ECLI:NL:GHARL:2025:6396

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
21-003885-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met kleindochter met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een man geboren in 1949, was eerder veroordeeld voor ontucht met zijn kleindochter. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn kleindochter gedurende een periode van tien jaar, van 2003 tot 2013. De aangeefster heeft gedetailleerde verklaringen afgelegd over de handelingen die de verdachte heeft verricht, waaronder het betasten van haar borsten en vagina. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster beoordeeld en voldoende steunbewijs gevonden in de verklaringen van getuigen, waaronder het zusje van de aangeefster en haar tante. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de bewezenverklaarde feiten schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 10.061,42, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003885-23
Uitspraakdatum: 17 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 augustus 2023 met parketnummer 16-052770-22 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1949,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het ten laste gelegde feit (kort gezegd: ontucht met zijn kleindochter) tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij dient integraal te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Kanhai, en de advocaat van de benadeelde partij naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij bovengenoemd vonnis is verdachte voor het (meermalen) plegen van ontucht met zijn minderjarige kleinkind veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 10.061,42, bestaande uit € 61,42 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 september 2003 tot en met 9 september 2013 te [plaats] , althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige en/of zijn kleinkind, te weten [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1999, immers heeft hij (telkens) opzettelijk ontuchtig
- de (blote) borsten van die [benadeelde] betast en/of
- de vagina van die [benadeelde] betast en/of aangeraakt met de hand(en) en/of aangeraakt met de voet(en) en/of
- die [benadeelde] getongzoend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte deels van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft erkend dat hij eenmaal de (blote) borsten van [benadeelde] heeft betast, maar heeft voor het overige ontkend dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. Nu de verklaring van aangeefster ten aanzien van die ontuchtige handelingen onbetrouwbaar is en voldoende steunbewijs ontbreekt, moet verdachte in zoverre worden vrijgesproken. Daarnaast dient de bewezenverklaarde periode volgens de raadsvrouw te worden beperkt tot een kortere periode, althans tot ‘het jaar 2013’.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet alleen ten aanzien van het betasten van de (blote) borsten, maar ook voor zover het gaat om het betasten van haar vagina door verdachte met zijn handen en het aanraken van haar vagina met zijn voet(en). De verweren van de verdediging dienen te worden verworpen.
Oordeel hof
Het hof zal eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde] .
Betrouwbaarheid [benadeelde]
Aangeefster heeft op 7 februari 2020 aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd door verdachte, haar opa. Dit zou zijn gebeurd vanaf de leeftijd van een jaar of 4, 5 totdat ze ongeveer 11, 12 jaar oud was. Het misbruik vond steeds plaats bij verdachte thuis en bestond uit tongzoenen en het betasten van haar vagina in bed. Toen ze iets ouder was, rond de 9 à 10 jaar, heeft hij ook een aantal keer haar borsten betast. Daarnaast deed verdachte soms zijn voet tussen haar benen als hij tegenover haar aan de eettafel zat en raakte dan met zijn voet haar vagina aan (over de kleding heen). Voorafgaand aan de aangifte heeft er op 6 februari 2020 een informatief gesprek zeden plaatsgevonden. Verder is aangeefster gedurende de procedure in eerste aanleg op 30 januari 2023 door de rechter-commissaris als getuige gehoord.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van aangeefster heeft het hof gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van haar verklaringen. Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in de verschillende verklaringen onduidelijkheden voorkomen, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt worden door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop.
Het hof stelt vast dat de verklaring van aangeefster concreet en gedetailleerd is en in de kern consistent. Wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen acht het hof relevant dat zij in zowel het informatieve gesprek als later bij de aangifte en het daaropvolgende verhoor door de rechter-commissaris heeft verklaard dat sprake was van tongzoenen, het betasten van haar (blote) vagina en (later) het betasten van haar (blote) borsten. Ten aanzien van het betasten van haar vagina, komt in haar verklaring terug dat dit op een specifieke plaats en bepaald moment plaatsvond, namelijk bij verdachte in bed nadat hij ’s middags had geslapen en haar oma boodschappen aan het doen was. Aangeefster moest dan bij verdachte in bed komen liggen, waarna hij aan haar begon te zitten. Dit stopte pas als de voordeur werd geopend en oma weer thuiskwam. Verder heeft aangeefster steeds verklaard dat verdachte, toen ze wat ouder was, een aantal keer haar borsten heeft betast. Zij noemt daarbij elke keer opvallende details zoals dat verdachte achter haar stond, en dat hij van bovenaf met zijn hand onder haar shirt ging en dat hij dit deed onder het mom van ‘haar hart voelen’. Over het tongzoenen heeft aangeefster verklaard dat verdachte zijn tong dan in haar mond deed, dat hij dan bewegingen met zijn tong maakte en dat dit plaatsvond in de gang of op het balkon als ze gingen roken, waar niemand het kon zien. Dit detail over het betasten buiten het zicht van anderen op het balkon komt ook in de getuigenverklaring van haar zusje terug wanneer zij het heeft over de aanrakingen van verdachte van haar eigen borsten.
Verder acht het hof voor de geloofwaardigheid van belang dat aangeefster niet ‘opeens’ met dit verhaal is gekomen, maar dat zij een proces doorgemaakt lijkt te hebben waarbij zij stapsgewijs, over een periode van meerdere jaren, mensen in haar nabije omgeving heeft ingelicht en uiteindelijk met haar volledige verklaring naar buiten is getreden. Duidelijk is dat de eerste persoon aan wie ze in 2013 over het misbruik heeft verteld, haar tante, [getuige 1] , is. Aangeefster was op dat moment van huis weggelopen en werd door haar opgevangen. Toen haar tante vervolgens aangaf dat ze van haar moeder maar naar haar opa en oma moest gaan, heeft aangeefster haar voor het eerst over het misbruik verteld. [getuige 1] bevestigt deze gang van zaken en verklaart ook over de hevige emoties waarmee deze ‘disclosure’ gepaard ging, zoals hierna verder aan de orde zal komen.
Nadat ze tegenover haar tante openheid van zaken had gegeven, heeft er een confrontatie met verdachte plaatsgevonden, is het contact tijdelijk verbroken geweest en is het contact met verdachte later zoveel mogelijk door aangeefster beperkt. Wat daarbij lastig was, is dat haar ouders het contact met verdachte op een gegeven moment hebben hervat en aangeefster met verjaardagen en dergelijke mee ‘moest’ en dat verdachte ook weer bij hen thuis over de vloer kwam. Aangeefster zegt daarover dat dit haar veel pijn deed omdat ze niet werd gehoord en ze zich niet serieus genomen voelde. Uiteindelijk is aangeefster in 2020 naar de politie gestapt omdat het “aan haar vreet”, dat verdachte aan haar heeft gezeten.
Het tijdsverloop dat sinds de door de aangeefster gestelde gebeurtenissen en de aangifte heeft plaatsgevonden, leidt bij het hof gezien het voorgaande niet tot twijfel over de geloof-waardigheid en accuraatheid van haar verklaring.
Verder ziet het hof ook geen aanleiding om aan te nemen dat aangeefster haar verklaring heeft ‘aangedikt’, om verdachte daarmee ten onrechte te belasten. Immers: aangeefster is niet altijd even stellig en geeft ook aan wanneer zij twijfelt over bepaalde dingen; zoals over hoe vaak iets is gebeurd, of dat ze ‘niet denkt dat verdachte met zijn vingers naar binnen is geweest’.
Al met al ziet het hof geen reden aan de juistheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen. Het hof acht haar verklaring geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt verworpen.
Steunbewijs
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs voor aangeefsters verklaring is uit andere bron.
Het juridische kader zoals dat in het vonnis is geschetst, is juist. Dit kader houdt in dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling in het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Het is een bewijsminimumregel die strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij het hof verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart geheel op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens de Hoge Raad betekent dit in zedenzaken, waarin het vaak gaat om zaken waarbij slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het daarom niet zelden het woord is van de aangever/aangeefster tegen dat van de verdachte, dat niet vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat afdoende is dat de verklaring van aangever/aangeefster op onderdelen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken, moet de rechter bovendien ook de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Met betrekking tot de vraag naar de aanwezigheid van steunbewijs slaat het hof als eerste acht op de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft bekend dat hij inderdaad met zijn handen bij aangeefster terwijl hij achter haar stond, bovenlangs, onder het shirt aan haar blote borsten heeft gezeten. Verder heeft hij niet alleen die handeling erkend, maar ook dat hij dit deed ‘om haar hart’ te voelen. Dit komt overeen met de verklaring van aangeefster daarover.
Daarnaast bevat het dossier een verklaring van [getuige 2] , het zusje van aangeefster. Zij heeft verklaard twee keer te hebben gezien dat verdachte de borst van aangeefster aanraakte over haar kleding heen.
Ook van belang is de verklaring van [getuige 1] , de tante van aangeefster. Zij heeft verklaard over het moment waarop aangeefster vertelde over het misbruik. Ze zegt daarover:
“(…) toen ontplofte ze. Ze werd zo vreselijk boos. Ze begon te schreeuwen en dreigen richting opa. Opa moest met zijn poten van haar afblijven. Zoveel woede en frustratie. Ze werd zo kwaad. Dat had ik nog nooit gezien. (…) Ik vroeg haar waarom ze niet naar opa wilde. Ze vertelde dat opa, [verdachte] , aan haar zat en haar omkocht om aan haar te zitten. Dat gebeurde als oma niet in de buurt was of als ze gingen roken. Hij zou onder haar shirt hebben gezeten onder het mom van dat hij haar hart wilde voelen kloppen. (…) Hij heeft onder haar blote huid aan haar gezeten. Ik zei tegen hem: "Je hebt met je vingers onder haar kleding gezeten en haar omgekocht met sigaretten ". Toen zei mijn schoonmoeder: "Ik heb nog zo gezegd dat je dat niet moet doen, dat vinden die meiden niet leuk". Hij heeft huilend toegegeven grensoverschrijdend gedrag te hebben vertoond bij mijn dochter, [naam 1] , en [benadeelde] .”.Niet alleen qua inhoud vormt dit een bevestiging van de verklaring van aangeefster, ook de emoties die de getuige heeft waargenomen vormen steun voor haar verklaring.
Verder heeft de oma van aangeefster, [getuige 3] , vrouw van verdachte, verklaard dat het mogelijk is dat aangeefster destijds wel eens alleen met verdachte was omdat zij dan boodschappen ging doen. Dit bevestigt de door aangeefster genoemde specifieke omstandigheden van een deel van het misbruik.
Deze omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – maken dat naar het oordeel van het hof sprake is van voldoende steunbewijs voor aangeefsters verklaring.
Conclusie
Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zowel ten aanzien van het ‘tongzoenen’ , als het betasten van de vagina en de borsten en het aanraken van de vagina met de voet. Het hof is er op basis van dat bewijs ook van overtuigd dat verdachte deze feiten heeft begaan en komt derhalve tot na te noemen bewezenverklaring. Omdat het hof aangeefsters verklaring als uitgangspunt neemt, ziet het hof geen aanleiding de bewezenverklaarde periode te beperken zoals door de raadsvrouw is verzocht.
De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt zijn als bijlage bij dit arrest opgenomen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 9 september 2003 tot en met 9 september 2013 te [plaats] , ontucht heeft gepleegd met het aan zijn zorg toevertrouwde kleinkind, te weten [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1999, immers heeft hij telkens opzettelijk ontuchtig
- de blote borsten van die [benadeelde] betast en
- de vagina van die [benadeelde] betast en aangeraakt met de voet en
- die [benadeelde] getongzoend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een periode van tien jaar ontucht gepleegd met zijn kleindochter. Dit bestond uit het geven van tongzoenen, het aanraken van aangeefster op haar blote borsten en het betasten van haar vagina met zijn handen en het aanraken van de vagina met zijn voet.
Het misbruik begon toen zij nog maar vier jaar oud was en is (in verschillende vormen) doorgegaan totdat ze 14 jaar was. Het misbruik is pas gestopt doordat aangeefster het aan haar tante durfde te vertellen, die verdachte vervolgens ermee heeft geconfronteerd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat verdachte met zijn handelen een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Gelet op de duur van het misbruik en haar leeftijd tijdens het misbruik, heeft het handelen van verdachte een grote rol gespeeld in een cruciale levensfase en gezorgd voor een negatieve beïnvloeding van haar seksuele ontwikkeling. Aangeefster is door het handelen van verdachte getekend voor het leven, zo is door haar tijdens de zitting van het hof indringend door haar verwoord.
Het hof rekent het verdachte aan dat het misbruik plaatsvond op momenten dat hij en zijn vrouw op aangeefster pasten. Aangeefster was dus (mede) aan zijn zorg toevertrouwd en had zich bij haar opa en oma bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft dit vertrouwen in grove mate geschaad.
Net als de rechtbank neemt het hof bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte maar zeer beperkt verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Hij heeft een enkel deel uit de tenlastelegging bekend, maar voor het overige heeft hij de verklaringen van aangeefster als leugenachtig bestempeld, hetgeen vanzelfsprekend invloed heeft op haar verwerkings-proces.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit een recent reclasseringsadvies d.d. 23 september 2025 en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Hieruit blijkt dat verdachte diverse lichamelijke aandoeningen en klachten heeft. Zo heeft hij in 1999 een herseninfarct gehad en lijdt hij aan narcolepsie, kataplexie en idiopathische hypersomnie. Naar aanleiding hiervan is door de reclassering navraag gedaan naar de detentie(on)geschiktheid van verdachte aan zijn behandelend arts, prof. dr. [naam 2] , die daarover heeft verklaard
: “Narcolepsie is een chronische, organische, invaliderende hersenaandoening. Het is niet te genezen maar slechts symptomatisch te behandelen met leefstijladviezen (vooral gericht op slapen en waken), aangevuld met medicatie. Het is niet zo dat iemand die aan narcolepsie lijdt geen gevangenisstraf kan ondergaan, dan had u dat ongetwijfeld al geweten. Gevangenisstraf zal echter wel evident meer impact hebben dan bij iemand die daar niet aan lijdt. Mede omdat een aantal verschijnselen door emoties gemoduleerd worden: met name de kataplexie en de hypnagoge hallucinaties. Verder is het belangrijk een goed slaap-waakritme aan te kunnen houden, waarbij het van belang is dat de nachtrust onverstoord kan plaatsvinden. Van even groot belang is het overdag in rustige omgeving geplande dutjes te kunnen doen. Zoals reeds aangegeven zijn emoties modulerend voor de uitingen, ze kunnen spierverslappingen triggeren, kataplexie genaamd. Tenslotte is het belangrijk dat gegarandeerd kan worden dat hij de medicatie die hij daarvoor krijgt voorgeschreven zonder onderbrekingen kan doorgebruiken. Acute onttrekking kan ernstige problemen geven tot een zogenaamde status cataplecticus aan toe.”
De verdediging heeft gezien verdachtes fysieke toestand en de gevolgen die een detentie voor hem zal hebben, bepleit dat het hof zou moeten volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Daarbij is ook verwezen naar het feit dat verdachte volgens de reclassering niet in staat is een taakstraf uit te voeren en dat door de reclassering een straf zonder voorwaarden is geadviseerd.
Voor een aantal strafbare feiten wordt binnen de rechtspraak in verband met de straftoemeting oriëntatiepunten gehanteerd. Die oriëntatiepunten kunnen een vertrekpunt vormen voor een in een concreet geval op te leggen straf. Van zo’n oriëntatiepunt is met betrekking tot het onderhavige strafbare feit geen sprake.
Het hof stelt voorop dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel oplegging van een vrijheidsbenemende straf, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, rechtvaardigen. Vanuit het oogpunt van strafdoelen is het bewezenverklaarde feit immers een misdrijf waarvoor de maatschappij om te beginnen om vergelding vraagt. In verband met generale preventie moet bovendien een signaal worden afgegeven dat de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen ten strengste zijn verboden.
Anderzijds is het ook zo dat bij het bepalen van de strafmaat verschillende belangen een rol spelen, waarbij naast de voornoemde ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, ook rekening moet worden gehouden met de persoon van de verdachte.
Ondanks dat van detentieongeschiktheid geen sprake is, staat niet ter discussie dat een gevangenisstraf op verdachte (veel) meer impact heeft dan op een ander vanwege zijn fysieke gestel. Daarnaast is in de onderhavige zaak sprake van aanzienlijk tijdsverloop [1] : er is meer dan 22 jaar verstreken sinds het begin van de bewezenverklaarde periode, meer dan 12 jaar verstreken sinds het einde van de bewezenverklaarde periode en er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met enkele maanden.
De vraag of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onder deze omstandigheden na zo’n lange tijd nog passend is, beantwoordt het hof uiteindelijk ontkennend. Naast verdachtes fysieke toestand, zijn leeftijd en het tijdsverloop, neemt het hof daarbij in aanmerking dat het recidiverisico door de reclassering als laag wordt ingeschat.
Alles afwegende legt het hof verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op, met een proeftijd van 2 jaren. Alhoewel het recidiverisico als laag is ingeschat, dient deze straf tevens als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Daarmee is voorzien in het strafdoel van speciale preventie. De op te leggen straf is passend en noodzakelijk.
Het hof is van oordeel dat vanwege de specifieke omstandigheden van het geval, op deze manier voldoende recht wordt gedaan aan de genoemde strafdoelen en de straf tevens voldoende recht doet aan erkenning van het leed dat aangeefster is aangedaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.061,42, bestaande uit € 61,42 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.061,42, bestaande uit € 61,42 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, tot een bedrag van € 61,42.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij
als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de in onderhavige zaak bewezen geachte normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat het feit ook daadwerkelijk nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij, blijktuit de door de benadeelde partij overgelegde stukken. Het hof acht, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, de aard en de ernst van de (op dit moment bekende) gevolgen van het feit voor de benadeelde en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, een bedrag aan smartengeld van € 10.000,- billijk. Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot voornoemd bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Het hof zal voor de wettelijke rente uit gaan van de einddatum van de bewezenverklaarde periode.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.061,42 (tienduizend eenenzestig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 61,42 (eenenzestig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.061,42 (tienduizend eenenzestig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 61,42 (eenenzestig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 september 2013.
Aldus gewezen door
mr. A.F. van Kooij, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 17 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Anders dan in het vonnis is overwogen is in eerste aanleg geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn (verdachte is op 2 maart 2022 ontboden op het politiebureau).