ECLI:NL:GHARL:2025:6334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
200.354.028
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging niet-ontvankelijkheidsverklaring verzoek grootmoeder om omgangsregeling met kleinkind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van een grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkind. De grootmoeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. van Amsterdam, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die haar op 11 februari 2025 niet-ontvankelijk had verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en het kleinkind, wat volgens artikel 1:377a BW vereist is voor een omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2025 waren de grootmoeder, de moeder van het kleinkind (verweerster), de vader van het kleinkind en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder en het kleinkind in het verleden slechts een beperkte periode contact hebben gehad, en dat er geen bijkomende omstandigheden zijn die een nauwe persoonlijke betrekking kunnen onderbouwen. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat er geen 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM is ontstaan.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof benadrukt het belang van contact tussen kinderen en familie, maar stelt ook dat de grootmoeder geen zelfstandig recht heeft om omgang af te dwingen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.354.028
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 583426)
beschikking van 14 oktober 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de oma,
advocaat: mr. N. van Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Rijsdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 februari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer 583426.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 april 2025;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 september 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de oma, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder. Er is geen contact tussen [de minderjarige] en de vader.
3.3
De oma is de moeder van de vader. De oma heeft voor januari 2024 nooit contact met [de minderjarige] gehad. Vervolgens is er gedurende de periode van januari tot begin augustus 2024 wel contact tussen de oma en [de minderjarige] geweest, waarna de oma [de minderjarige] niet meer heeft gezien.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het recht op omgang van [de minderjarige] met de oma.
Bij de bestreden beschikking van 11 februari 2025 heeft de rechtbank de oma niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] wegens het ontbreken van een nauwe persoonlijke betrekking.
4.2
De oma is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij komt daarvan in hoger beroep. De oma verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [de minderjarige] om de week van vrijdag uit school tot zondag na het avondeten bij haar verblijft, waarbij zij [de minderjarige] ophaalt en haar op zondag weer terugbrengt.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de grieven van de oma te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
Het wettelijk kader
5.1
In artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat dat een kind recht heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het hof dient dus allereerst te beoordelen of oma in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige] . Alleen indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kan zij ontvangen worden in een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [de minderjarige] .
De beoordeling door het hof
5.2
Het hof stelt voorop dat de oma in haar verzoek kan worden ontvangen indien zij voldoende concrete omstandigheden stelt die tot de conclusie kunnen leiden dat er tussen haar en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat in de zin van genoemd wetsartikel, oftewel ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 lid 1 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Biologische verwantschap is een relevante omstandigheid, zodat het feit dat de oma de grootmoeder is van [de minderjarige] , van betekenis is. Er dienen alleen wel bijkomende omstandigheden te worden gesteld voordat geconcludeerd kan worden dat er tussen haar en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die kan worden aangemerkt als ‘family life’ in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM.
5.3
Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende grond is om een nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en [de minderjarige] te kunnen aannemen. Het hof neemt na eigen onderzoek de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking onder 3.5 en 3.6 over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.4
Het is duidelijk dat de oma fijne herinneringen heeft aan de omgang met [de minderjarige] gedurende de zeven maanden dat er contact tussen hen is geweest in 2024. Maar dit is een relatief korte periode van omgang geweest op initiatief van de moeder en de omgang is gestopt nadat de moeder vond dat de oma haar vertrouwen had geschaad. Dat er niet eerder omgang is geweest tussen de oma en [de minderjarige] als gevolg van de problemen tussen de ouders maakt het gegeven dat de oma over het geheel bezien maar een zeer beperkte periode deel uitgemaakt heeft van het leven van [de minderjarige] niet anders. Bovendien is naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan dat de omgang tussen de oma en [de minderjarige] anders is geweest dan de gebruikelijke familiecontacten tussen een oma en haar kleinkind. Bijkomende omstandigheden zijn niet gesteld. Daarmee is er geen ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen hen ontstaan. Het hof ziet ook geen aanleiding om te anticiperen op het door de oma in haar beroepschrift aangehaalde wetsvoorstel ‘Wet drempelverlaging omgang grootouders’ (
Kamerstukken II 2022/23, 36 364, nr. 1 e.v.). Dit wetsvoorstel is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer en het is nog onduidelijk of het wetsvoorstel in de huidige vorm zal worden aangenomen, en indien dat het geval is, wanneer het in werking zal treden en wat de overgangsregeling is.
Het voorgaande betekent dat aan de oma geen zelfstandig recht toekomt om de omgang met [de minderjarige] in rechte af te dwingen. Dat neemt niet weg dat het hof het eens is met de raad dat het voor kinderen in zijn algemeenheid belangrijk is om contact te hebben met familie. Mogelijk kunnen de oma en de moeder, zoals de raad heeft voorgesteld op de zitting, in het vrijwillig kader in gesprek gaan met elkaar om te kijken of er een basis gevonden kan worden om het contact tussen de oma en [de minderjarige] in enigerlei vorm te herstellen. Daarvoor zal in elk geval nodig zijn dat de oma zich gaat houden aan de afspraken die zij maakt met de moeder om zo het geschonden vertrouwen van de moeder in haar te kunnen herstellen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 februari 2025;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en M. Kemmers en is op 14 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.