ECLI:NL:GHARL:2025:610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
200.349.110
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is de biologische moeder van de minderjarige, die in 2018 in Senegal is geboren. De vader, die ook het gezag over de minderjarige uitoefent, woont in Nederland. De kinderrechter had eerder besloten dat de minderjarige onder toezicht zou worden gesteld van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI), en had een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de moeder verblijft. De moeder was het niet eens met de wijziging van de zorgregeling en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 waren zowel de moeder, de vader, als vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de moeder en de GI moeizaam verloopt en dat er zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd en de zorgregeling is gewijzigd naar begeleid contact tussen de moeder en de minderjarige. Het hof benadrukt dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de GI de regie heeft over de zorgregeling en dat het contact met de moeder begeleid plaatsvindt. De moeder moet samenwerken met de GI om tot een nieuwe regeling te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.110
(zaaknummer rechtbank Gelderland 439229)
beschikking van 6 februari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.M.H. Vriesde,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 12 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 december 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Vriesde van 16 januari 2025 met producties.
2.2
De zitting was op 21 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat en een tolk in de Franse taal;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de vader, en
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2018 in [plaats1] (Senegal), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Op de zitting van 21 juni 2022 bij de kinderrechter heeft de raad mondeling verzocht [de minderjarige] voorlopig, voor de duur van drie maanden, onder toezicht te stellen van de GI. Dat verzoek is op de zitting toegewezen. De ondertoezichtstelling is definitief uitgesproken bij beschikking van de kinderrechter van 20 september 2022 en nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 12 september 2023 tot 20 september 2024.
3.3
Bij beschikking van 11 november 2022 heeft de rechtbank - na rapportage en advies van de raad - het hoofdverblijf van [de minderjarige] vastgesteld bij de vader, als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) tussen [de minderjarige] en de moeder vastgesteld dat [de minderjarige] eens per veertien dagen bij de moeder zal verblijven van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] zal ophalen en terugbrengen en dat [de minderjarige] in de zomervakantie drie weken bij de moeder zal verblijven alsmede de helft van de overige vakanties.
3.4
Bij beschikking van 16 mei 2023 heeft dit hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
de beschikking van 11 november 2022 bekrachtigd, voor zover daarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is bepaald;
de beschikking van 11 november 2022 vernietigd, voor zover daarin de zorg- en opvoedtaken betreffende [de minderjarige] zijn verdeeld, en in zoverre opnieuw beschikkende de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus verdeeld dat:
- [de minderjarige] eens per veertien dagen van vrijdag uiterlijk 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de moeder verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] zal ophalen en terugbrengen;
- in de zomervakantie van 2023: [de minderjarige] afwisselend twee weken bij de ene ouder, twee weken bij de andere ouder, een week bij ene ouder en ten slotte een week bij de andere ouder zal verblijven;
- in de zomervakantie vanaf 2024: [de minderjarige] in de even jaren de eerste drie weken bij de moeder verblijft en de laatste drie weken bij de vader en in de oneven jaren omgedraaid;
- [de minderjarige] in de even jaren de krokusvakanties doorbrengt bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- [de minderjarige] in de even jaren de herfstvakantie doorbrengt bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
- [de minderjarige] in de meivakantie en de kerstvakantie één week bij de vader doorbrengt en één week bij de moeder, de oneven jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, de even jaren omgekeerd;
en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 20 september 2025;
- de beschikking van dit hof van 16 mei 2023 gewijzigd en vastgesteld als zorgregeling dat [de minderjarige] eens per vier weken anderhalf uur begeleid contact heeft met de moeder in de omgeving van [woonplaats2] , waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten
en de wijze van begeleiding worden bepaald door de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Op de zitting heeft de advocaat van de moeder desgevraagd geantwoord dat haar grief alleen ziet op de zorgregeling. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen, kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en vraagt het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
De moeder heeft de Senegalese nationaliteit. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.
5.2
Het voorliggende verzoek betreft de ouderlijke verantwoordelijkheid en valt daarmee, nu het inleidend verzoek is ingediend na 1 augustus 2022, onder het toepassingsgebied van de Verordening Brussel II-ter (Verordening 2019/1111). Omdat [de minderjarige] ten tijde van het inleiden van de procedure in eerste aanleg zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, waar hij ook nu nog woont, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 1 van de Verordening Brussel II-ter rechtsmacht toe om over het verzoek te oordelen.
5.3
Op grond van artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996) past de Nederlandse rechter het interne recht toe. Dit betekent dat het Nederlands recht van toepassing is.
Zorgregeling
5.4
In artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat voor de duur van de ondertoezichtstelling de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.5
De moeder kan zich met de wijziging van de zorgregeling niet verenigen. Zij voert aan dat zij niet op de hoogte was van de zitting bij de kinderrechter. De moeder is een paar keer verhuisd maar heeft de GI steeds op de hoogte gesteld van haar woonadres. Daarnaast is de moeder teleurgesteld in de GI en de hulpverlening. Volgens de moeder was en is er geen sprake van een onveilige situatie bij haar thuis en heeft de GI onvoldoende gedaan om het contact tussen haar en [de minderjarige] te herstellen. Zo had de GI een tolk in de Franse taal kunnen inzetten of een schriftelijke aanwijzing kunnen geven voordat zij een verzoek tot wijziging van de zorgregeling deed.
5.6
De GI betwist dat. Door de GI zijn diverse pogingen ondernomen om te komen tot een hervatting van de omgang, maar deze zijn allemaal gestagneerd doordat de GI niet in contact kon komen met de moeder. Het contact tussen de moeder en de GI verliep al vanaf het begin van 2024 niet goed. De moeder is slecht bereikbaar, zij reageert niet of nauwelijks op e-mails van de GI. Er is geen informatie door de moeder gedeeld over haar adres. Sinds maart 2024 was er geen omgang meer omdat de moeder niet wilde meewerken aan een veiligheids- en risicotaxatie ten aanzien van haar woning. Deze taxatie heeft tot nu toe niet plaatsgevonden.
5.7
De vader kan zich vinden in de beschikking van de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat [de minderjarige] het onderwerp (omgang met de) moeder probeert te ontwijken. Hij vindt het jammer dat het hele verhaal van de moeder niet over [de minderjarige] gaat, maar over alle anderen die het in haar ogen niet goed hebben gedaan.
5.8
Ten aanzien van de stelling van de moeder dat zij niet op de hoogte was van de zitting bij de rechtbank, overweegt het hof dat het hoger beroep er ook toe dient om wat bij de rechtbank is vergeten of is misgegaan, te herstellen. Nu de moeder in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt toe te lichten, heeft zij geen belang bij bespreking van dit onderdeel van haar grief.
5.9
Het hof zal de beslissing van de kinderrechter ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen. Het hof onderschrijft de overwegingen van de kinderrechter hieromtrent. Het hof voegt aan de overwegingen van de kinderrechter nog het volgende toe.
Gebleken is dat de communicatie tussen de moeder en de GI en tussen de moeder en de vader, zeer moeizaam verloopt. Sinds 10 maart 2024 is er geen contact meer geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . Ondanks vele pogingen van de GI om contact te krijgen met de moeder om zo te komen tot afspraken over de zorgregeling is het tot 8 januari 2025 niet gelukt om contact tussen de moeder en [de minderjarige] tot stand te brengen. De moeder heeft op die pogingen lange tijd niet tot nauwelijks gereageerd. Bovendien was het lang onduidelijk of en waar de moeder woonruimte had en hoe haar situatie was. Toen op enig moment duidelijk werd dat de moeder weer over woonruimte beschikte, lukte het de GI, ondanks pogingen daartoe, ook niet om met haar een afspraak te maken voor een risicotaxatie van de woning. Ook nu heeft de moeder nog steeds geen openheid gegeven waar zij verblijft en vervalt zij in verwijten richting de GI en de vader. Op de zitting is gebleken dat in oktober 2024 een telefonisch gesprek heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de GI, waarin aan de moeder de voorwaarden voor contact met [de minderjarige] zijn uitgelegd. Hoewel de moeder aanvankelijk niet bereid leek om mee te werken aan die voorwaarden is zij uiteindelijk toch akkoord gegaan en heeft op 8 januari 2025 voor het eerst weer een contactmoment tussen de moeder en [de minderjarige] plaatsgevonden.
5.1
In het licht van het voorgaande is voldoende komen vast te staan dat de tweewekelijkse zorgregeling zoals bepaald bij beschikking van dit hof van 16 mei 2023 voor de moeder niet haalbaar is en niet in het belang van [de minderjarige] is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder alle verantwoordelijkheid voor het niet tot stand komen van contact tussen haar en [de minderjarige] volledig buiten zichzelf legt. Op de zitting is gebleken dat zij dat nog steeds doet. Zo gaat zij ook na het contact op 8 januari 2025 niet in op de verzoeken van de GI om een nieuwe afspraak te plannen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de GI de regie heeft over de zorgregeling en dat het contact met de moeder begeleid plaatsvindt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [de minderjarige] aan meerdere voor hem vertrouwde personen in zijn omgeving zorgelijke verhalen heeft verteld over de thuissituatie bij de moeder. Zo zou hij zijn geslagen door de moeder en schreeuwt zij tegen hem. [de minderjarige] is bang om te praten over de weekenden bij de moeder. [de minderjarige] is bang voor de moeder en op dit moment is onvoldoende duidelijk over de situatie van de moeder om te kunnen bepalen welke vorm en frequentie van de zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is. De raad heeft op de zitting gezegd dat [de minderjarige] veel heeft meegemaakt, waaronder verbaal geweld. Zijn ouders kunnen niet met elkaar kunnen communiceren. Het is aan de GI om te bekijken wat [de minderjarige] nodig heeft en hoe een bij [de minderjarige] passende vorm van contact kan worden opgebouwd. De moeder zal moeten samenwerken met de GI en van daaruit kan worden toegewerkt naar een nieuwe regeling, aldus de raad. Het hof sluit zich daarbij aan. Het hof benadrukt dat het op dit moment dan ook op de weg van de moeder ligt om in overleg te treden met de GI. Daarbij merkt het hof op dat de wens van de moeder om de zorgregeling bij haar thuis te laten vinden, past binnen de zorgregeling zoals de kinderrechter die in de bestreden beschikking heeft bepaald.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het voorgaande faalt de grief en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de zorgregeling betreft.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 12 september 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K.A.M. van Os-ten Have en R. Krijger en is op 6 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.