ECLI:NL:GHARL:2025:6416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
200.354.988/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom bij zorgregeling voor minderjarige kinderen na ontbinding huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling en de oplegging van een dwangsom. De vader, die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, betwistte de mogelijkheid om zijn minderjarige dochter te dwingen om contact met haar moeder te hebben. Het hof oordeelde dat een dwangsom juist bedoeld is als prikkel voor naleving van de zorgregeling. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kinderen, hebben in het verleden afspraken gemaakt over de zorgregeling, maar de vader heeft deze niet nageleefd. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank en bepaalde dat de vader boven een bedrag van € 25.000,- geen dwangsom verbeurt. De moeder had in incidenteel hoger beroep verzocht om nakoming van de zorgregeling, maar het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in dit verzoek, omdat de nieuwe zorgregeling niet in het hoger beroep aan de orde was. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden , afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.354.988/01
zaaknummer rechtbank 199144
arrest van 14 oktober 2025
in de zaak van
[appellant](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde](de moeder),
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie,
advocaat: mr. C.W. van Weert te Assen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 18 april 2025 tussen partijen heeft uitgesproken. De volgende processtukken heeft het hof ontvangen:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
2.1
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2025 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest en hebben drie kinderen. Op [datum1] 2018 is het huwelijk ontbonden.
2.2
[minderjarige2] is geboren op [geboortedatum1] 2012. Zij heeft een oudere, nog minderjarige zus ( [minderjarige1] ) en een oudere, inmiddels meerderjarige broer ( [meerderjarige1] ).
2.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige2] en [minderjarige1] .
2.4
Bij beschikking van 18 september 2019 heeft de rechtbank (onder meer) bepaald dat de drie kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en is een zorgregeling vastgesteld tussen de kinderen en de vader. Deze beschikking is door dit hof op 22 juni 2021 bekrachtigd ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige2] . Het hof heeft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige1] en [meerderjarige1] bij de vader bepaald, [bijzondere curator1] tot bijzondere curator over de kinderen benoemd en de beslissing over de zorgregeling aangehouden.
2.5
Op 1 november 2021 hebben partijen een overeenkomst getekend, waarin zij afspraken hebben vastgelegd over de zorgregeling. Bij beschikking van 15 februari 2022 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank van 18 september 2019 vernietigd ten aanzien van de zorgregeling en de door de ouders opgestelde overeenkomst aan de beschikking gehecht en hen veroordeeld tot naleving hiervan. Deze regeling houdt in dat [meerderjarige1] en [minderjarige1] eenmaal per twee weken op zaterdag van 13.00 tot 17.00 uur bij de moeder verblijven en dat [minderjarige2] in het andere weekend van vrijdag 14.15 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft. De voor [meerderjarige1] en [minderjarige1] afgesproken zaterdag is daarna in overleg naar de zondag verschoven.
2.6
Vanaf maart 2018 stonden de drie kinderen onder toezicht. Voor [minderjarige2] is de ondertoezichtstelling van kracht geweest tot 19 juli 2024.
2.7
Sinds 16 december 2024 verbleef [minderjarige2] een periode volledig bij de vader. Sinds januari 2025 verblijft zij eenmaal per twee weken samen met [minderjarige1] op zondag bij de moeder. [meerderjarige1] gaat sinds hij 18 jaar is niet meer naar de moeder toe.
2.8
De vader heeft op 9 april 2025 een bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt, waarin hij heeft verzocht de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van [minderjarige2] te wijzigen.
2.9
Op 18 april 2025 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen in de onderhavige procedure.
De moeder had gevorderd:
I. de vader te veroordelen om het hoofdverblijf van [minderjarige2] bij de moeder te respecteren en [minderjarige2] per direct naar de moeder terug te brengen, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de vader hieraan geen uitvoering geeft;
II. de vader te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling waarbij [minderjarige2] eens in de twee weken een weekend naar de vader gaat van vrijdag 14:15 uur tot zondag 17:00 uur en waarbij [minderjarige1] eens in de twee weken op zondag van 13:00 uur tot 17:00 uur naar de moeder gaat, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de vader hieraan geen uitvoering geeft;
III. te bepalen dat niemand, dus ook [naam1] niet, zonder toestemming van beide ouders naar derden als belangenbehartiger van [minderjarige2] mag optreden of zich als zodanig mag profileren, en de vader te veroordelen tot het naleven van deze bepaling door dit zonder toestemming van de moeder ook niet toe te staan, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de vader hieraan geen uitvoering geeft.
De vader had in reconventie gevorderd de vorderingen van de moeder af te wijzen, de vigerende zorgregeling te schorsen in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure en in afwachting hiervan te bepalen dat [minderjarige2] wordt verzorgd en opgevoed door de moeder om de week vanaf vrijdag 19:00 uur tot en met zondag 17:00 uur.
De rechtbank heeft de vorderingen van de moeder toegewezen (uitvoerbaar bij voorraad) en de vorderingen van de vader afgewezen.
2.1
De vader komt met acht grieven in hoger beroep van het vonnis van 18 april 2025.
De vader verzoekt het hof om het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de kinderen uitgenodigd hadden moeten worden om te worden gehoord in kort geding en hen een uitnodiging te sturen om hun mening kenbaar te maken in hoger beroep;
- de beschikking van 18 september 2019 wat betreft het hoofdverblijf van [minderjarige2] te schorsen en te bepalen dat [minderjarige2] aan de vader wordt toevertrouwd gedurende de bodemprocedure;
- de vigerende zorgregeling betreffende [minderjarige2] te schorsen en te bepalen dat [minderjarige2] gedurende de bodemprocedure wordt verzorgd en opgevoed door de moeder om de week vanaf vrijdag 19:00 uur tot en met zondag 17:00 uur;
- subsidiair eventuele dwangsommen te maximeren tot € 5.000,-.
Naar het hof begrijpt, verzoekt de vader bovendien te bepalen dat de voorzieningenrechter de vader ten onrechte heeft verboden om zonder toestemming van de moeder derden, waaronder [naam1] , als belangenbehartiger voor [minderjarige2] te laten optreden of zich als zodanig te profileren (waaronder valt het voeren van gesprekken met [minderjarige2] ), op straffe van een dwangsom van € 500,- te betalen voor iedere dag of dagdeel dat de vader hieraan geen uitvoering geeft.
2.11
De moeder voert verweer en komt op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep. De moeder heeft het hof verzocht:
1. de vader in zijn aanvullende vorderingen (in eerste aanleg in reconventie) in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen;
2. in incidenteel hoger beroep (en in conventie):
A. de vader te veroordelen tot nakoming van de op 21 juni 2021 door het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden bekrachtigde beschikking van de rechtbank van 18 september 2019 ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige2] ;
B. de vader te veroordelen tot nakoming van de geldende zorgregeling:
- tot 15 mei 2025 inhoudende dat [minderjarige2] eens in de twee weken weekenden naar de vader gaat van vrijdag 14:15 uur tot zondag om 17:00 uur;
- vanaf 15 mei 2025 inhoudende dat als [minderjarige2] uit school komt, zij bij de moeder verblijft tot zondag 18 mei 2025, 17:00 uur en [minderjarige2] vervolgens steeds afwisselend een week bij de vader en een week bij de moeder verblijft. Het wisselmoment is zondag 17:00 uur;
- in de weken die [minderjarige2] bij de moeder doorbrengt, [minderjarige2] op zondagmiddag om 17:00 uur met [minderjarige1] meegaat naar de vader;
- waarbij deze regeling doorloopt tijdens vakanties;
C. de vader te verbieden om zonder toestemming van de moeder derden, waaronder [naam1] (maar niet de door de bodemrechter benoemde bijzonder curator), als belangenbehartiger dan wel vertrouwenspersoon van [minderjarige2] te laten optreden of zich als zodanig te profileren (waaronder valt het voeren van gesprekken met [minderjarige2] );
alles op straffe van een aan de moeder te verbeuren dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de vader hier geen uitvoering aan geeft.
2.12
Tijdens de zitting van 14 mei 2025 in de door de vader aanhangig gemaakte bodemprocedure hebben de ouders overeenstemming bereikt over een voorlopige zorgregeling voor [minderjarige2] . Deze afspraken zijn vastgelegd in een -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 11 juni 2025, namelijk dat:
- als [minderjarige2] op donderdag 15 mei 2025 uit school komt, zij bij de moeder verblijft tot
zondag 18 mei 2025, 17:00 uur;
- [minderjarige2] vervolgens steeds afwisselend een week bij de vader en een week bij de moeder verblijft. Het wisselmoment is zondag 17:00 uur;
- in de weken die [minderjarige2] bij de moeder doorbrengt, [minderjarige2] op zondagmiddag om 17:00 uur met [minderjarige1] meegaat naar de vader;
- deze regeling doorloopt tijdens vakanties;
- als [minderjarige2] aangeeft niet naar de vader of de moeder te willen gaan of anderszins in
strijd handelt met deze regeling, partijen contact opnemen met de heer [naam2] , werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming. Die zal vervolgens met partijen en [minderjarige2] in gesprek gaan en proberen om een oplossing te vinden. Het voorgaande ontslaat de ouders niet van hun verplichting om, ook als [minderjarige2] dat niet wil of niet meewerkt, ervoor te zorgen dat [minderjarige2] de daartoe aangewezen weken bij de vader of de moeder doorbrengt;
- het voorgaande onverlet laat dat [minderjarige1] meer tijd bij de moeder kan doorbrengen als zij dat wil;
- deze regeling de eerder tussen partijen overeengekomen zorgregeling vervangt, die is gehecht aan de beschikking van 15 februari 2022 van het hof.
De rechtbank heeft [bijzondere curator2] tot bijzondere curator over [minderjarige2] benoemd en de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot een pro forma zitting op 15 september 2025.
2.13
Op 19 juni 2025 heeft een raadsheer van het hof een regiegesprek gevoerd met de ouders en hun advocaten over het doel en de reikwijdte van het (incidenteel) hoger beroep. De vader en de moeder hebben hun verzoeken in hoger beroep gehandhaafd en het hof verzocht een mondelinge behandeling te houden.

3.Het oordeel van het hof

Het horen van de kinderen
3.1
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft beslist de kinderen gelet op de aard van de procedure niet te horen. In hoger beroep zal het hof, in weerwil van het verzoek van de vader daartoe, de kinderen niet alsnog horen. Voor het hof weegt mee dat in de bodemprocedure inmiddels over de meest wezenlijke geschilpunten overeenstemming is bereikt en dat een bijzondere curator is benoemd voor [minderjarige2] die haar stem vertegenwoordigt.
De vordering tot nakoming van de beslissing over het hoofdverblijf en de zorgregeling (de moeder) en de vordering tot schorsing van de zorgregeling en tot het treffen van een voorlopige voorziening hierover (de vader)
3.2
Als gevolg van de op 14 mei 2025 tussen de ouders overeengekomen zorgregeling is met ingang van die datum een nieuwe situatie ontstaan. Het hof stelt vast dat hierdoor het vonnis van 18 april 2025 ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling vanaf 14 mei 2025 zijn werking heeft verloren. De vorderingen tot schorsing dan wel nakoming van de beslissing over het hoofdverblijf van [minderjarige2] en de zorgregeling en de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening hierover behoeven in het onderhavige hoger beroep derhalve geen bespreking meer.
De dwangsommen
3.3
Het hof dient nog wel te oordelen over de vraag of de voorzieningenrechter terecht dwangsommen heeft verbonden aan niet-nakoming van de beslissing over het hoofdverblijf van [minderjarige2] en de zorgregeling van [minderjarige2] en [minderjarige1] . Tegen de dwangsom die verbonden is aan het verbod om een belangenbehartiger voor [minderjarige2] in te schakelen zonder de toestemming van de moeder is niet gegriefd.
3.4
Voor de periode tussen 18 april 2025 en 14 mei 2025 hebben partijen belang bij een beslissing over de dwangsommen verbonden aan het hoofdverblijf en de zorgregeling.
Ten aanzien van [minderjarige1] heeft de vader onweersproken gesteld dat [minderjarige1] de zorgregeling in die periode is nagekomen. In zoverre hebben partijen geen belang meer bij een beslissing hierover.
3.5
Gelet op het feit dat de vader over een langere periode heeft geweigerd de beslissing over het hoofdverblijf en de vastgestelde zorgregeling van [minderjarige2] na te komen, heeft de voorzieningenrechter terecht dwangsommen verbonden aan de niet-nakoming ervan. Het hof volgt de vader niet in zijn stelling dat hij [minderjarige2] niet kan dwingen om naar haar moeder toe te gaan, waardoor het opleggen van een dwangsom zinloos zou zijn. Een dwangsom is nu juist bedoeld als prikkel om de naleving van een regeling te verzekeren. Het is aan de vader om [minderjarige2] een klimaat te bieden waarin zij onbelast contact met haar moeder kan hebben. Dit betekent dat de vader [minderjarige2] de (emotionele) ruimte moet bieden om bij haar moeder te zijn, maar ook dat hij haar de grenzen moet meegeven van de ruimte die zij zoekt om hierin haar eigen plan te trekken. Overigens staat ten aanzien van [minderjarige2] vast dat zij in de periode van 18 april 2025 tot 14 mei 2025 niet conform de geldende regeling bij de moeder is geweest.
Maximeren van de dwangsommen
3.6
De vader heeft subsidiair verzocht -naar het hof begrijpt- de dwangsommen te maximeren tot € 5.000,-. De vader stelt dat dit noodzakelijk is omdat de dwangsommen anders oneindig hoog zouden kunnen worden en ten koste gaan van hemzelf en de kinderen. Het hof overweegt dat een dwangsom een prikkel tot naleving moet bieden, maar ook proportioneel moet zijn. Het hof ziet daarom aanleiding om aanvullend te bepalen dat boven het bedrag van € 25.000,- geen dwangsom wordt verbeurd. Dit betreft het totaalbedrag van de verbeurde dwangsommen die zijn verbonden aan de niet-nakoming van de beslissing over het hoofdverblijf en de zorgregeling in de periode tussen 18 april 2025 en 14 mei 2025 en de dwangsom die is verbonden aan het verbod om een belangenbehartiger voor [minderjarige2] in te schakelen zonder de toestemming van de moeder.
Het inschakelen van derden voor [minderjarige2] zonder toestemming van de moeder
3.7
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de ouders, nu zij gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige2] , beiden toestemming moeten geven voor gezagsbeslissingen en dat het inschakelen van een belangenbehartiger of hulpverlener zo’n gezagsbeslissing is. Het hof ziet in hetgeen de vader heeft aangevoerd geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Het hof heeft de indruk dat er tussen de ouders een semantische discussie is ontstaan over het begrip belangenbehartiger en de (on)mogelijkheid voor [minderjarige2] om met een vertrouwenspersoon te praten. Waar het om gaat is dat beide ouders een gelijkwaardige stem hebben in de beslissingen over [minderjarige2] en dat de vader geen gezagsbeslissingen neemt zonder de moeder hierbij te betrekken.
De vordering tot nakoming van de (nieuwe) zorgregeling
3.8
De moeder heeft het hof in incidenteel beroep verzocht de vader te veroordelen tot nakoming van de vanaf 15 mei 2025 geldende zorgregeling. Het hof stelt vast dat deze zorgregeling de onderling tussen de ouders op 14 mei 2025 overeengekomen regeling betreft, die is vastgelegd in de beschikking van 11 juni 2025. Deze beschikking ligt in het onderhavige hoger beroep echter niet voor, zodat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek.

4.De beslissing

Het hof in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 april 2025;
bepaalt in aanvulling daarop dat de vader boven het bedrag van € 25.000,- geen dwangsom aan de moeder verbeurt;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar vordering onder B van haar incidenteel beroep;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Coster, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en A.K. Oostlander-Vos, ondersteund door mr. M.J. van Mourik en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.