Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
3.De feiten
3 mei 2024 tot 17 mei 2024.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissingProcessueel
27 augustus 2024 terecht een machtiging heeft verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin tot 11 juni 2025. De gronden voor een uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn ook in de periode na 15 augustus 2024 aanwezig gebleven en zijn nog steeds aanwezig. Na de beschikking van 27 augustus 2024 is [de minderjarige] in het pleeggezin geplaatst waar hij ook eerder heeft verbleven. Daar werd gezien dat hij schrikkerig was en erg de nabijheid van de pleegmoeder opzocht. Hij maakte veel geluid en schreeuwde in zijn slaap, waarbij het leek of hij nachtmerries had. Sinds 16 december 2024 verblijft [de minderjarige] in een nieuw pleeggezin, waar hij voor een lange periode kan blijven. De GI heeft ter zitting op vragen van het hof geantwoord dat het perspectief van [de minderjarige] nog niet is bepaald. Dat betekent dat er binnen de ondertoezichtstelling door de GI gewerkt moet blijven worden aan thuisplaatsing van [de minderjarige] . Duidelijk is echter dat van een thuisplaatsing op dit moment geen sprake kan zijn. De moeder heeft ter zitting op vragen van het hof geantwoord dat zij nog geen vaste woonplek heeft en afwisselend op drie verschillende plekken bij familie en vrienden verblijft. Mogelijk kan zij binnenkort begeleid gaan wonen bij [naam5] . De moeder heeft een aanvraag voor een uitkering ingediend, maar leeft op dit moment met financiële steun van vrienden en Stichting [naam6] . Niet alleen heeft de moeder geen vaste woonplek en geen inkomen, ook staat op dit moment onvoldoende vast dat zij in staat is om [de minderjarige] wel een veilig opvoedingsklimaat te bieden.Dat maakt dat het hof van oordeel is dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op dit moment in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
6.De beslissing
15 augustus 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
27 augustus 2024;
B.J. Voerman, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 4 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.