ECLI:NL:GHARL:2025:6323

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
200.352.431/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling en informatieregeling tussen een minderjarige en haar stiefmoeder en halfbroer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot omgang en informatie van een stiefmoeder en haar halfbroer met een minderjarige. De verzoekers, de stiefmoeder en de halfbroer, hebben verzocht om een omgangsregeling met de 11-jarige [de minderjarige], die in een complexe gezinssituatie verkeert. De moeder van [de minderjarige] heeft het gezag over haar en woont op een geheim adres, wat de situatie bemoeilijkt. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de verzoeken van de stiefmoeder en de halfbroer afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof oordeelde dat er geen voldoende basis is voor omgang, gezien de angst van de moeder en de trauma's die [de minderjarige] heeft ervaren. De stiefmoeder en de halfbroer hebben in hun verzoeken niet voldoende erkenning getoond voor de situatie van de moeder en de minderjarige. Het hof heeft ook het verzoek om een informatieregeling afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met het belang van het kind. De beslissing van het hof is gebaseerd op de overwegingen dat het welzijn van [de minderjarige] voorop staat en dat er momenteel geen ruimte is voor contact met de stiefmoeder en de halfbroer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.431/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 148868)
beschikking van 7 oktober 2025
in de zaak van

1.[verzoekster] (de stiefmoeder) en

2. [verzoeker](de halfbroer),
die wonen in [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. J. Visser te Groningen,
en
[verweerster](de moeder),
die woont op een geheim te houden adres,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. D. Boudrad te Gilze.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 januari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 14 maart 2025;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de stiefmoeder en de halfbroer van 29 augustus 2025 met bijlage(n).
2.2
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening te geven over het verzoek. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de stiefmoeder en de halfbroer;
- de advocaat van de stiefmoeder en de halfbroer, die mede het woord heeft gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen;
- de moeder via een digitale verbinding;
- de advocaat van de moeder; en
- een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De stiefmoeder is [in] 2006 in het huwelijk getreden met [naam1] (de vader).
3.2
[de minderjarige] is [in] 2014 geboren te [geboorteplaats1] , Algerije . Zij is de dochter van de moeder en de vader.
3.3
[de minderjarige] is in juni 2018 bij de vader en de stiefmoeder in Nederland komen wonen.
3.4
De moeder is in januari 2019 naar Nederland gekomen en bij de vader, de stiefmoeder en [de minderjarige] ingetrokken.
3.5
De halfbroer is [in] 2005 geboren in Algerije . Hij is een zoon van de vader en [naam2] . Het huwelijk tussen de vader en mevrouw [naam2] is [in] 2004 ontbonden. De halfbroer is in juni 2023 in Nederland komen wonen, bij de vader, de stiefmoeder, de moeder en [de minderjarige] .
3.6
De vader is [in] 2023 overleden.
3.7
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [de minderjarige] .
3.8
[in] 2023 is [de minderjarige] samen met de moeder met behulp van het [naam3] in een geheime opvanglocatie ondergebracht. Op dit moment verblijven [de minderjarige] en de moeder op een andere geheime locatie.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de stiefmoeder en de halfbroer om een omgangsregeling en een informatieregeling ten aanzien van [de minderjarige] vast te stellen afgewezen. Ook het zelfstandig verzoek van de moeder om de stiefmoeder en de halfbroer het recht op omgang te ontzeggen is afgewezen.
4.2
De stiefmoeder en de halfbroer komen met zeven grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Zij verzoeken het hof:
I. de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog een omgangsregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] ten minste eenmaal per maand begeleid contact heeft met verzoekers op een neutrale locatie;
II. subsidiair een informatieregeling vast te stellen, waarbij verzoekers periodiek updates ontvangen over [de minderjarige] ’s welzijn;
III. voor zover noodzakelijk, de raad te gelasten onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van contactherstel;
IV. de zaak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de stiefmoeder en de halfbroer niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, althans het hoger beroep van de stiefmoeder en de halfbroer af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het journaalbericht van 29 augustus 2025
5.1
Hoewel de moeder heeft verzocht het journaalbericht van 29 augustus 2025 buiten beschouwing te laten, laat het hof de ingediende stukken toch toe. De moeder stelt terecht dat de stukken korter dan tien kalenderdagen voor de zitting bij het hof zijn ingediend en dat er omvangrijke stukken als bijlage zijn bijgevoegd. De stukken zien echter op de klachten die door de stiefmoeder en de halfbroer zijn ingediend bij de gemeente en SKJ en zijn daarmee niet relevant voor de beslissing van het hof in onderhavige zaak. De moeder wordt dus niet in haar belangen geschaad als de stukken worden toegelaten.
Recht op omgang
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 derde lid Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 24 derde lid van het Handvest van de grondrechten van de EU. Volgens het tweede lid van artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ontvankelijkheid
5.3
Het hof dient allereerst (ambtshalve) de vraag te beoordelen of tussen de stiefmoeder en [de minderjarige] en tussen de halfbroer en [de minderjarige] al dan niet een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, een band die kan worden aangemerkt als ‘family life’ in de zin van artikel
8 EVRM. Vast staat dat [de minderjarige] in 2018 op vierjarige leeftijd is opgenomen in het gezin van de vader en de stiefmoeder en dat zij tot 11 december 2023 in het gezin heeft gewoond. Zij is gedurende ruim vijf jaar (mede) door de stiefmoeder verzorgd en opgevoed. Dit maakt dat er tussen de stiefmoeder en [de minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, zodat de stiefmoeder ontvankelijk is in haar verzoek.
5.4
De halfbroer heeft naar voren gebracht dat tussen hem en [de minderjarige] ook family life bestaat, omdat hij een (half)broer is en omdat hij in zijn optiek als oudere broer voor zijn zusje hoort te zorgen. Het hof merkt op dat het enkele bestaan van een familierechtelijke betrekking op zichzelf niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van ‘family life’. Er moeten bijkomende omstandigheden zijn, waaruit blijkt dat er tussen hem en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, een band die kan worden aangemerkt als family life. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is. De halfbroer is in juni 2023 in het gezin komen wonen en heeft -tot aan het vertrek van [de minderjarige] met haar moeder- ongeveer een half jaar in hetzelfde gezin als [de minderjarige] gewoond. Daarvóór verbleef de halfbroer enkele keren voor (langdurige) vakanties in het gezin. Hieruit vloeit voort dat het hof ook de halfbroer ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek tot omgang.
Verzoek omgangsregeling
5.5
Het hof dient te oordelen over het verzoek van de stiefmoeder en de halfbroer om een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het (op dit moment) niet in het belang van [de minderjarige] is om omgang te hebben met hen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank na eigen onderzoek over en voegt hier het volgende aan toe. [de minderjarige] heeft veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Zij is in Algerije geboren en heeft daar de eerste vier jaar van haar leven voornamelijk alleen met haar moeder geleefd. Op vierjarige leeftijd is zij door haar vader naar Nederland gebracht en werd zij dus gescheiden van haar moeder. De moeder is ruim een half jaar later ook naar Nederland gekomen, omdat [de minderjarige] haar erg miste, en is bij het gezin van de vader gaan wonen. Daarnaast was [de minderjarige] erbij toen haar vader plotseling overleed. Bovendien heeft [de minderjarige] in een ingewikkelde gezinsdynamiek geleefd, waarbij het voor haar onduidelijk was wie haar ‘gezaghebbers’ waren. Binnenshuis deed de moeder de verzorging van [de minderjarige] , maar buitenshuis leken de vader en de stiefmoeder samen de rol van ouders van [de minderjarige] te vervullen. Na het overlijden van de vader waren er grote zorgen en meldingen over de veiligheid van de moeder en [de minderjarige] in het gezin van de stiefmoeder. De gemeente en de politie hebben hier onderzoek naar gedaan. Dat heeft ertoe geleid dat de moeder en [de minderjarige] vijf weken na het overlijden van de vader naar een geheime opvanglocatie zijn gebracht. Omdat het adres van [de minderjarige] en de moeder nadien door bemoeienis van een kennis van de stiefmoeder bekend is geworden bij de stiefmoeder en de halfbroer, zijn zij overgeplaatst naar een andere geheime locatie. De moeder leeft nog steeds in angst dat de stiefmoeder en de halfbroer achter hun huidige locatie komen, reden waarom zij niet fysiek bij de zitting van het hof aanwezig durfde te zijn.
5.6
Uit de stukken en wat op de zitting is besproken komt naar voren dat het steeds beter gaat met [de minderjarige] . Zij heeft traumabehandeling gehad en is tot rust gekomen. Volgens de school doet [de minderjarige] het goed en heeft ze veel vriendinnen. De gezagsverhoudingen zijn duidelijk geworden: [de minderjarige] weet nu dat ze bij haar moeder opgroeit en dat haar moeder het voor het zeggen heeft. De raad heeft verteld dat [de minderjarige] desgevraagd aangegeven heeft dat zij er tegenop ziet om haar stiefmoeder en halfbroer te zien. Volgens de moeder reageerde [de minderjarige] heftig toen zij hoorde over het verzoek van de stiefmoeder en de halfbroer. Zij begon te trillen en wilde er niets over horen, omdat zij nare herinneringen heeft, aldus de moeder.
5.7
Zoals de raad ter zitting uiteen heeft gezet, staan de visie van de stiefmoeder en de halfbroer enerzijds en van de moeder anderzijds op de gezinsdynamiek en de gebeurtenissen binnen het gezin haaks op elkaar. Volgens de raad dient er vanuit de stiefmoeder en de halfbroer eerst erkenning te komen voor de voorgeschiedenis en de bijbehorende trauma’s, wil er bij de moeder (en [de minderjarige] ) ruimte ontstaan voor contact(herstel). Het hof sluit zich hierbij aan. Het hof heeft gezien hoe graag de stiefmoeder en de halfbroer contact willen met [de minderjarige] en kan zich deze wens voorstellen, omdat [de minderjarige] langere tijd onderdeel heeft uitgemaakt van hun gezin. Het hof heeft echter de indruk dat de stiefmoeder en de halfbroer
-nog steeds- onvoldoende oog hebben voor de verhoudingen die destijds in het gezin bestonden en het feit dat de moeder, en niemand anders, de gezaghebbende ouder van [de minderjarige] is. Door vasthoudend een rol te blijven opeisen in het leven van [de minderjarige] , geeft de stiefmoeder voeding aan de angst van de moeder dat zij geen volwaardige moeder van [de minderjarige] mag zijn. De stiefmoeder en de halfbroer zeggen wel dat zij de rol van de moeder respecteren, maar zij zullen dit ook moeten uitdragen door inzicht te tonen in wat de gebeurtenissen voor de moeder en [de minderjarige] teweeg hebben gebracht.
Verzoek informatieregeling
5.8
Wat betreft het verzoek om een informatieplicht overweegt het hof dat artikel 1:377b BW in beginsel slechts een recht op informatie toekent aan de niet met het gezag belaste
ouder.Op grond van de jurisprudentie kan dit recht ook toegekend worden aan degenen die in een nauwe persoonlijke betrekking staan, omdat het recht op informatie onderdeel uitmaakt van het recht op eerbiediging van ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de stiefmoeder en de halfbroer enerzijds en [de minderjarige] anderzijds. Een verzoek om een informatieplicht ten behoeve van de stiefmoeder en de halfbroer moet naar analogie van artikel 1:377b tweede lid BW worden afgewezen indien het belang van het kind dat vereist. Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen en voegt daar het volgende aan toe. De moeder heeft de angst dat bij de stiefmoeder en de halfbroer bekend wordt waar [de minderjarige] en zij verblijven. Deze angst is niet onterecht, gelet op het feit dat de stiefmoeder en de halfbroer eerder -mogelijk zelfs tot tweemaal toe- achter hun geheime adres zijn gekomen. Daarmee hebben de stiefmoeder en de halfbroer de wens van de moeder om met [de minderjarige] uit het gezinssysteem te stappen niet gerespecteerd. Daar komt bij dat de stiefmoeder en de halfbroer, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, onvoldoende oog hebben voor het feit dat de moeder als enige de gezaghebbende ouder van [de minderjarige] is en geven zij tot op heden geen erkenning voor hoe de moeder de situatie binnen hun gezin heeft ervaren en de als gevolg daarvan ontstane trauma’s. Ook om die reden kan van de moeder niet verlangd worden dat zij uitvoering geeft aan een informatieregeling richting de stiefmoeder en de halfbroer, in welke vorm dan ook.
Verzoek raadsonderzoek
5.9
De stiefmoeder en de halfbroer hebben (meer) subsidiair verzocht een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden van contactherstel. Ingevolge artikel 810 lid 1, eerste volzin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter in zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke zijn levensonderhoud betreffen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarigen noodzakelijk acht, het advies van de raad inwinnen. Het hof heeft in dit verband de raad opgeroepen om bij de zitting aanwezig te zijn en aldaar advies uit te brengen. De raad heeft ter zitting gesteld dat een raadsonderzoek niet tot een ander advies zal leiden dan het ter zitting ingenomen standpunt. Bovendien acht het hof zich voldoende geïnformeerd om over de verzoeken te beslissen. Het hof ziet daarom geen aanleiding voor een raadsonderzoek. Het verzoek van de stiefmoeder en de halfbroer zal dan ook worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en de overige verzoeken afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
15 januari 2025, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, C. Coster en
A.K. Oostlander-Vos, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 7 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.