ECLI:NL:GHARL:2025:6401

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
21-002580-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak met openlijk geweld en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2003, was betrokken bij een incident van openlijk geweld op 6 juni 2021 in een restaurant. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 23 uren, subsidiair 11 dagen jeugddetentie, en had een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot € 3.087,90. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte nog minderjarig was ten tijde van het feit en dat de strafvervolging niet ontvankelijk verklaard moest worden vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging, ondanks de overschrijding van de termijn. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is vrijgesproken van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd. Het hof heeft geen straf of maatregel opgelegd, rekening houdend met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij materiële schade is erkend, maar enkele posten zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 2.498,38, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002580-25
Uitspraakdatum: 7 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 2 juni 2025 met parketnummer 05-157194-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 2003,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Schenk,- naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] nog minderjarig was toen het feit waarvan hij wordt verdacht zich voordeed. Er is inmiddels sprake van een dusdanig tijdsverloop dat de verdediging primair van oordeel is dat een strafvervolging mosterd na de maaltijd is en dat het openbaar minserie niet ontvankelijk verklaard dient te worden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat daar gelet op de jurisprudentie geen ruimte voor is en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de (verdere) strafvervolging.
Oordeel hof
De Hoge Raad heeft als uitgangspunt gesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkheid verklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging leidt, ook niet in uitzonderingsgevallen.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte voor openlijke geweldpleging tegen personen veroordeeld tot een werkstraf van 23 uren subsidiair 11 dagen jeugddetentie geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is toegewezen tot een bedrag van
€ 3.087,90 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te [gemeente] , openlijk, te weten in een pand van [restaurant] , gelegen aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten tegen [benadeelde partij] door die [benadeelde partij] meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen en/of door die [benadeelde partij] meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of te schoppen en/of te trappen;

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks6 juni 2021 te [gemeente] , openlijk, te weten in een pand van [restaurant] , gelegen aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en
/ofop een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten tegen [benadeelde partij] door die [benadeelde partij]
meerdere malen, althanseenmaal, in/
op/tegenhet gezicht
/hoofd te slaan en/ofte stompen en
/ofdoor die [benadeelde partij] meerdere malen, althans eenmaal,
op/tegen het lichaam
te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of te schoppen en/ofte trappen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en of maatregel

Standpunt van openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot oplegging van een werkstraf van 10 uur subsidiair 5 dagen jeugddetentie geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Standpunt van verdediging
De verdediging heeft primair gepleit dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, subsidiair tot een werkstraf gelijk aan die door de advocaat-generaal is gevorderd.
Standpunt hof
Verdachte heeft samen met twee andere mededaders openlijk geweld gepleegd tegen aangever. Aangever werd overdag in het restaurant ‘ [restaurant] ’ door de mededader en verdachte aangevallen. Hij was op dat moment aan het werk in het restaurant. Aangever is door het geweld dat op hem werd uitgeoefend gewond geraakt. Een dergelijk feit zorgt naast gevoelens van onveiligheid bij de direct betrokkenen ook voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij in zijn algemeenheid. In de “ [restaurant] ’ waren opdat moment meerdere personen getuigen van het geweld.
Het hof houdt ook rekening met het feit dat deze zaak op 24 augustus 2021 op een OM hoorzitting heeft gestaan. Verdachte heeft toen ingestemd met een taakstraf van 38 uren die hij binnen 9 maanden moest uitvoeren. Op 26 april 2023 is de taakstraf negatief teruggestuurd. Verdachte heeft van de 38 uren 15 uur gewerkt. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij in de tijd dat hij de taakstraf uitvoerde ook aan het werk was in de schoonmaakbranche en nachtdiensten draaide. Hij had zich verslapen en werd daardoor weggestuurd bij de taakstraf. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij bij zijn werk ernstig gewond is geraakt aan zijn arm en daardoor arbeidsongeschikt is geraakt. Op dit moment ontvangt hij geen uitkering en heeft hij moeite om iedere maand rond te komen. Gelet op het tijdsverloop, zowel vanaf 6 juni 2021 als ook de tijd gelegen tussen de instemming met de taakstraf en de datum waarop die negatief retour is gestuurd, de ingrijpend gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte, en het feit dat hij al uren werkstraf in een transactiemodel heeft verricht, is het hof van oordeel dat het opleggen van een straf op dit moment niets meer toevoegt.
Het hof acht het passend dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.587,90.
Bestaande uit:
Materiële schade
schoenen Adidas : € 54,55
Tommy Hilfiger broek : € 119,00
Medicijnen : € 12,69
Medicijnen : € 7,48
Vervangend vervoer : € 1327,22
Reiskosten : € 108,18
Parkeerkosten : € 4,80
Huishoudelijke kosten : € 954,00
Immateriële schade : € 1.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.087,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering gelijk zoals de kinderrechter in eerste aanleg heeft gedaan
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair gepleit tot niet-ontvankelijkheid van de gehele vordering. Subsidiair heeft de verdediging gepleit tot afwijzing van de vordering en meer subsidiair alleen toewijzen van immateriële schade tot een bedrag van € 200,00.
Standpunt hof
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade is het hof van oordeel dat van de posten medicijnen, reiskosten, parkeerkosten en huishoudelijke kosten voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de post ‘schoenen Adidas’ en ‘Tommy Hilfiger broek’ is het hof van oordeel dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en dat niet duidelijk is wat de schade aan deze schoenen en broek was en of ze vervangen moesten worden. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de post vervangend vervoer heeft de benadeelde partij ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit zelf in een Volkswagen Polo reed, maar een Mercedes Vito (automaat) heeft gehuurd, omdat hij als gevolg van het opgelopen letsel aangewezen was op een automaat. Daarmee heeft de benadeelde partij er dus voor gekozen een auto te huren in het hogere segment. Het hof acht het billijk gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid daarbij uitgaan van de kosten van huur van een vergelijkbaar model als een Volkswagen Polo. In 2021 was de dagprijs voor een dergelijk model auto ongeveer € 27,00 per dag. Het hof zal aan kosten vervangend vervoer toewijzen 45 dagen X € 27,00 = € 1215.00 X 75 %= € 911,25.
Voor het overige bedrag kan de benadeelde partij niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in
vermogensschade en ander nadeel. Dit laatste voor zover de wet recht geeft op vergoeding daarvan. Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast.
In aanmerking genomen dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag aan immateriële schadevergoeding van
€ 500,00 billijk.
Het zal de toegewezen materiële en immateriële schade vermeerderen met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.498,38 (tweeduizend vierhonderdachtennegentig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 1.998,38 (duizend negenhonderdachtennegentig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.498,38 (tweeduizend vierhonderdachtennegentig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 1.998,38 (duizend negenhonderdachtennegentig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 juni 2021.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. J. Steenbrink en mr. I.M. Nusselder, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 7 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Nusselder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 oktober 2025.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. O.J. Ingwersen, advocaat-generaal,
mr. W.C.S. Huijbers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.