ECLI:NL:GHARL:2025:6354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
21-003684-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van politierechter inzake mishandeling door opsporingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een opsporingsambtenaar, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, wegens mishandeling van een burger. De mishandeling vond plaats op 27 juli 2023, toen de verdachte, in de uitoefening van zijn functie, de aangever met gebalde vuist tegen het gezicht sloeg. De verdachte voerde aan dat hij een rechtvaardigingsgrond had voor zijn handelen, zoals neergelegd in artikel 42 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, maar het hof oordeelde dat deze grond niet aannemelijk was. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte schuldig aan de mishandeling. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof overwoog dat het handelen van de verdachte niet in overeenstemming was met de geweldsinstructie en dat het vertrouwen van burgers in de politie door dergelijk handelen kan worden aangetast. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, wat in zijn voordeel werd meegewogen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003684-24
Uitspraak d.d.: 9 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 23 augustus 2024 met parketnummer 01-334284-23 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op 22 maart 1969,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Gonzalez Bos, naar voren hebben gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Hij op of omstreeks 27 juli 2023 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [aangever] heeft mishandeld door eenmaal, (met kracht) met gebalde vuist, althans hand, op/tegen de neus en/of oogkas, althans het gezicht/hoofd, van die [aangever] te slaan
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ten aanzien van het feit

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij [aangever] met kracht met gebalde vuist tegen de neus en/of oogkas heeft geslagen, althans tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen.
Op grond van de aangifte [1] , de verklaring van [getuige 1] [2] en de verklaring van verdachte zelf [3] acht het hof de tenlastegelegde feitelijke gedraging bewezen in die zin dat verdachte aangever met kracht met gebalde vuist tegen de neus en/of oogkas heeft geslagen. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bij het hof erkend [4] en door de verdediging is daar geen verweer tegen gevoerd.
Door en namens verdachte is wel een beroep gedaan op de rechtvaardigingsgrond zoals neergelegd in artikel 42 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarin is bepaald: “
Niet strafbaar is de ambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn taak en in overeenstemming met zijn geweldsinstructie geweld gebruikt.”
Ter onderbouwing van het beroep op die rechtvaardigingsgrond is aangevoerd dat verdachte aangever heeft aangehouden en dat hij, verdachte, daartoe een afleidingstechniek heeft gehanteerd om hem in onbalans te brengen door hem een tik te geven. Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij deze techniek (atemi) verkeerd heeft uitgevoerd en dat hij in plaats met de vlakke binnenkant van zijn hand, aangever met de buitenkant van zijn (tot vuist gebalde) hand raakte. De uitvoering van deze techniek heeft ongelukkig uitgepakt, maar dat maakt zijn handelen niet onrechtmatig. Gelet op het bestaan van deze in artikel 42 lid 2 Sr genoemde rechtvaardigingsgrond is er volgens verdachte van een strafbare mishandeling geen sprake.
Ter beoordeling van dit verweer dient het hof als eerste te bepalen of het de feitelijke grondslag die aan dit verweer ten grondslag is gelegd, aannemelijk acht. Het hof overweegt daartoe als volgt.
- Aangever heeft verklaard dat hij door de agent (hof: verdachte) de apotheek werd uitgeduwd. De agent pakte hem meteen, zonder te vragen of hij naar buiten wilde gaan, vast en duwde hem naar buiten. Aangever verklaarde dat de agent, toen hij met aangever buiten stond, met zijn lichaam verschoof zodat hij aan de rechterzijde van aangever kwam te staan. Meteen daarop voelde aangever dat hij een heel harde klap ter hoogte van zijn oogkas en neus kreeg. Het was één klap die heel hard aankwam. Aangever voelde meteen veel pijn. En meteen kwam er ook bloed uit zijn neus.
- [getuige 1] , één van de twee agenten die naar aanleiding van de melding van de meldkamer ook ter plaatse bij de apotheek kwam, verklaarde dat zij zag dat een man in gesprek ging met een hondengeleider (hof: verdachte). [getuige 1] verklaarde dat zij de man op enig moment het woord “fuck” of “fucking” hoorde zeggen. [getuige 1] zag dat de hondengeleider vervolgens met een van zijn armen uithaalde en met zijn gebalde vuist tegen het gezicht van de onbekende man sloeg. Hij sloeg de man met kracht. Hij haalde namelijk zijn arm naar achteren en sloeg de onbekende man tegen zijn gezicht.
[getuige 1] verklaarde dat zij het heftig vond dat de onbekende man geslagen werd door de hondengeleider en dat het toegepaste geweld te veel was, omdat de hondengeleider de aanhouding op een andere wijze had kunnen doen.
- [getuige 2] , de andere agent de met [getuige 1] ter plaatse kwam, heeft verklaard dat hij zag dat verdachte buiten de apotheek in gesprek was met een man. [getuige 2] zag en hoorde dat de man zich verbaal agressief gedroeg en het Poolse woord “Kurva” riep. [getuige 2] hoorde dat verdachte contact probeerde te krijgen met de man, maar dat dit niet lukte. Hij hoorde de man het woord “Fuck” of “Fucking” zeggen en hij zag in een flits dat de man een klap kreeg van verdachte en dat de man door die klap achterover wankelde. [getuige 2] heeft verklaard dat hij niet direct een noodzaak zag om te slaan.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij zijn geweld goed op papier moest zetten omdat hij het best zwaar geweld vond en dat hij de noodzaak van het toegepaste geweld niet direct inzag. Verdachte zei toen tegen [getuige 2] dat hij naar de hulpofficier van justitie ging om zijn geweld te melden en dat het een klap uit een reactie was en dat hij (verdachte) dat niet had moeten doen.
Het hof acht op grond van deze verklaringen de door verdachte geschetste feitelijk grondslag niet aannemelijk geworden. Het hof stelt op basis van deze verklaringen vast dat verdachte, nadat hij door aangever werd uitgescholden, in reactie daarop zijn arm naar achter haalde en met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht van aangever sloeg. Dat daarbij sprake was een afleidingstechniek bedoeld om verdachte aan te kunnen houden, die verkeerd werd uitgevoerd, acht het hof niet aannemelijk geworden.
Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof het verweer, reeds omdat de door verdachte geschetste feitelijke grondslag niet aannemelijk is geworden.
Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat het, ook uitgaande van de hiervoor door het hof vastgestelde feitelijke gang van zaken, van oordeel is dat verdachte geen beroep toekomt als bedoeld in artikel 42 lid 2 Sr. Dit handelen is naar het oordeel van het hof evident niet conform de geweldsinstructie en niet conform artikel 7 lid 1 van de Politiewet, waarin is bepaald:
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
Concluderend stelt het hof vast dat verdachte geen beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond zoals neergelegd in artikel 42 lid 2 Sr en dat de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen dient te worden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op
of omstreeks27 juli 2023 te [plaats]
, in elk geval in Nederland,[aangever] heeft mishandeld door eenmaal,
(met kracht
)met gebalde vuist,
althans hand, op/tegen de neus en/of oogkas
, althans het gezicht/hoofd,van die [aangever] te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te bevestigen.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Naar het oordeel van het hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, in de uitoefening van zijn beroep als opsporingsambtenaar, een burger mishandeld door deze met de vuist en met kracht in zijn gezicht te slaan. Verdachte heeft verklaard dat dit noodzakelijk was om escalatie bij de aanhouding van die burger te voorkomen, maar daarvan was naar het oordeel van het hof geen sprake. Van verdachte kan en moet, als ervaren en getraind politieagent, worden verwacht dat hij weet wanneer en op welke wijze geweld jegens burgers nodig en geoorloofd is. Verdachte is in deze zaak tekortgeschoten in de correcte uitoefening van zijn politietaak en het daarbij horende geweldsmonopolie. Daarbij is het slachtoffer neusletsel toegebracht met ernstige gevolgen. Door dergelijk handelen kan het vertrouwen van burgers in de politie worden aangetast.
In het voordeel van verdachte neemt het hof mee dat verdachte al 25 jaar, zoals hij zelf heeft toegelicht: naar tevredenheid, bij de politie werkt, waarvan 18 jaar als hondengeleider. Naar aanleiding van dit feit heeft verdachte een gesprek gehad met de korpsleiding. Bij de politie is dit feit intern afgesloten en verdachte is geen disciplinaire maatregel opgelegd. Zoals verdachte ter zitting heeft toegelicht heeft het feit wel een grote impact gehad op zijn gezin.
Bij de strafoplegging heeft het hof tevens gelet op het uittreksel uit het justitieel documentatie-register. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld, zodat dat niet strafverhogend werkt
Alles in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, zoals in eerste aanleg is opgelegd, passend en geboden is. Het hof zal die straf dan ook opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. A. van Maanen en mr. E.P.J. Schelkers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 9 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.P.J. Schelkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 augustus 2023, voor zover inhoudende de verklaring van [aangever] (dossierpag. 9 e.v.)
2.Het in de wettelijke vorm door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 19 februari 2024 voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] (dossierpag. 1-4)
3.Het in de wettelijke vorm door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 november 2023 voor zover inhoudende de verklaring van verdachte (dossierpag. 44)
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 25 september 2025