ECLI:NL:GHARL:2025:611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
200.348.866/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening kinderalimentatie in het kader van echtscheiding en zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een voorlopige voorziening voor kinderalimentatie. De zaak betreft een man en een vrouw die gezamenlijk gezag hebben over hun minderjarige kind, geboren in 2019. De ouders zijn in 2019 met elkaar gehuwd, maar zijn inmiddels gescheiden. De man heeft verzocht om de kinderalimentatie tijdelijk op nihil te stellen, omdat hij in een financiële noodsituatie verkeert. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 10 december 2024 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 januari 2024, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank Gelderland had eerder een beschikking gegeven waarin de man was verplicht om kinderalimentatie te betalen, maar de man verzocht nu om een voorlopige voorziening in afwachting van de bodemprocedure.

Het hof oordeelde dat de man zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd. Ondanks zijn claims van financiële problemen, bleek uit de stukken dat hij kinderbijslag en kindgebondenbudget ontving. Het hof concludeerde dat de man niet had aangetoond dat zijn financiële situatie zo nijpend was dat het verzoek om nihilstelling van de alimentatie gerechtvaardigd was. Het verzoek van de man werd dan ook afgewezen, en de vrouw kreeg de gelegenheid om in de bodemprocedure om een proceskostenveroordeling te verzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.866
(zaaknummer rechtbank Gelderland 425200)
beschikking van 6 februari 2025 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.S.K. Jap-A-Joe,
en
[verweerster] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. van Beers.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 10 december 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een bericht van mr. Jap-A-Joe met producties 23 tot en met 26.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 januari 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] geboren te [plaats1] [in] 2019.
De ouders hebben gezamenlijk gezag.
2.2
Partijen zijn [in] 2019 te [woonplaats1] met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van 20 juni 2023 heeft de rechtbank Overijssel echtscheiding tussen hen uitgesproken. Het huwelijk van de man en de vrouw is op 25 oktober 2023 ontbonden door echtscheiding. [de minderjarige] verblijft afwisselend bij de man en de vrouw. Hij staat ingeschreven op het adres van de man.
2.3
De door partijen gemaakte afspraken over [de minderjarige] zijn opgenomen in een
echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, dat daarvan deel uitmaakt. Bij de
echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de inhoud van het convenant en
het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking.
2.4
In het ouderschapsplan zijn partijen een co-ouderschapsregeling overeengekomen,
inhoudende dat [de minderjarige] de ene week vanaf vrijdag na school bij de man verblijft en de
andere week vanaf vrijdag na school bij de vrouw. Verder is daarin een uitvoerige
vakantieregeling opgenomen en een verdeling van feestdagen en verjaardagen van [de minderjarige]
en de ouders.
2.5
In artikel 2.6. van het echtscheidingsconvenant hebben partijen met elkaar afspraken
gemaakt over de verdeling van de kosten van [de minderjarige] . Zij zijn er daarbij van uitgegaan dat
[de minderjarige] bij de man het hoofdverblijf heeft en dat de man de kinderbijslag zal ontvangen,
alsmede alle toeslagen.
2.6
De gemaakte afspraken over de kosten van [de minderjarige] luiden, voor zover hier van
belang, als volgt, waarbij de vrouw is aangeduid als [verweerster] en de man als [verzoeker] :
Partijen dragen ieder de verblijfskosten begroot op basis van de alimentatieberekening op
€ 191,- per maand per ouder. Omdat [verweerster] niet voldoende draagkracht heeft voor de
verblijfskosten spreken partijen af, dat [verzoeker] in de verblijfskosten van [verweerster] bijdraagt met
een bedrag van € 296 per maand.
Ten aanzien van de verblijfsoverstijgende kosten, zoals school en hobbies, bepalen partijen
deze op basis van de gelijke zorg, die zij voor [de minderjarige] hebben en de alimentatieberekening
voor [verzoeker] op € 127 en voor [verweerster] op € 127 per maand. Partijen spreken af, dat zij zoveel
mogelijk overleg voeren over de invulling van deze kosten. Partijen spreken uitdrukkelijk af,
dat zij gezien de gekozen vorm van verzorging en opvoeding de wettelijke indexering als
bedoeld in artikel 1:402a BW voor de kosten van verzorging en opvoeding uitsluiten.
Voor zover de verblijfsoverstijgende kosten na goedkeuring door beide ouders niet van het
budget van de € 127 per persoon kunnen worden voldaan, dan zal [verzoeker] 95% van het bedrag
voor zijn rekening nemen en [verweerster] 5%.
Partijen spreken af, dat zij bij een inkomenswijziging van meer dan 10% of een andere
dringende wijziging van omstandigheden een nieuwe alimentatieberekening zullen laten
maken, die zal dienen als basis voor nieuwe verplichtingen in de kosten van verzorging en
opvoeding van [de minderjarige] .
2.7
In de tussenbeschikking van 15 januari 2024 heeft de rechtbank Gelderland de beslissing over de door de man verzochte wijziging van de zorgregeling en de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject door het [naam1] en door hen ingeschakelde hulpverleners.
2.8
De man heeft vervolgens zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling ingetrokken. Bij de rechtbank lag dus nog voor het verzoek van de man om de beschikking van rechtbank Overijssel van 20 juni 2023 te wijzigen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage voor [de minderjarige] op nihil te bepalen.
2.9
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man af te wijzen. Zij heeft - na wijziging - verzocht:
- voor recht te verklaren dat de man met ingang van 20 juni 2023 voor de kosten van
verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw een bedrag van € 296,- per maand,
telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen;
- voor recht te verklaren dat de kinderalimentatie onderhevig is aan de wettelijke
indexering;
- te bepalen dat de man ten aanzien van de achterstallige kinderalimentatie aan de vrouw
een bedrag van € 4.599,84 dient te voldoen, althans een ander door de rechtbank in
goede justitie te bepalen bedrag.
2.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Gelderland:
- bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw dient te voldoen:
-vanaf 25 oktober 2023 € 296,- per maand;
-vanaf 1 januari 2024 € 314,35 per maand;
voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- voor recht verklaard dat op de kinderalimentatie de wettelijke indexering van toepassing is;
- het meer of anders verzochte afgewezen.

3.De omvang van het geschil

In geschil is de voorlopige voorziening die de man heeft verzocht ten aanzien van het bedrag dat hij moet betalen aan de vrouw voor de verzorging en opvoeding van de [de minderjarige] .
De man verzoekt voor de duur van de procedure bij het hof bij wege van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor de duur van het geding te bepalen dat de door hem verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 25 oktober 2023 wordt vastgesteld op nihil althans een bedrag dat het hof juist acht. De vrouw heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Het hof stelt voorop dat een voorlopige voorziening een tijdelijke beslissing is, die geldt voor de duur van de procedure. De partij die een voorlopige voorziening vraagt, moet een voldoende (dringend) belang hebben bij een dergelijk verzoek en van die partij moet niet kunnen worden gevergd dat degene de afloop van de bodemzaak afwacht.
4.2
Het hof is van oordeel dat de door de man verzochte voorlopige voorziening
voldoende samenhang vertoont met zijn verzoek in de bodemprocedure zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
4.3
Het hof oordeelt dat de man zijn stellingen dat sprake is van een financiële noodsituatie – tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd of toegelicht.
Uit de stukken en wat tijdens de zitting is besproken, blijkt dat het dienstverband van de man met zijn werkgever in juli 2024 is geëindigd. Vanaf 1 augustus 2024 ontvangt de man een WW-uitkering. De man voert aan dat zijn financiële toestand steeds nijpender wordt en hij momenteel afhankelijk is van de voedselbank en zijn inkomen bij betaling van de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage minder bedraagt dan 95% van de geldende bijstandsnorm.
De man heeft een eigen onderneming opgestart maar de man verklaart daaruit geen inkomen te ontvangen. Dit terwijl de man wel online zijn klusbedrijf promoot met een bedrijfsbus met logo er op. De man voert aan dat hij ook geen klussen en werk in loondienst kan vinden in verband met de zorg voor [de minderjarige] . Ter zitting is echter gebleken dat [de minderjarige] op de dagen dat hij bij de man is op vier dagen naar de buitenschoolse opvang gaat. Het hof is van oordeel dat de zorg voor [de minderjarige] geen beperking hoeft te zijn om wekelijks meerdere dagen te kunnen werken in zijn eigen onderneming dan wel in loondienst. De vrouw heeft onweersproken aangevoerd dat de man kinderbijslag en kindgebondenbudget ontvangt voor [de minderjarige] , hetgeen ongeveer € 600,- per maand zou zijn. Desondanks heeft de man vanaf
25 oktober 2023 geen enkele bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw betaald.
Verder ontbreekt een duidelijk en onderbouwd overzicht van de inkomens- en de vermogenspositie van de man en de hem (niet) ter beschikking staande gelden sinds de bestreden beschikking, in deze procedure. Het hof is daardoor niet in staat om te beoordelen of sprake is van een financiële (nood)situatie die noopt tot het treffen van de verzochte voorzieningen.
Ook voor het overige is niet komen vast te staan dat het belang van de man bij nihilstelling van de onderhoudsbijdragen voor de duur van het geding zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij nakoming door de man van de opgelegde betalingsverplichting. Het verzoek van de man tot het treffen van een voorlopige voorziening strekkende tot nihilstelling van de kinderalimentatie voor de duur van de procedure, dient dan ook te worden afgewezen.
4.5
De vrouw heeft in haar verweerschrift verzocht om een proceskostenveroordeling (in het principaal appel). Het hof zal hierover nu geen beslissing geven, maar laat het aan het hof om in de bodemzaak daarover te oordelen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en K. Mans, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 6 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.