ECLI:NL:GHARL:2025:6042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
21-004759-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag; veroordeling wegens zware mishandeling, beschadiging van auto, bedreiging en belediging van verbalisant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van poging tot doodslag, maar is wel veroordeeld voor zware mishandeling, beschadiging van een auto, bedreiging en belediging van een verbalisant. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 5 mei 2024, waarbij de verdachte de aangever meermalen heeft geslagen en geschopt, wat resulteerde in het verlies van vier tanden en andere verwondingen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verlaagd naar vierentwintig maanden, met dezelfde voorwaardelijke voorwaarden. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieambtenaar en belediging tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de schade een rechtstreeks gevolg was van het handelen van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004759-24
Uitspraakdatum: 2 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2024 met parketnummer 18-153357-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2025 en 18 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.G. Knegt, en een medewerker van Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 oktober 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 6.621,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te [plaats 1] , in elk geval in de [gemeente 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) - tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam getrapt en/of geschopt, ten gevolge waarvan die [benadeelde] (tijdelijk) het bewustzijn heeft verloren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te [plaats 1] , in elk geval in de [gemeente 1] , aan [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten het verlies van een of meerdere tand(en) uit de/een kaak en/of een gebroken neus, in elk geval zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te stompen en/of te slaan en/of
- tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te trappen en/of te schoppen, ten gevolge waarvan die [benadeelde] (tijdelijk) het bewustzijn heeft verloren;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te [plaats 1] , in elk geval in de [gemeente 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal,
- tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam getrapt en/of geschopt, ten gevolge waarvan die [benadeelde] (tijdelijk) het bewustzijn heeft verloren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te [plaats 1] , in elk geval in de [gemeente 1] , opzettelijk en wederrechtelijk
- een (personen)auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n) en/of
- een (personen)auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft vernield en/of beschadigd;
3.
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te [plaats 1] , in elk geval in de [gemeente 1] , en/of te [plaats 2] , in elk geval in de [gemeente 2] , en/of een of meer plaatsen in de [provincie] , gelegen tussen de voornoemde plaatsen, [slachtoffer 2] (werkzaam voor de politie Noord-Nederland, gedurende diens werkzaamheden) heeft bedreigd met
- verkrachting en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
- zware mishandeling en/of
- brandstichting (door middel van het teweegbrengen van een ontploffing),
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Ik heb bij [naam 1] op facebook gekeken en daar zag ik jouw dikke kop ook op staan, dus ik kan makkelijk achterhalen waar je woont." en/of
- " Ik weet dat collega [naam 1] op de [straatnaam] woont." en/of
- " Jij bent de volgende die aan de beurt is voor een kogel." en/of
- " Ik heb voor jou wel TBS over." en/of
- " Ook jij gaat dood door een kogel." en/of
- " Die kogel gaat dwars door je kop heen." en/of
- " Ik heb in een ISD traject gezeten en nog 15 jaar vastgezeten, dus het maakt me allemaal niets uit om nog een paar jaar te zitten voor jou." en/of
- " Ik zoek wel uit waar je woont."
- " Heb je een dochter? Ik neuk je dochter!" en/of
- " Als ik kanker had, boeit het me niks meer en maak ik je dood!" en/of
- " [naam 2] is een vriend van mij en ik weet dat hij ook een vrouw heeft vastgebonden." en/of
- " Je rijdt als je kankermoeder." en/of
- " Ken je een Cobra 8?Je weet wat die aan kan richten.",
althans (telkens) woorden van gelijke (be)dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te [plaats 1] , in elk geval in de [gemeente 1] , en/of te [plaats 2] , in elk geval in de [gemeente 2] , en/of een of meer plaatsen in de [provincie] , gelegen tussen de voornoemde plaatsen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , [functie] van politie bij de eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, te weten (onder meer) gedurende de aanhouding van verdachte en/of het overbrengen van verdachte naar een plaats van verhoor/bureau van politie, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'kankermongool' en/of 'mongooltje' en/of 'teringlijer', althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd ter zake van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
Ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft hij aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [benadeelde] , door deze meermalen met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd te schoppen, terwijl hij op de grond lag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. Ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft hij aangevoerd dat het missen van vier tanden zonder nadere vaststelling over de eventuele noodzaak en aard van medisch (tandheelkundig) ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel geen zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Ter zake van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft de raadsman zich wat betreft de feitenvaststelling aan het oordeel van het hof gerefereerd, met uitzondering van de onder 3 tenlastegelegde bedreiging met verkrachting en/of brandstichting.
Oordeel van het hof
Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat er op 5 mei 2024 te [plaats 1] een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [benadeelde] .
Nadat verdachte aangever om geld heeft gevraagd en laatstgenoemde heeft aangegeven geen geld bij zich te hebben, wordt verdachte agressief. Verdachte slaat meerdere keren tegen het lichaam van aangever, waardoor deze ten val komt. Daarna schopt verdachte aangever tegen het bovenlichaam, die daardoor achterover valt en op zijn rug komt te liggen. Vervolgens trapt verdachte in de richting van het hoofd van aangever. Niet kan worden vastgesteld waar verdachte aangever precies raakt. Wel is gebleken dat aangever na de laatste trap enige tijd bewegingsloos op straat blijft liggen. Evenals de rechtbank leidt het hof hieruit af dat verdachte in ieder geval tijdens de tweede (laatste) schop met (forse) kracht het hoofd van aangever heeft geraakt. Ten gevolge hiervan heeft aangever meerdere verwondingen opgelopen, waaronder het verlies van vier tanden.
Om tot een bewezenverklaring te komen voor een poging tot doodslag, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. Net als de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet uit het dossier is af te leiden dat verdachte vol opzet had op het doden van [benadeelde] . Voor voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou doden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte met kracht aangever tegen het hoofd heeft geschopt. Onder bepaalde omstandigheden kan het schoppen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarbij kan onder andere van belang zijn de intensiteit en duur waarmee tegen het hoofd van het slachtoffer is geschopt, de (precieze) plek waar het slachtoffer tegen het hoofd is geschopt en het soort schoenen waarmee tegen het hoofd van het slachtoffer is geschopt. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat het schoppen tegen het hoofd met een dusdanige kracht en duur is gebeurd en/of onder zodanige omstandigheden heeft plaatsvonden (bijv. door met een schoen met zeer harde of metalen neus te schoppen dan wel door te blijven schoppen terwijl het slachtoffer al bewegingsloos op de grond ligt) dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door het handelen van verdachte zou komen te overlijden.
Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit
Ingevolge artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt onder zwaar lichamelijk letsel in ieder geval begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Daarnaast kan lichamelijk letsel ook als zwaar worden beschouwd, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
Gebitsschade kan niet zonder meer als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Of daarvan sprake is, hangt mede af van de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen en het uitzicht op herstel.
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte aangever met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Ten gevolge hiervan is aangever enige tijd buiten bewustzijn geweest en heeft hij vier tanden verloren. Aangever had daardoor veel pijn en kon langdurig niet goed eten. Voor het herstel van zijn gebit heeft hij meerdere tandheelkundige behandelingen moeten ondergaan en een prothese moeten laten maken. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat aangever tot op heden nog gevolgen ondervindt van het geweldsincident aan zijn gebit. Ook is nog steeds onduidelijk hoe het herstel verder zal verlopen, nu aangever op de zitting naar voren heeft gebracht dat hij waarschijnlijk nog een wortelkanaalbehandeling moet ondergaan. Het hof is van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Door met kracht tegen het hoofd van aangever te schoppen, bestond naar het oordeel van het hof naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en heeft verdachte die kans, door aldus te handelen, naar uiterlijke verschijningsvorm ook bewust aanvaard.
Het hof acht derhalve het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten
Het hof acht de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, mede gelet op de verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen. Daarbij zal het hof verdachte partieel vrijspreken van de onder 3 tenlastegelegde bedreiging met verkrachting en/of brandstichting, nu de bewoordingen ‘Heb jij een dochter? Ik neuk je dochter’ naar het oordeel van het hof geen bedreiging van aangever zelf vormen en ‘Ken je een Cobra 8? Je weet wat die aan kan richten’ naar het oordeel van het hof niet gericht hoeft te zijn op brandstichting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, die later zullen worden uitgewerkt indien tegen dit arrest cassatie wordt ingesteld en waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op 5 mei 2024 te [plaats 1] , aan [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten het verlies van tanden uit een kaak, heeft toegebracht door die [benadeelde] meermalen met kracht
- tegen het lichaam te slaan en
- tegen het hoofd en/of andere delen van het lichaam te trappen en/of te schoppen,
ten gevolge waarvan die [benadeelde] (tijdelijk) het bewustzijn heeft verloren.
2.
hij op 5 mei 2024 te [plaats 1] . opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die aan [benadeelde] toebehoorde, en een personenauto, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
3.
hij op 5 mei 2024 te [plaats 1] en te [plaats 2] , en/of meer plaatsen in de [provincie] , gelegen tussen de voornoemde plaatsen, [slachtoffer 2] , werkzaam voor de politie Noord-Nederland, gedurende diens werkzaamheden, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Ik heb bij [naam 1] op facebook gekeken en daar zag ik jouw dikke kop ook op staan, dus ik kan makkelijk achterhalen waar je woont." en
- " Ik weet dat collega [naam 1] op de [straatnaam] woont." en
- " Jij bent de volgende die aan de beurt is voor een kogel." en
- " Ik heb voor jou wel TBS over." en
- " Ook jij gaat dood door een kogel." en
- " Die kogel gaat dwars door je kop heen." en
- " Ik heb in een ISD traject gezeten en nog 15 jaar vastgezeten, dus het maakt me allemaal niets uit om nog een paar jaar te zitten voor jou." en
- " Ik zoek wel uit waar je woont."
- " Als ik kanker had, boeit het me niks meer en maak ik je dood!".
4.
hij op 5 mei 2024 te [plaats 1] en te [plaats 2] en/of meer plaatsen in de [provincie] , gelegen tussen de voornoemde plaatsen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , [functie] van politie bij de eenheid Noord-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten onder meer gedurende de aanhouding van verdachte en het overbrengen van verdachte naar een plaats van verhoor, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'kankermongool' en 'mongooltje' en 'teringlijer'.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport d.d. 21 augustus 2025, met opname in de [zorginstelling] en medewerking aan eventuele overbruggingszorg.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een gevangenisstraf korter dan wel gelijk aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daartoe heeft hij mede aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim, omdat in strijd met de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) bij verdachte transportboeien zijn aangelegd, en dit tot strafvermindering dient te leiden.
Oordeel van het hof
Vormverzuim ex artikel 359a Sv
Ingevolge artikel 22 van de Ambtsinstructie kan een politieambtenaar ten behoeve van het vervoer of een verplaatsing van een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, handboeien aanleggen indien op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs te vrezen valt voor ontvluchting of de veiligheid van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
Het hof stelt vast dat bij verdachte transportboeien zijn aangelegd tijdens zijn aanhouding op 5 mei 2024. Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant] van 7 mei 2024 volgt dat het gebruik van de handboeien plaatsvond met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de ambtenaar. Door haar is gerelateerd dat ‘er grof geweld was gebruikt en verdachte ons dronken leek’. Voorts heeft zij gerelateerd dat ‘haar ambtshalve bekend is dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) onberekenbaar kan reageren’.
Nu verdachte, die bij de politie ambtshalve bekend staat als onberekenbaar, kort voorafgaand aan de komst van de politie grof geweld had gebruikt jegens [benadeelde] en tevens onder invloed van alcohol leek te verkeren - waarvan algemeen bekend is dat hiervan een ontremmend effect uitgaat - is het hof van oordeel dat de politie het aanleggen van handboeien bij verdachte noodzakelijk kon achten. Het hof is derhalve van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim en verwerpt het verweer.
Verdere overwegingen met betrekking tot de op te leggen straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 mei 2024 te [plaats 1] schuldig gemaakt aan zware mishandeling en beschadiging. Na een woordenwisseling heeft verdachte het slachtoffer meermalen met kracht geslagen en tegen het hoofd geschopt, ten gevolge waarvan het slachtoffer enige tijd buiten bewustzijn is geweest en vier tanden heeft verloren. Daarnaast heeft verdachte de auto van het slachtoffer en van een willekeurige ander beschadigd door er tegenaan te trappen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van het slachtoffer en een ander. Daarnaast heeft verdachte zich, na door de politie te zijn aangehouden, schuldig gemaakt aan het bedreigen en beledigen van een verbalisant.
Het hof heeft bij de strafoplegging in strafverzwarende zin acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 20 augustus 2025. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht. Uit de rapporten van de reclassering van 25 juni 2025 en 21 augustus 2025 blijkt dat er sprake is van instabiliteit op diverse leefgebieden. Bij verdachte is sprake van alcohol- en drugsgebruik (heroïne). Verdachte is op 32-jarige leeftijd begonnen met heroïnegebruik. Het alcoholgebruik, dat de grootste probleemfactor betreft, is de afgelopen anderhalf jaar toegenomen. Verder ontbreekt het verdachte aan dagbesteding en heeft hij al geruime tijd problemen met impulsiviteit. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog.
Verdachte heeft aangegeven behoefte te hebben aan een klinische behandeling om aan zijn middelengebruik en impulsiviteit te kunnen werken. Hij is hiervoor ook gemotiveerd. De reclassering heeft verdachte hiervoor aangemeld. De [zorginstelling] heeft laten weten dat verdachte is geaccepteerd om opgenomen te worden en heeft hem per 3 juli 2025 op een wachtlijst geplaatst. De wachttijd voor plaatsing bedraagt momenteel drie tot zes maanden, wat betekent dat verdachte mogelijk pas tussen oktober 2025 en januari 2026 in de [zorginstelling] terecht kan. Indien de opnamedatum niet aansluitend op de einddatum van detentie plaatsvindt, kan de plaatsingsverantwoordelijke Dienst Individuele Zaken overbruggingszorg elders voor verdachte organiseren. De reclassering heeft geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en ambulante begeleiding. Verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard om bij een eventuele strafoplegging aan voornoemde bijzondere voorwaarden mee te werken.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat het minder bewezen heeft geacht dan de rechtbank.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden. Het hof acht het van groot belang dat verdachte tijdens een (klinische) opname en behandeling gaat werken aan zijn problematiek om recidive te verminderen en meer stabiliteit in zijn leven te verkrijgen. Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen, nu er, gelet op voornoemde rapportages en adviezen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.071,47. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.621,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde tandheelkundige kosten primair af te wijzen, omdat de behandeling vier maanden na het voorval heeft plaatsgevonden en daardoor onvoldoende het causaal verband tussen het gepleegde feit en de schade kan worden vastgesteld. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij ter zake van deze gevorderde kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voorts heeft de raadsman verzocht om de gevorderde kosten van de auto primair af te wijzen, omdat sprake lijkt te zijn van oude schade (zoals krassen) en daardoor onvoldoende het causaal verband tussen het gepleegde feit en de schade kan worden vastgesteld. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij ter zake van deze gevorderde kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de dagwaarde van de auto niet hoger kan worden vastgesteld dan € 1.000,00.
Ten slotte heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij ter zake van de gevorderde immateriële kosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek tot een onevenredige belasting van het strafproces leidt.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat ter zake van de gevorderde tandheelkundige kosten en taxatiekosten voldoende gebleken dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dat de behandeling enige tijd na het incident heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af. Verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te weten € 1.450,47 en € 121,00, zal worden toegewezen.
Ter zake van de gevorderde kosten van de auto overweegt het hof als volgt. Uit de aangifte van [benadeelde] blijkt dat verdachte tegen de portierdeur en zijkant van zijn auto trapte. [benadeelde] heeft dit onderbouwd met foto’s waarop te zien is dat in zijn linker en rechter voorportier een deuk zit. De schade die hij in deze procedure vordert, is gebaseerd op een schaderapport. Daarin staan verschillende posten die geen betrekking hebben op de schade die [benadeelde] in zijn aangifte noemt. Daarom zal het hof enkel de schade toewijzen die naar het oordeel van het hof betrekking heeft op het herstel van de deuken in het linker en rechter voorportier. Dat betreffen de volgende kosten:
Portiergreep V L uit-/inbouwen € 25,05
Schachtsierlijsten portier V L uit//inb € 8,35
Buitenspiegel L uit-/inbouwen € 25,05
Portier V R uit-/inbouwen € 25,05
Portier V R vernieuwen (portier uitgeb) € 158,65
Portier V L onder herstellen € 167,00
Portier V R 16 AE x 8,35 euro/AE € 133,60
Portier V L onder 16 AE x 8,35 euro/AE € 133,60
Totaal excl. BTW € 676,35
BTW 21 % € 142,03
Totaal € 818,38
Nu de overige gestelde schade onvoldoende onderbouwd is, wijst het hof de vordering voor het overige af.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft immers als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het hof zal de omvang van die immateriële schade, op voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 3.500,00, waarbij is gelet op schadevergoeding die in vergelijkbare zaken door rechters is toegekend. De vordering tot schadevergoeding zal ten aanzien van de overige gevorderde schade worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 266, 267, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
1. zich meldt binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland op het [adres] te [plaats 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. zich laat opnemen in de [zorginstelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra de zorginstelling daartoe een aanbod kan doen. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hier ook het innemen van medicatie onder vallen, indien de zorginstelling dat noodzakelijk acht. Indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang noodzakelijk acht, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Mocht plaatsing in de [zorginstelling] of soortgelijke zorginstelling voor de veroordeelde niet direct aansluiten op de einddatum van zijn detentie, dan zal de veroordeelde door het DIZ in afwachting van die plaatsing elders worden geplaatst in het kader van overbruggingszorg. De veroordeelde werkt mee aan die plaatsing.
3. zich, aansluitend op zijn verblijf in de onder 2 genoemde instelling, laat behandelen door de forensische polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze richt zich met name op agressieregulatie en het middelengebruik. De behandeling start zodra de instelling daartoe een aanbod kan doen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4. verblijft, aansluitend op zijn verblijf in de onder 2 genoemde instelling in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
5. ontvangt, aansluitend op zijn verblijf in de onder 2 genoemde instelling, ambulante begeleiding in de thuissituatie door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken die met de begeleiding worden gemaakt, en werkt, indien van toepassing, ook mee aan huisbezoeken. De begeleiding richt zich onder andere op praktische zaken: de administratie, financiën, contacten met instanties en ondersteuning bij het vinden van een passende dagbesteding.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.889,85 (vijfduizend achthonderdnegenentachtig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 2.389,85 (tweeduizend driehonderdnegenentachtig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.889,85 (vijfduizend achthonderdnegenentachtig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 2.389,85 (tweeduizend driehonderdnegenentachtig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 64 (vierenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 mei 2024.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 2 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.