ECLI:NL:GHARL:2025:607

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
200.348.702/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van zorgregeling in een familiezakenprocedure met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een zorgregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen. De moeder, die de kinderen in Nederland opvoedt, heeft het verzoek ingediend. De vader woont in Frankrijk en heeft eerder een zorgregeling met de kinderen gehad, die door de rechtbank was vastgesteld. De rechtbank had de zorgregeling echter meerdere keren geschorst, en de kinderen stonden onder toezicht van een gecertificeerde instelling, Samen Veilig Midden-Nederland.

De procedure bij het hof begon met een beroepschrift van de moeder, ingediend op 3 december 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2025 zijn zowel de ouders als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling verschenen. Het hof heeft de belangen van de kinderen, met name die van de oudste dochter, [de minderjarige1], in overweging genomen. Het hof oordeelde dat het contact tussen [de minderjarige1] en haar vader op dat moment niet in haar belang was, gezien haar emotionele welzijn en geestelijke ontwikkeling. De moeder en de gecertificeerde instelling waren van mening dat de uitvoering van de zorgregeling voor [de minderjarige1] op dat moment te veel onrust en spanning zou veroorzaken.

Voor de jongere dochter, [de minderjarige2], oordeelde het hof echter anders. Het hof vond dat de zorgregeling voor [de minderjarige2] moest worden voortgezet, omdat zij openstond voor contact met haar vader en het belangrijk was voor haar ontwikkeling om een goede band met hem op te bouwen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland voor zover deze de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] betreft, geschorst, maar het verzoek voor de zorgregeling van [de minderjarige2] afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak kan worden uitgevoerd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.702-02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 575771)
beschikking van 6 februari 2025 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Harskamp,
en
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats2] , Frankrijk,
verweerder,
verder te noemen: de vader.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure bij het hof met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 3 december 2024;
­ een journaalbericht van 27 december 2024 van mr. Van Harskamp met producties 16 tot en met 19;
­ een journaalbericht van 30 december 2024 van mr. Van Harskamp met producties 20 tot en met 21;
­ het verweerschrift namens de vader met producties.
2.3
Op 6 januari 2025 is [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van de ouders door het hof is gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 januari 2025 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook zijn twee vertegenwoordigers namens de GI verschenen.

3.De kern van de zaak

3.1
De vader en de moeder zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] (geboren [in] 2012) en [de minderjarige2] (geboren [in] 2014). Het gezin woonde in Frankrijk. Sinds het uiteengaan van de ouders wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hun moeder in Nederland. De vader woont in Frankrijk.
3.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 3 maart 2020 een zorgregeling
tussen de vader en de kinderen vastgelegd. Vanaf januari 2023 tot aan de bestreden beschikking is de uitvoering daarvan bij meerdere opeenvolgende beschikkingen van de rechtbank geschorst.
3.3
Bij beschikking van 25 januari 2023 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (opnieuw) onder toezicht
gesteld van de gecertificeerde instelling. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd,
voor het laatst tot 21 januari 2025.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . In die regeling wordt het contact tussen de vader en de kinderen opgebouwd en heeft de rechtbank bepaald dat het aan de hulpverlening is, om onder regie van de GI, te werken aan uitbreiding van die zorgregeling.
De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de uitspraak kan worden uitgevoerd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. De moeder verzoekt dat de uitspraak niet hoeft te worden uitgevoerd zolang het hof nog geen beslissing in de hoofdzaak heeft genomen (schorsing).

4.Het oordeel van het hof over het schorsingsverzoek

4.1
Het hof zal beslissen dat dat de zorgregeling voor de vader en [de minderjarige1] nog niet hoeft te worden uitgevoerd (in zoverre wordt het schorsingsverzoek dus toegewezen) maar dat de zorgregeling voor de vader en [de minderjarige2] wel uitgevoerd moet blijven (in zoverre wordt het schorsingsverzoek dus afgewezen). Het hof legt hieronder uit waarom.
4.2
Om te kijken hoe het schorsingsverzoek moet worden beoordeeld is eerst van belang of de rechter die de uitvoerbaarheid bij voorraad heeft bepaald daarbij heeft uitgelegd wat de redenen voor die beslissing zijn. De kinderrechter heeft dat in dit geval niet gedaan. Dan geldt voor de beoordeling als uitgangspunt dat het hof de uitvoerbaarheid kan schorsen als het belang van de moeder om de situatie te houden zoals die was voordat de uitspraak werd gedaan, zwaarder weegt dan het belang van de vader om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de kinderrechter en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de kinderrechter op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen. [1]
Zorgregeling [de minderjarige1]
4.3
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en wat met [de minderjarige1] en partijen is besproken blijkt dat het uitvoeren van de zorgregeling tussen [de minderjarige1] en haar vader op dit moment naar verwachting ernstig nadeel oplevert voor haar emotionele welzijn en geestelijk ontwikkeling en dus niet in haar belang is. Als gevolg van de bestreden beschikking is getracht de omgang met [de minderjarige1] op te starten. Kort gezegd lijkt [de minderjarige1] het hervatten van het contact met de vader om verschillende redenen nog niet aan te kunnen. [de minderjarige1] is al geruime tijd uitgevallen van school en alle inspanningen en aandacht gaan er nu naar uit om erachter te komen hoe dat komt en wat eraan kan worden gedaan, [de minderjarige1] heeft daarvoor wekelijks gesprekken bij een coach. Er lijkt sprake van onder meer hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteit en [de minderjarige1] zal een manier moeten vinden om daarmee om te gaan. Er zullen op korte termijn nog diagnostische onderzoeken gaan plaatsvinden en - mede op basis van de uitkomst - kan passende begeleiding voor [de minderjarige1] worden ingezet. Dit ook om te zorgen dat [de minderjarige1] weer naar school kan gaan. Het hof is met de moeder en de GI van oordeel dat het contact met haar vader op dit moment naast dit alles te veel onrust en spanningen oproept voor [de minderjarige1] . Het hof zal daarom de uitvoering van de beschikking schorsen.
4.4
Aangezien de ondertoezichtstelling nog steeds loopt, gaat het hof ervan uit dat de GI nog steeds actief zal zoeken naar manieren om de omgang tussen [de minderjarige1] en de vader tot stand te brengen. Gebleken is dat het belcontact voor zowel [de minderjarige1] als de vader niet werkte, dus moet gekeken worden naar een andere vorm om enige opbouw in het contact tussen de vader en [de minderjarige1] mogelijk te maken. De vader heeft gezegd dat hij constructief wil meedenken bij het zoeken naar die oplossingen en hij heeft daarbij voorgesteld om bijvoorbeeld een korte wandeling te maken met [de minderjarige1] , zodat er minder druk op het contact ligt en de kans op succes groter is. Het hof zal de door de kinderrechter uitgewerkte zorgregeling schorsen totdat in de hoofdzaak is beslist, maar de GI moet in de tussentijd niet afwachten maar (in overleg met de vader en [de minderjarige1] ) zoeken naar een betere of andere opbouw van de zorgregeling voor de toekomst.
Zorgregeling [de minderjarige2]
4.5
Het hof is van oordeel dat het belang van de moeder en [de minderjarige2] niet vergt dat de uitvoering van de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling moet wordt geschorst. Anders dan haar zus [de minderjarige1] heeft [de minderjarige2] nog wel contact (gehad) met haar vader. Uit het verzoekschrift van de GI blijkt dat [de minderjarige2] wel open staat voor het contact met haar vader, maar dat zij dit lastig vindt zonder haar zus. [de minderjarige2] bespreekt de omgang met haar vader na afloop met de coach. Uit het verslag van het laatste omgangscontact op 17 november 2024 blijkt dat de vader en [de minderjarige2] een leuke dag met elkaar hebben gehad. Daarna heeft [de minderjarige2] aangegeven geen omgang meer te willen. Hoe dat komt is het hof niet duidelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige2] is om, ook al heeft ze er soms minder zin in, de omgangsmomenten door te laten gaan. Met de vader acht het hof het van belang dat er continuïteit in de contactmomenten komt, zodat het hopelijk steeds makkelijker wordt voor [de minderjarige2] . Het belang van [de minderjarige2] en van de vader om een goede band met elkaar te kunnen opbouwen en te onderhouden weegt zwaarder dan de door de moeder aangevoerde belangen bij schorsing van de zorgregeling.

5.De beslissing

Het hof:
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2024 voor zover deze de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] betreft en
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, P.B. Kamminga en H. Phaff, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 6 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019,