de vraag of en in hoeverre het project een innovatief karakter heeft. Volgens [appellant] is dat het geval, volgens [geïntimeerde] B.V. niet of nauwelijks. Hooguit één onderdeel van het project, het verbranden van droge kippenmest, is innovatief te noemen. De andere onderdelen zijn dat niet. De rechtbank is [geïntimeerde] B.V. gevolgd in dat betoog. Dat betekent volgens de rechtbank dat bij de beoordeling van het werk van [appellant] “rekening moet worden gehouden met enig innovatief karakter van de opdracht.”
4.9
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] , op dit punt niet weersproken door [geïntimeerde] B.V. , het project als volgt omschreven:

De installatie bestaat uit een aantal modules. De mest wordt gemengd en gemalen tot een fijne structuur. Dit wordt vervolgens gedroogd en daarna verbrand. Het vocht dat hierbij vrijkomt gaat naar een luchtwasser die ammoniak en de geur uit het vocht haalt. Bij de verbranding zijn additionele functies die voorkomen dat uitlaatgassen naar buiten komen, dit gebeurt door een filter. Bij het verbranden ontstaat heet water, dit water wordt gebruikt voor verwarming van de kippenstallen. Een klein gedeelte van de energie uit de verbranding wordt gebruikt om de mest te drogen, het andere gedeelte voor de verwarming van de stallen.”
Tussen partijen is niet in geschil dat de afzonderlijke onderdelen van het project - het drogen van natte mest, het verbranden van mest en het verwarmen van stallen met energie afkomstig uit de verbranding – als zodanig al bestonden, maar dat de combinatie van de verschillende onderdelen nieuw was. [naam3] heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard:

Exact dezelfde installatie bestond nog niet in Europa, in Ierland bestond een vergelijkbare installatie maar die installatie gebruikte geen gedroogde mest.
Door de uitstootnormen in Nederland mag de machine geen gebruik maken van natte mest. Het drogen van mest gebeurt niet in Ierland.”
Over die installatie in Ierland heeft [appellant] , niet weersproken door [geïntimeerde] B.V. , tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt:

U vraagt of er vergelijkbare installaties bestonden. In Ierland was een andere installatie, maar die was veel groter in omvang en veel duurder in aanschaf. De installatie in Ierland was niet geschikt voor een boerderijschaal en dat was dus juist het idee van de installatie bij [geïntimeerde].”
4.1
Uit het voorgaande volgt dat een vergelijkbaar systeem, waarbij op bedrijfsschaal natte kippenmist wordt gedroogd en vervolgens wordt verbrand en de daarbij vrijkomende energie wordt gebruikt voor verwarming (en deels voor het drogen) nog niet bestond, ook al waren de verschillende componenten van het systeem op zichzelf al wel bekend. In Ierland was een systeem operationeel dat er wat op leek, maar in dat systeem werd natte kippenmist verbrand (de component van het drogen van de mest ontbrak dus) en het systeem in Ierland werd niet op boerderijschaal toegepast. Daarmee is voor het hof voldoende aannemelijk geworden dat het systeem als geheel wel degelijk een innovatief karakter heeft.
4.11
[appellant] was op grond van de overeenkomst van opdracht verplicht de zorg van een goed opdrachtnemer (vgl. artikel 7:401 BW) in acht te nemen. Hij moest handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Bij de invulling van die juridische maatstaf moet rekening worden gehouden met het hiervoor door het hof aangenomen innovatieve karakter van het project. Dat betekent concreet dat het enkele feit dat de installatie niet optimaal werkt of niet het verwachte rendement heeft nog niet betekent dat [appellant] dus in zijn zorgplicht is tekortgeschoten. [1]
4.12
Het voorgaande betekent, anders dan [appellant] kennelijk meent, niet dat hij niet aansprakelijk is, omdat eventuele tegenvallers opgevangen dienden te worden door de verstrekte subsidies. Als [appellant] , rekening houdende met het innovatieve karakter van het project, toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, is hij aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Ook als de subsidies verstrekt zijn vanwege het innovatieve karakter van het project, zoals [appellant] stelt maar [geïntimeerde] B.V. bestrijdt, zijn ze niet verstrekt ter dekking van het risico van door de adviseur gemaakte fouten, maar hooguit om de ondernemer tegemoet te komen in het risico dat hij neemt met een innovatief project (waaraan ook voor de maatschappij voordelen zijn verbonden). [2]
De vorderingen van [appellant]4.13 [appellant] heeft betaling gevorderd van het restant van de eerste factuur betreffende de Green Deal-subsidie (zie 3.10) en van de in 3.16 (restant Green Deal) en 3.17 (oplevering) bedoelde facturen. Daarnaast heeft hij aanspraak gemaakt op een vergoeding van € 130.725,- voor de door hem in fase 2 gemaakte uren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de facturen betreffende de Green Deal toewijsbaar zijn. [geïntimeerde] B.V. heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit oordeel, zodat het hof daarvan uit zal gaan.
4.14
Ten aanzien van de factuur betreffende de oplevering van € 18.150,- inclusief BTW heeft de rechtbank allereerst overwogen dat [appellant] het verweer van [geïntimeerde] B.V. dat zij (op voorhand) al € 12.100,- op deze factuur heeft betaald onvoldoende heeft weersproken. Tegen deze overweging komt [appellant] in hoger beroep niet op. Dat betekent dat ook het hof ervan uitgaat dat van het bedrag van € 18.150,- een deel van € 12.100,- niet toewijsbaar is.
4.15
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het restant van genoemde factuur niet toewijsbaar is, omdat deze niet opeisbaar is. Volgens de rechtbank is de factuur, die ziet op de werkzaamheden voor fase 2, op grond van de overeenkomst pas opeisbaar na oplevering, maar heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat de oplevering heeft plaatsgevonden.
4.16
Het hof komt op dit punt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Uit de stellingen van partijen volgt dat [naam2] B.V. de installatie eind 2018 in gebruik heeft genomen. Dat volgt allereerst uit het in 3.12 aangehaalde “Betriebsübernahmeprotokoll”. Ook als dat stuk alleen ziet op de kachel, zoals [geïntimeerde] B.V. stelt, vormt het in gebruik nemen van de kachel, gelet op de hiervoor weergegeven samenhang tussen de kachel en de andere onderdelen van de installatie, een belangrijke aanwijzing dat de gehele installatie in gebruik is genomen. Dat dat is gebeurd, volgt ook uit enkele door [appellant] overgelegde artikelen uit vakbladen, waarin [naam3] aan het woord komt over de installatie. In een artikel in de Pluimveekrant no.5 uit 2021 wordt melding gemaakt van het feit [geïntimeerde] met de installatie al sinds drie jaar “
mest tot waarde” brengt. Bovendien volgt uit de klachten van [geïntimeerde] B.V. over het functioneren van de installatie en het tegenvallende rendement dat met de installatie wordt behaald dat de installatie in gebruik is genomen. Ten slotte heeft [geïntimeerde] B.V. de volledige Green Deal-subsidie toegekend gekregen. Met deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, heeft [appellant] voldoende onderbouwd en heeft [geïntimeerde] onvoldoende weersproken dat de installatie was opgeleverd toen [appellant] [geïntimeerde] B.V. de factuur van € 18.150,- stuurde. Van de factuur van € 18.150,- is dan ook in beginsel – afgezien van het beroep op verrekening en het beroep op gedeeltelijke ontbinding, waar het hof nog op in zal gaan) € 6.050,- toewijsbaar. [3]
4.17
In de overeenkomst is ook bepaald dat [appellant] voor zijn werkzaamheden in fase 2 een vergoeding van € 20.000,- (€ 5.000,- + € 15.000,-) ontvangt. Daarnaast is bepaald dat wanneer de werkzaamheden in fase 2 stoppen, [appellant] de in fase 2 gemaakte uren zal factureren op basis van een uurtarief van € 75,-. Op grond van deze bepaling maakt [appellant] aanspraak op een vergoeding van € 130.725,- voor 1.734 uren. Die ‘vlieger’ gaat natuurlijk niet op. Allereerst maakt [appellant] ook (met succes, zie hiervoor) aanspraak op betaling van de voor zijn werkzaamheden in fase 2 afgesproken vergoeding in de situatie dat de installatie is opgeleverd. In die situatie heeft hij geen aanspraak op een vergoeding op basis van het aantal door hem gemaakte uren. Vervolgens ligt het bepaald niet voor de hand dat partijen zouden zijn overeengekomen dat wanneer [appellant] zijn werkzaamheden in fase 2 niet afrondt, doordat het project voortijdig stopt, hij niettemin aanspraak heeft op een aanmerkelijk hogere vergoeding (€ 130.000,- in plaats van € 20.000,-) dan wanneer hij zijn werkzaamheden wel heeft afgerond. Gelet op de onaannemelijkheid van de door [appellant] op dit punt gestelde rechtsgevolgen van de overeenkomst, volgt het hof [appellant] niet in de door hem in dit kader gesuggereerde uitleg daarvan.
Dat [geïntimeerde] B.V. een forse schadeclaim heeft ingesteld tegen [appellant] rechtvaardigt ook niet dat [appellant] zonder dat partijen dit zijn overeengekomen aanspraak heeft op vergoeding van de door hem in het project gestoken (onrendabele) uren. Dat gegeven kan overigens wel een rol spelen bij de beoordeling van het door [appellant] (impliciet) in de memorie van antwoord in incidenteel appel gedane beroep op matiging.
De vordering van [appellant] is gezien het voorgaande niet toewijsbaar. [4]
Tekortkomingen - algemeen4.18 [geïntimeerde] B.V. heeft [appellant] een aantal verwijten gemaakt. Het hof zal die feiten hierna bespreken en daarbij onderscheid maken tussen de feiten waarop het hof nu kan beslissen en de verwijten waarover het pas na een deskundigenonderzoek kan beslissen. De eerstgenoemde categorie verwijten zal het hof eerst bespreken.
Voor alle verwijten geldt dat het (ingevolge art. 150 Rv) op de weg van [geïntimeerde] B.V. ligt om de feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht.
Compressor
4.19
Volgens [geïntimeerde] B.V. heeft [appellant] hem verkeerd geadviseerd over de capaciteit van een compressor, waardoor een tweede compressor moest worden aangeschaft. De rechtbank is [geïntimeerde] B.V. gevolgd in dit betoog en heeft geoordeeld dat [appellant] op dit punt onjuist heeft geadviseerd en daardoor is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.2
Volgens [appellant] heeft hij [geïntimeerde] B.V. pas op 23 augustus 2018 geadviseerd over de capaciteit van de compressor. [geïntimeerde] B.V. had de compressor al eerder, op 31 januari 2018, aangeschaft, zodat de aanschaf van de compressor niet het gevolg kan zijn van (onjuiste) advisering door hem.
4.21
Het hof volgt [appellant] niet volledig in dit betoog. Anders dan [appellant] stelt, heeft hij [geïntimeerde] B.V. al in een e-mail van 26 januari 2018 geadviseerd over de capaciteit van de compressor. In die e-mail schrijft hij, na een berekening te hebben gemaakt:

De luchtafname is niet constant dus in mijn ogen voldoet een compressor van 500/600 per minuut bij 10 bar!
Maar omdat uit dit citaat blijkt dat [appellant] [geïntimeerde] B.V. een compressor met een capaciteit van 10 BAR heeft geadviseerd en [geïntimeerde] B.V. een compressor met een capaciteit van slechts 8 BAR heeft besteld (zie de in 3.11 aangehaalde e-mail) heeft [geïntimeerde] B.V. naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat zij ten gevolge van een onjuist advies van [appellant] een compressor met onvoldoende capaciteit heeft aangeschaft. De vordering van [geïntimeerde] B.V. betreffende de compressor is dan ook niet toewijsbaar. [5]
Emissierapport4.22 Volgens [geïntimeerde] B.V. heeft [appellant] haar verkeerd geadviseerd over het voor de subsidieaanvragen nodige emissierapport van Tauw B.V. [appellant] heeft een uitgebreid (en kostbaar) rapport geadviseerd, waar volstaan had kunnen worden met een compacter (en aanzienlijk goedkoper) rapport. [appellant] is het daar niet mee eens. Op grond van de subsidievoorwaarden en de informatie van de betrokken instanties was dit rapport wel degelijk noodzakelijk volgens [appellant] , die er ook op wijst dat [geïntimeerde] akkoord is gegaan met de offerte van Tauw B.V. voor het uitgebreide rapport.
Volgens de rechtbank heeft [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] B.V. onvoldoende en/of deels niet tijdig, want pas tijdens de mondelinge mondeling) weersproken. De rechtbank heeft op dit punt daarom een tekortkoming van [appellant] aangenomen.
4.23
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] B.V. een offerte van Tauw B.V. van 13 februari 2020 voor het uitvoeren van een (uitgebreid) emissieonderzoek tegen een prijs van € 13.900,- exclusief BTW heeft geaccepteerd. In de brief is onder meer vermeld:

De onderhavige metingen worden verricht in het kader van het toetsen aan eisen uit de milieuvergunning (…) en tevens voor het verkrijgen van inzicht in de werking van de installatie.”
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellant] de gesprekken met Tauw B.V. over dit onderzoek heeft gevoerd. De begeleidende brief bij de offerte is ook aan hem gericht.
Omdat [geïntimeerde] B.V. nadat het onderzoek was uitgevoerd zich afvroeg of niet volstaan had kunnen worden met een beperkter onderzoek heeft zij Tauw B.V. dat gevraagd. In een e-mail van 15 mei 2020 heeft Tauw B.V. een nieuwe offerte gestuurd voor een onderzoek dat
€ 6.200,- exclusief BTW kost. Aan het begin van de offerte is het volgende vermeld:

Dank voor uw offerteverzoek voor het uitvoeren van emissiemetingen aan de afgassen
drooginstallatie en mestverbrandingsinstallatie van [geïntimeerde] BV . De mestdroger maakt de natte kippenmest afkomstig uit het eigen bedrijf geschikt voor de verbrandingsinstallatie.
De metingen worden uitgevoerd in het kader van een controle van vergunningseisen en de eisen uit het Activiteitenbesluit. De emissies worden getoetst aan de eisen uit de vergunning.”
4.24
[geïntimeerde] B.V. heeft ook een uitgebreide verklaring van ing. [naam6] van Van Westreenen B.V., een adviesbureau op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, overgelegd. In deze verklaring is aangegeven dat in de subsidievoorwaarden geen verplichtingen zijn opgenomen voor het meten van emissies dan wel dat daaraan geen bijzondere eisen zijn gesteld. Op basis van de omgevingsvergunning is een eenmalig geuronderzoek vereist en dienen jaarlijks metingen op basis van drie parameters te worden gedaan. Het door Tauw B.V. geoffreerde beperkte onderzoek volstaat daarvoor, aldus [naam6] .
4.25
Met de hiervoor aangehaalde stukken heeft [geïntimeerde] B.V. haar stelling onderbouwd dat het door [appellant] geadviseerde emissieonderzoek uitgebreider dan noodzakelijk was om te voldoen aan de subsidievoorwaarden en aan de voorwaarden van de omgevingsvergunning. Maar [appellant] heeft deze stelling ook gemotiveerd weersproken door te wijzen op de subsidievoorwaarden betreffende de Green Deal subsidie, die onder meer vermelden:

Voor de subsidie dient u de volgende prestaties te leveren:
- Opbouw prototype inclusief installatie emissie reductie systemen
- Uitvoering initiële testen, waarbij verbranding wordt geoptimaliseerd en uitstoot gereduceerd
- Uitvoeren langdurige testen, waarbij informatie wordt verzameld over de optimale processen, energieproductie, vermogen, levensduur van de mestverbrander etcAnders dan [geïntimeerde] B.V. stelt, blijken deze voorwaarden uit de bijlage bij de overgelegde subsidiebeschikking. De visie van [naam6] dat in de Green Deal subsidiebeschikking geen verplichtingen zijn opgenomen voor het meten van emissies is niet met de tekst van de subsidievoorwaarden te verenigen. [geïntimeerde] B.V. heeft niet duidelijk kunnen maken dat met het beperkte onderzoek van Tauw B.V. wordt voldaan aan de subsidievoorwaarden. Tauw schrijft dat wel, maar licht deze stelling niet toe. Bovendien heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof nog het volgende toegelicht over het emissieonderzoek:

Wat het emissie rapport betreft en de vraag of een rapport van deze omvang nodig was merk ik het volgende op. Nodig is in dit geval een arbitrair woord, de subsidieverstrekker vertelde dat proeven over het effect van de luchtwasser uitvoerig moet[en] worden verricht. Daardoor hebben wij de metingen uitgevoerd. De provincie vroeg ons naar het effect van de luchtwasser en daarom heb ik geadviseerd de lucht te meten voor en na het filteren. De specificatie is gemaakt en uitgebreid opgenomen, dit was niet nodig voor de vergunning maar wel voor de subsidieverlening.”
[geïntimeerde] B.V. heeft deze toelichting niet weersproken. Haar raadsman heeft tijdens de mondelinge behandeling wel opgemerkt dat de subsidievoorwaarden “niet geheel duidelijk” waren, maar dat een andere adviseur tot de conclusie kwam dat de aanvullende metingen “niet strikt noodzakelijk waren om te voldoen aan de vergunning of de green deal subsidie.” Ook in de visie van [geïntimeerde] B.V. was het dus niet evident dat de uitgebreidere metingen achterwege konden blijven.
4.26
Gelet op al deze omstandigheden kan het hof er niet van uitgaan dat [appellant] niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur door [geïntimeerde] te adviseren het door Tauw B.V. geoffreerde uitgebreide onderzoek te laten verrichten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de kosten van dat onderzoek weliswaar ruimschoots het dubbele bedragen van de kosten van het beperkte onderzoek, maar dat het verschil
- € 7.700,- - een fractie is van het met de Green Deal subsidie gemoeide bedrag en dat de uitgebreide metingen, zoals [appellant] heeft uiteengezet, bruikbare informatie opleverden die van belang kon zijn voor het optimaliseren van de installatie.
4.27
De vordering van [geïntimeerde] B.V. betreffende het emissieonderzoek is op grond van het voorgaande dan ook niet toewijsbaar. [6]
Eindrapportage Green Deal
4.28
Volgens [geïntimeerde] B.V. is [appellant] ook tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door te weigeren de eindrapportage voor de toekenning van de Green Deal subsidie op te stellen. [geïntimeerde] B.V. heeft een derde, [naam6] , moeten inschakelen om de eindrapportage op te stellen om zo de toekenning van de subsidie veilig te stellen. [appellant] stelt dat het opstellen van een eindrapportage niet tot zijn verplichtingen behoorde. Bovendien mocht hij zijn verplichtingen uit de overeenkomst opschorten, omdat [geïntimeerde] B.V. de openstaande facturen niet betaalde.
4.29
Het hof volgt [appellant] niet in het betoog dat hij niet verplicht was een eindrapportage op te stellen indien dat voor de toekenning van de subsidie noodzakelijk was. Dat dat laatste het geval was, staat tussen partijen niet ter discussie. Het volgt trouwens ook uit de voorwaarden van de subsidiebeschikking. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, bestaat geen aanspraak op de subsidie. Dat een deel van de subsidie al op voorschotbasis is uitgekeerd, maakt dat niet anders. Dat voorschot moet worden terugbetaald wanneer niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor [appellant] , die op basis van ‘no cure no pay’ werkte, zou dat overigens betekenen dat hij geen aanspraak had op een vergoeding voor zijn werkzaamheden, maar dit terzijde.
4.3
Ten aanzien van het door [appellant] gedane beroep op opschorting geldt het volgende. Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen volgt dat [appellant] op 15 juli 2020 met een beroep op zijn opschortingsrecht heeft geweigerd om de eindrapportage op te stellen. Op dat moment stonden inderdaad enkele opeisbare facturen open, zodat hij in beginsel bevoegd was tot opschorting. Het gaat, anders dan [geïntimeerde] B.V. lijkt te veronderstellen, niet alleen om de factuur van 2 juli 2020 betreffende de laatste 20% van de Green deal-subsidie (zie 3.16) - die factuur was inderdaad nog niet opeisbaar -, maar ook om de factuur van € 19.350,32 van 25 oktober 2017 betreffende de eerste 80% van die subsidie, waarop [geïntimeerde] B.V. nog maar € 10.000,- had betaald (zie 3.10) en het toewijsbare deel van de factuur van 3 juli 2020 (zie 3.17 en 4.16). Deze laatste facturen waren wel opeisbaar. Gelet hierop heeft [geïntimeerde] B.V. het door [appellant] gedane beroep op het opschortingsrecht onvoldoende weersproken. Het hof dient er dan ook vanuit te gaan dat [appellant] bevoegd was tot opschorting en dat hij om die reden niet in verzuim geraakt door geen eindrapportage op te stellen. De vordering van [geïntimeerde] B.V. stuit daarop af. [7] Onderhoudskosten4.31 In de procedure bij het hof heeft [geïntimeerde] B.V. een vordering van € 112.664,70 wegens onderhoudskosten ingesteld. In de procedure bij de rechtbank had zij deze vordering wel al aangekondigd, maar heeft zij deze toen nog niet ingesteld, zodat de rechtbank er ook niet op hoefde te beslissen. Aan deze in hoger beroep wel ingestelde vordering heeft [geïntimeerde] B.V. ten grondslag gelegd dat [appellant] een onjuist advies heeft gegeven. [appellant] heeft in de rentabiliteitsberekening die hij heeft gemaakt rekening gehouden met jaarlijkse onderhoudskosten van 3% van de investering, € 22.980,- per jaar. In werkelijkheid zijn de kosten veel hoger. Over de jaren 2020 zijn de meerkosten gelijk aan het gevorderde bedrag.
4.32
De vordering is naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar, reeds omdat het vereiste causaal verband tussen het aan [appellant] gemaakte verwijt en de door [geïntimeerde] B.V. gevorderde schade ontbreekt. Indien [appellant] de onderhoudskosten zou hebben begroot op het uiteindelijk gerealiseerde bedrag, zou [geïntimeerde] BV. dezelfde onderhoudskosten hebben gehad. Wanneer het verwijt ‘wordt weggedacht’ is de financiële situatie van [geïntimeerde] B.V. gelijk aan de daadwerkelijke situatie. [geïntimeerde] B.V. stelt nu wel dat zij bij een juist advies het project niet zou zijn aangegaan, maar haar vordering is niet op dat uitgangspunt gebaseerd. Dat zij bij een juist advies een ‘projectspecifiek onderhoudscontract’ zou hebben gesloten heeft zij niet aannemelijk gemaakt, alleen al doordat zij niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat zo’n contract kon worden afgesloten en onder welke voorwaarden en evenmin dat zij in dat geval (een deel van) de onderhoudskosten had kunnen afwentelen op een derde.
4.33
Bij deze stand van zaken laat het hof rusten dat het enkele feit dat de werkelijke onderhoudskosten hoger blijken te zijn dan de begrote onderhoudskosten nog niet betekent dat de opsteller van de begroting een fout heeft gemaakt.
Centrale aansturing, warmwatertoevoer, ureum-injectiesysteem en kachel4.34 De rechtbank heeft overwogen en beslist dat [appellant] ook is tekortgeschoten in zijn advisering betreffende de centrale aansturing, de warmwatertoevoer en het ureum-injectiesysteem. In de procedure bij het hof voert [geïntimeerde] B.V. aan dat [appellant] ook tekort is geschoten in zijn advisering over het vermogen van de mestverbrander, door partijen ook wel aangeduid als ‘kachel’, waardoor zij forse schade zou hebben geleden. Dat had [geïntimeerde] B.V. in de procedure bij de rechtbank ook al wel gesteld, maar zij had daar toen nog geen consequenties aan verbonden. Die had ze wel in het vooruitzicht gesteld. De rechtbank heeft om die reden niet beslist over dit verwijt aan [appellant] .
4.35 Het hof is op basis van de stellingen van partijen en de door hen overgelegde stukken niet in staat te beoordelen of en in hoeverre [appellant] op het punt van de hiervoor vermelde onderwerpen is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als adviseur. Daarvoor is technische kennis vereist waarover het hof niet beschikt. Om die reden heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich na de mondelinge behandeling uit te laten over de benoeming van een of meer deskundigen en de aan deze deskundige(n) te stellen vragen.
4.36
Vervolgens hebben partijen gedebatteerd over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Partijen hebben ieder een voorstel gedaan voor een vraagstelling. Het hof zal bij de hierna te formuleren vragen rekening houden met de voorstellen van partijen. Dat betekent niet dat zij de door partijen geopperde vragen grotendeels overneemt. De reden daarvan is allereerst dat partijen vragen hebben geformuleerd over onderwerpen waarover het hof hiervoor al knopen heeft doorgehakt. Vragen over die onderwerpen kunnen daarom achterwege blijven. Vervolgens lijken partijen in hun voorstellen niet altijd voldoende rekening te hebben gehouden met de afbakening van de verantwoordelijkheid van de deskundige en van de rechter, doordat zij de deskundige ook vragen hebben voorgelegd, waarvan de beantwoording ook een juridisch oordeel vergt. [geïntimeerde] B.V. heeft ook vragen gesteld over het doen of laten van [appellant] dat niet aan de vorderingen van [geïntimeerde] B.V. ten grondslag is gelegd. Ten slotte is de door partijen voorgestelde vraagstelling hier en daar nogal sturend.
4.37
Met inachtneming van het bovenstaande formuleert het hof tot de volgende vragen:
Algemeen1. Kunt u een (liefst zo beknopt en helder mogelijke) omschrijving geven van de installatie - werking, doelstelling en componenten - waar het hier om gaat?2. Op basis van welke uitgangspunten is de installatie door [appellant] ontworpen en/of welk processchema is in dat verband door [appellant] voorgesteld?3. Kwam de installatie bij ingebruikname overeen met het in uw antwoord op vraag 2 vermelde ontwerp en/of processchema? Indien dat niet het geval is, welke verschillen ziet u en wat is de verklaring voor het optreden van deze verschillen? Welke (concrete) gevolgen hebben ze?Centrale aansturing4. Voorzag het ontwerp van [appellant] in een centrale aansturing? Indien dat het geval is, hoe beoordeelt u het ontwerp op dit aspect in het licht van de ‘state of the art’ (stand van kennis en wetenschap en de praktijk in de branche) ten tijde van het ontwerp en de toen bekende voor- en nadelen van dat systeem?5. Indien geen sprake was van een centrale aansturing in het ontwerp, kunt u achterhalen wat er de reden van is dat in het gerealiseerde systeem aanvankelijk wel sprake was van centrale aansturing? Wat was daarbij de rol van [appellant] en hoe beoordeelt u die rol?6. Hoeveel hebben de kosten van aanpassing van de centrale aansturing bedragen?Warmwateraanvoer7. Heeft [appellant] geadviseerd over de toevoer van warm water naar de droger (zie het als prod. 12 bij conclusie van antwoord overgelegde stuk)? Indien dat het geval is, hoe luidde dat advies en hoe beoordeelt u het gelet op de ‘state of the art’ ten tijde van dat advies?8. Indien de installatie is aangepast in afwijking van dat advies, wat is daarvan de reden? Hoeveel hebben de kosten van de aanpassing bedragen?Ureum-injectiesysteem8. [appellant] heeft de toepassing van een ureum-injectiesysteem geadviseerd. Wat zijn in zijn algemeenheid de voor- en nadelen van zo’n systeem?9. Was, achteraf bezien, de toepassing van zo’n systeem noodzakelijk om aan de emissienormen te voldoen?10. Indien het antwoord op vraag 9 ontkennend luidt: was ten tijde van het advies - en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid - te voorzien dat het systeem niet noodzakelijk zou zijn?11. Is het mogelijk om achteraf nog zo’n systeem in te passen en wat zijn de gevolgen daarvan voor de werking van de installatie (moet die dan bijvoorbeeld (lange tijd) worden stilgelegd) en voor de kosten van het inpassen van het systeem (zijn die hoger - en, zo ja, hoeveel - dan wanneer het systeem meteen wordt aangeschaft?12. Hoe beoordeelt u in het licht van uw antwoorden op de vragen 8 tot en met 11 en gelet op de ‘state of the art’ ten tijde van het advies, het advies van [appellant] ?13. Was het, toen duidelijk werd dat het ureum-injectorsysteem niet noodzakelijk was, goed mogelijk om het systeem te verkopen? Wat was daarvan toen de te verwachtenprijs die daarvoor kon worden gevraagd en gekregen? Hoe is dat op dit moment?Kachel14. Wordt de capaciteit van de mestverbrandingskachel van 500 kW in de praktijk gehaald? Zo nee, wat is volgens u het huidige vermogen uitgedrukt in kW?15. Indien het antwoord op vraag 14 ontkennend luidt, wat zijn daarvan de oorzaken en was dat, gelet op deze oorzaken, te voorzien toen het advies werd gegeven?16. Vindt u een kachel van 500 kW geschikt voor het totale vermogen dat de installatie gelet op de situatie ten tijde van het advies en de te verwachten situatie nodig had om aan de energiebehoefte van de installatie te voorzien?17. Indien het antwoord op vraag 16 ontkennend luidt, welk vermogen was dan nodig? Waren ten tijde van het advies kachels met dat vermogen beschikbaar, of was in de markt bekend dat deze kachels beschikbaar zouden komen en, zo ja, op welke termijn en tegen welke extra kosten in vergelijking met een kachel van 500 kW?18. Indien de kachel naar uw oordeel onvoldoende capaciteit heeft, wat zijn daarvan de gevolgen voor:- de hoeveelheid te verwerken kippenmest? (Hoeveel kippenmest kan per jaar minder worden verwerkt en moet door [geïntimeerde] B.V. worden afgevoerd)?- de noodzaak om bij te stoken met houtpellets en/of gas (Wat is het effect van het bijstoken met houtpellets op de kachel en hoe groot is dat effect uitgedrukt in kW? Is dat effect er ook bij het bijstoken met gas?)19. Wat is de ontwikkeling van het gasgebruik van [geïntimeerde] B.V. vanaf 2019 tot 1 juli 2025? Hoe verhoudt dit gasgebruik zich tot de drie jaren voorafgaand aan 2019? Indien sprake is van een verschil, wat is de bijdrage daaraan in m3 gas van:
- de installatie (in de vorm van een besparing)?- wijzigingen in de bedrijfsvoering, zoals aantal en grootte van de stallen, aantallen dieren (in de vorm van een besparing of juist een toename van het gebruik)?20. Indien de kachel naar uw oordeel onvoldoende capaciteit heeft en een kachel met voldoende capaciteit had kunnen worden geïnstalleerd:- wat zou dan naar verwachting over de hiervoor genoemde periode het gasgebruik zijn geweest?- hoeveel meer kippenmest zou dan kunnen zijn verwerkt?- hoeveel minder houtpellets zouden dan bijgestookt zijn?Slotvraag21. Geeft uw onderzoek u aanleiding tot het maken van opmerkingen op uw vakgebied die voor de beoordeling van het geschil tussen partijen mogelijk van belang kunnen zijn?4.38 Partijen verschillen ook van mening over de persoon van de deskundige(n). Zij hebben elk een andere deskundige voorgesteld. Het hof heeft eerst overwogen om gelet op wat partijen over en weer hebben aangevoerd over de kennis en kunde van de door elk van hen voorgedragen deskundige, de keuze te maken om beide deskundigen te benoemen. De door [appellant] voorgedragen deskundige, Ekwadraat, bleek echter niet bereid een benoeming tot deskundige te aanvaarden. Het hof heeft om die reden besloten alleen de door [geïntimeerde] B.V. voorgedragen deskundige, [naam7] , te benoemen. De bezwaren die [appellant] tegen deze deskundige heeft geformuleerd zijn niet steekhoudend. Het hof zal daarom [naam7] van Kaisec als deskundige benoemen. Hij heeft aangegeven vrij te staan tegenover partijen en een benoeming te zullen aanvaarden.
4.39
Het hof zal [geïntimeerde] B.V. belasten met het voorschot op de kosten van de deskundigen. De reden daarvan is dat, zoals hiervoor is overwogen, stelplicht en bewijslast van de tekortkomingen van [appellant] op [geïntimeerde] B.V. rusten.
Het hof zal het voorschot, conform de opgave van de te benoemen deskundige, vaststellen op
€ 21.780,- (120 uren à € 150,-, te vermeerderen met btw).
Slotsom4.40 Het hof zal de genoemde deskundige benoemen. Na het deskundigenonderzoek krijgen partijen de gelegenheid voor een memorie, waarna het hof weer arrest zal wijzen.
4.41
Het staat partijen uiteraard vrij om, mede gezien de kosten van het deskundigenonderzoek en de daaraan voor hen beiden verbonden risico’s, nogmaals te proberen een minnelijke regeling te bereiken.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
Het hof benoemt tot deskundige:
[naam7] , [adres1] , [plaats1] , [mailadres] ,
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de vragen in rechtsoverweging 4.37.
5.2
Het hof stelt het voorschot van de deskundige vast op € 21.780,- (inclusief omzetbelasting). [geïntimeerde] B.V. moet het voorschot betalen, tenzij één van partijen het hof binnen 14 dagen na dit arrest onder opgave van redenen zal laten weten niet met de hoogte van het voorschot te kunnen instemmen. In dat geval zal bij afzonderlijke beslissing op het bezwaar worden beslist.
Aanwijzingen voor de deskundige
5.3
Pas als de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald, hoeft de deskundige met het onderzoek te beginnen.
5.4
De deskundige moet schriftelijk antwoorden op de hiervoor geformuleerde vragen.
5.5
Bij de uitvoering van het onderzoek moet de deskundige de Leidraad deskundige in civiele zaken volgen die is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Die Leidraad houdt onder meer in dat de deskundige zijn concept-rapport eerst voorlegt aan partijen en partijen in de gelegenheid stellen op het concept-te reageren. In hun definitieve rapport zal de deskundige de reactie van partijen op het concept-rapport bespreken en daarbij aangeven of en in hoeverre de reactie heeft geleid tot aanpassing van het concept-rapport.
5.6
Als de deskundige vragen heeft, kan hij die stellen aan mr. H. de Hek als raadsheer-commissaris.
5.7
Het ondertekende deskundigenbericht moet vóór 1 april 2026 worden gestuurd aan de griffie van dit hof (postbus 1704, 8901 CA in Leeuwarden).
Aanwijzingen voor partijen
5.8
Het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal aan [geïntimeerde] B.V. een voorschotfactuur sturen van € 21.780,- (inclusief btw). Dit voorschot moet binnen 4 weken na de datum op de factuur zijn betaald.
5.9
[geïntimeerde] B.V. moet aan de deskundige een kopie van het dossier sturen. De griffier stuurt de deskundigen een kopie van dit arrest.
5.1
Partijen moeten de deskundige de inlichtingen geven waarom deze vraagt.
5.11
Op dinsdag 12 mei 2026 kan [geïntimeerde] B.V. op het deskundigenbericht reageren. Op dinsdag 23 juni 2026 mag [appellant] daarop reageren.
5.12
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, P.S. Bakker en W.A. Zondag, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 oktober 2025.

Voetnoten

1.Grief I van [appellant] slaagt in zoverre.
2.Grief II van [appellant] faalt.
3.Grief IV slaagt in zoverre.
4.Grief III van [appellant] faalt.
5.Grief VII van [appellant] slaagt en grief XII deels. Bij de bespreking van grief XVI (over de omvang van de schade) heeft hij geen belang.
6.Grief VIII slaagt, grief XII deels.
7.De grieven X en XIX van [geïntimeerde] B.V. slagen.