ECLI:NL:GHARL:2025:6476

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
21-000434-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdzaak wegens onvoldoende bewijs en uitsluiting verklaring aangeefster

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster niet als bewijs kan worden gebruikt, omdat zij niet gehoord kon worden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging niet in staat was om de aangeefster te ondervragen, wat in strijd is met het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende ondersteunend bewijs is zonder de verklaring van de aangeefster, en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het tenlastegelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000434-24
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 18 januari 2024 met parketnummer 16-095274-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 2008,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.D. Roozemond, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. I. Bosch, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van veertig uren, te vervangen door tachtig dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren en daaraan algemene en bijzondere voorwaarden verbonden. Daarnaast heeft de kinderrechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 500,- euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022, verdachte in de proceskosten (begroot op nihil) veroordeeld en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, te vervangen door nul dagen gijzeling.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks oktober 2022, althans in 2022 te [plaatsnaam]
[benadeelde partij] heeft mishandeld door:
haar één of meermaals van een hek af te duwen/trekken en/of
(vervolgens) zich liet vallen/ging zitten op die [benadeelde partij] waardoor zij geen lucht meer kreeg en/of
die [benadeelde partij] (terwijl hij op haar lag/zat) met zijn vuisten en/of vlakke hand één of meerdere klappen/slagen op het bovenlichaam en richting het gezicht gaf en/of
(toen hij van haar was afgegaan) die [benadeelde partij] één of meermaals heeft geschopt tegen haar heup en/of haar rug, althans haar lichaam en/of
[benadeelde partij] één of meermaals met een hockeystick op haar lichaam, althans een hard voorwerp, heeft geslagen.

De beoordeling van het bewijs

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er op basis van de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige] ten overstaan van de politie, die volgens de advocaat-generaal in tegenstelling tot hun verklaringen bij de rechter-commissaris authentiek, gedetailleerd en betrouwbaar zijn, voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht verdachte vrij te spreken van de mishandeling. Volgens de raadsman zijn de verklaringen van de getuigen bij de politie niet ondertekend en kan dus niet geverifieerd worden of ze het eens zijn met de inhoud van de verklaringen. Daarbij komt als complicerende factor dat de verdediging aangeefster niet heeft kunnen horen en kunnen confronteren met haar verklaringen. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat er onvoldoende compenserende factoren zijn. Om die reden moet terughoudend worden omgegaan met de verklaringen afgelegd bij de politie. De verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris zijn onvoldoende ondersteunend voor het bewijs.
Het oordeel van het hof
Aangeefster heeft aangifte gedaan tegen verdachte van mishandeling in oktober 2022. Volgens aangeefster heeft verdachte haar geduwd, waardoor zij op de grond viel, heeft hij haar over de grond meegesleurd en is hij met zijn volle gewicht op haar gaan zitten, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Tot slot zou verdachte haar ook nog getrapt hebben.
De verdediging heeft bij appelschriftuur verzocht om (naast drie andere getuigen) aangeefster als getuige te horen. Het hof heeft het verzoek tot het horen van aangeefster toegewezen mits het horen van deze getuige niet schadelijk blijkt. In dit verband heeft het hof bepaald dat de raadsheer-commissaris voorafgaand aan het verhoor een deskundige moet benoemen om onderzoek te doen naar de vraag of het welzijn van de getuige door het verhoor in gevaar wordt gebracht.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 21 mei 2025 blijkt dat uit de rapportage van klinisch psycholoog [deskundige] volgt dat aangeefster, gelet op de gezondheidsrisico’s niet als getuige kan worden gehoord, ook niet in een aangepaste verhoorsetting. Aangeefster is dus niet als getuige gehoord.
Het hof stelt in dit kader voorop dat de rechter, in gevallen waarin hij voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige – in dit geval aangeefster – afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, dient na te gaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen in overeenstemming met artikel 6 EVRM en de daaraan verbonden notie van ‘overall fairness of the trial’.
Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang:
i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt;
ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en;
iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Eveneens komt betekenis toe aan de door de verdediging verstrekte toelichting op haar betwisting van uitlatingen en haar belang bij het verzochte onderzoek. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragings-gelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Vaststaat dat in deze zaak de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht ten aanzien van aangeefster omdat het gegronde vermoeden aanwezig is dat haar gezondheid en het welzijn door het afleggen van een verklaring zowel ter
terechtzitting als in een andere setting in gevaar wordt gebracht. Dit vormt een geldige reden waarom aangeefster niet als getuige kon worden ondervraagd.
Bij die stand van zaken moet gekeken worden naar het gewicht van de verklaring van de getuige binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek. De verklaring van aangeefster vormt in deze zaak een onmisbaar onderdeel van het redengevende bewijs voor een eventuele bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Zou de verklaring van aangeefster wegvallen, dan bevat het dossier uitsluitend de verklaringen van de getuige [getuige] en getuige [getuige] , die zij ten overstaan van de politie hebben afgelegd. Beide getuigen hebben tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris echter niet volhard in hun belastende verklaringen zoals zij die ten overstaan van de politie hebben afgelegd.
Naar oordeel van het hof is onder die omstandigheden een eventuele bewezenverklaring in beslissende mate gestoeld op de verklaring van aangeefster.
Het hof constateert dat er geen factoren zijn die het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht compenseren.
Concluderend is sprake van een getuige (aangeefster) die belastend heeft verklaard en ten aanzien waarvan de verdediging is beperkt in haar ondervragingsrecht. Het dossier bevat naast de verklaring van deze getuige onvoldoende ondersteunend bewijs en er zijn geen factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Gezien het onmiskenbare belang van de verklaring van deze getuige voor de bewezenverklaring, is het hof van oordeel dat de procedure, in haar geheel bezien, niet zal voldoen aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces wanneer de verklaring van aangeefster, onder deze omstandigheden, voor het bewijs zou worden gebruikt. Om die reden zal het hof de verklaring van aangeefster uitsluiten van het bewijs.
Zonder het gebruik van die verklaring acht het hof het in het dossier aanwezige bewijs onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegd feit te komen. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. H. Phaff en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 14 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 14 oktober 2025.
Tegenwoordig:
mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter,
mr. V.T.R.W. van Thiel, advocaat-generaal,
mr. M.J. van de Ruitenbeek, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.