ECLI:NL:GHARL:2025:604

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
21-004081-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen van 19,5 miljoen euro van de Belastingdienst door belastingambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de verduistering en het witwassen van een bedrag van 19,5 miljoen euro, dat door een belastingambtenaar van de Belastingdienst was verduisterd. Het hof legt gevangenisstraffen en geldboetes op aan de betrokkenen, waaronder de verdachte en twee medeverdachten. De verdachte had het geldbedrag verduisterd en vervolgens gewitwashed via bankrekeningen van verschillende rechtspersonen, waarbij een aanzienlijk deel naar Turkse bankrekeningen is overgemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van witwassen, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep voor een deel van de tenlastelegging. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de bewezenverklaring van het witwassen gehandhaafd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van 27.000 euro, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de Belastingdienst en de Nederlandse Staat in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004081-18
Uitspraak d.d.: 5 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem , van 5 juli 2018 met parketnummer 05-980553-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] .,

[adres 1] ,
Vertegenwoordigd door [medeverdachte 1] ,
wonende te [adres 1]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 19 februari 2020, 11 december 2024 en 22 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman,
mr. L. de Leon, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Namens verdachte is onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft verdachte echter vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Het hoger beroep blijft daarom beperkt tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde, het medeplegen van het als ambtenaar opzettelijk verduisteren van geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft en het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon veroordeeld tot een geldboete van € 300.000,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen op neer dat verdachte:
Feit 1:
(primair)Het in vereniging verduisteren van € 19.500.000, welk bedrag [medeverdachte 2] als ambtenaar in zijn bediening onder zich had dan wel
(subsidiair)het wederrechtelijk toe-eigenen van dit bedrag dat zij en/of haar mededaders onder zich had(den) als belastingambtenaar als dan
(meer subsidiair)het wederrechtelijk toe-eigenen van dit geldbedrag, wat zij en/of haar mededaders onder zich had(den) anders dan door misdrijf als dan
(meest subsidiair)door oplichtingsmiddelen de belastingdienst bewogen te hebben tot afgifte van dit geldbedrag.
Feit 2:Het in vereniging of alleen witwassen van een geldbedrag van € 19.500.000,-.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - dat:
1. primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en 1 juli 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] , die toen werkzaam was als ambtenaar van de belastingdienst en die opzettelijk geld of geldwaardig papier, dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd of heeft toegelaten dat het door een ander weggenomen of verduisterd werd, door het doen van een (onverschuldigde) betaling van een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans van enig geldbedrag ten gunste van [BV 1] en/of [verdachte]
1. subsidiair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de Belastingdienst, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk geldbedrag, althans welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als belastingambtenaar, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1. meer subsidiair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de belastingdienst, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geldbedrag, althans welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1. meest subsidiair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Belastingdienst heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans van enig geldbedrag, in elk geval van enig goed,
hebbende zij, verdachte, en/of haar mededader(s) met voren omschreven oogmerk -- zakelijk weergegeven -- valselijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
in het belastingsysteem VBN (belastingsysteem dat wordt gebruikt om aanslagen en verminderingen Vennootschapsbelasting te verwerken) een bezwaarscherm aangemaakt met betrekking tot het boekjaar 2012 voor [BV 1] , en als datum binnenkomst van het bezwaarschrift 26 mei 2014 opgevoerd, met code 040 (ambtshalve bezwaar), en/of vervolgens de elementen van de aanslag veranderd door de opdrachtcode 51 (herziening definitief geregeld jaar) in te voeren en bij verrekende dividendbelasting en/of kansspelbelasting EUR 19.500.000 ingevuld, hetgeen geleid heeft tot betaling van EUR 19.500.000,
waardoor de Belastingdienst werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014, in de [gemeente] , althans in Nederland en/of Turkije en/of Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, was
en/of
(een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft gehad,
door – zakelijk omschreven onder meer –:
- op of omstreeks 17 juni 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland en/of in Turkije,
a. op rekening [rekeningnummer 1] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 1] te [plaats 1] en/of
b. op rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] , 43, althans een aantal (spoed)overboekingen te laten plaatsvinden / te doen laten plaatsvinden, waarbij:
ad a. in totaal op voornoemde tekening bij de [bank 1] een bedrag van EUR 10.167.769, althans enig geldbedrag werd bijgeschreven en/of
ad b. in totaal op voornoemde rekening bij de [bank 2] een bedrag van EUR 9.229.800,50, althans enig geldbedrag werd bijgeschreven,
waardoor (telkens) de herkomst van die EUR 10.167.769, althans van enig geldbedrag en/of van die EUR 9.229.800,50, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 10.167.769, althans van enig geldbedrag en/of van die EUR 9.229.800,50, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 17 juni 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland vanaf de [bank 3] rekening ten name van [BV 1] , met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , een geldbedrag van EUR 110.000, althans enig geldbedrag over te boeken / te (doen) laten overboeken op rekeningnummer [rekeningnummer 4] te name van [BV 2] , waardoor de herkomst van die EUR 110.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 110.000, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 23 juni 2014 in Turkije vanaf rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] EUR 38.000, althans enig geldbedrag, contant op te nemen en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in Turkse Lira’s en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in goud,
waardoor de herkomst van die EUR 38.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of
werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 38.000, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 24 juni 2014 in Turkije vanaf rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] EUR 1.300.000 contant op te nemen en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in Turkse Lira’s en of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in goud,
waardoor de herkomst van die EUR 1.300.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of
werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 1.300.000, althans van enig geldbedrag,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit het misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op
27 mei 2014heeft [medeverdachte 2] (medeverdachte, hierna: [medeverdachte 2] ), als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst te [medeverdachte 2] , tijdens zijn werk een zogenaamd bezwaarscherm, ter afhandeling van een bezwaarschrift, aangemaakt met betrekking tot het boekjaar 2012 voor [BV 1] (hierna [BV 1] ). Als datum van binnenkomst van het bezwaarschrift was 26 mei 2014 ingevoerd. Het betrof een ambtshalve bezwaar. [medeverdachte 2] heeft vervolgens in het veld ‘verrekende dividendbelasting en/of kansspelbelasting’ een bedrag van € 19.500.000,- ingevoerd. [2] Hierdoor ontving [BV 1] een bedrag van € 19.500.000,- aan terug te geven dividendbelasting van de Belastingdienst. Dit bedrag is op
17 juni 2014gestort op de rekening van [verdachte] . (hierna: [verdachte] ). [3] De terug te geven dividendbelasting voor [BV 1] over 2012 was in werkelijkheid nihil. [4]
Diezelfde dag is, nadat dit bedrag op de rekening van [verdachte] was binnengekomen, een bedrag van € 110.000,- van de bankrekening van [verdachte] overgeboekt naar de bankrekening van [BV 2] . Daarna is, ook op dezelfde dag, door middel van 41 spoedoverboekingen een bedrag van € 19.398.000,- overgeboekt naar twee bankrekeningnummers in Turkije op naam van [naam 1] . Naar rekening [rekeningnummer 1] , die gehouden wordt bij de [bank 1] te [plaats 1] werd een bedrag overgeboekt van in totaal € 10.168.000,-. Naar rekening [rekeningnummer 2] , die gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] werd een bedrag overgeboekt van in totaal € 9.230.000,-. Na aftrek van de voor iedere boeking in rekening gebrachte kosten werd op de [bank 1] een bedrag ontvangen van € 10.167.769,- en op de [bank 2] een bedrag van € 9.229.800,50. [5]
Op
23 en 24 juni 2014zijn vervolgens vanaf de rekening van de [bank 2] contante opnames gedaan van respectievelijk € 38.000,- en € 1.300.000,-. Op
25 juni 2018is een bedrag van
€ 1.000.000,- in goud omgezet door [naam 1] . [6]
[BV 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [verdachte] en [BV 2] . (hierna [BV 2] ). [BV 2] is een handelsnaam van [BV 2] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 1] is [BV 3] Enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 3] is medeverdachte [medeverdachte 1] . [7]
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd het onder feit 1 primair en onder 2 tenlastegelegde bewezen te verklaren conform het vonnis van de rechtbank. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waarbij [medeverdachte 1] [verdachte] . (verder: verdachte of [verdachte] ) gebruikte als vehikel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd, met verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2842), dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond aan de orde is ten aanzien van het witwassen van het door verdachte uit eigen misdrijf verworven geldbedrag, het onder 1 tenlastegelegde, omdat slechts kan worden vastgesteld dat verdachte dat geldbedrag voorhanden heeft gehad. Verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
Het oordeel van het hof

Feit 1 vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het overweegt als volgt.
In de onder 1 tenlastegelegde varianten is steeds het medeplegen van verdachte tenlastegelegd. Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit het dossier en uit de door [medeverdachte 2] afgelegde bekennende verklaringen blijkt dat [medeverdachte 2] een bedrag van € 19.500.000,- dat hij als ambtenaar van de Belastingdienst onder zich had, heeft verduisterd. Dat is door verdachte ook niet betwist of weersproken. De verduistering van het geld door [medeverdachte 2] werd voltooid op het moment dat de overschrijving van dit bedrag vanaf de rekening van de Belastingdienst op de rekening van verdachte. Overschrijving van dit bedrag naar iedere andere zakelijke rekening van een besloten vennootschap had hiervoor kunnen volstaan. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat het ter beschikking stellen van de bankrekening van [BV 1] / [verdachte] enkel noodzakelijk was om het geld weg te sluizen.
De handelingen die [medeverdachte 2] uitvoerde waren essentieel om de verduistering te verrichten, terwijl [medeverdachte 1] enkel heeft ingestemd met het gebruik van zijn zakelijke bankrekening en verder niet enige intellectuele of materiele bijdrage heeft geleverd aan het door [medeverdachte 2] opgevatte plan.
Het enkel ter beschikking stellen van een rekening is een onvoldoende wezenlijke bijdrage aan voornoemde verduistering om deze handeling van [medeverdachte 1] namens verdachte te kwalificeren als medeplegen. Het hof is wel van oordeel dat de bijdrage van verdachte gekwalificeerd kan worden als medeplichtigheid aan het onder 1 primair tenlastegelegde, maar dit is niet tenlastegelegd.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1 tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte integraal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.

Feit 2

[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij uit onvrede over zijn werkomstandigheden op het idee is gekomen om de Belastingdienst op te lichten, maar hij kon het geld niet op zijn eigen rekening laten storten, omdat het een particuliere rekening is en de bank dan zou gaan ‘fluiten’. Hij had een rekening van een bedrijf nodig en heeft [medeverdachte 1] daartoe benaderd. [medeverdachte 1] gaf [medeverdachte 2] vervolgens aan dat het geld naar [BV 1] kon.
[medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat [naam 1] (het hof begrijpt dat [medeverdachte 2] hiermee
bedoelt [naam 1] ) er door [medeverdachte 1] bij is gehaald en dat hij degene was die zou zorgen voor het verdwijnen van het geld. Het geld moest in drieën verdeeld worden (het hof begrijpt: in drie gelijke delen onder [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [naam 1] ). [naam 1] zou ervoor zorgen dat het geld in Turkije kwam. [medeverdachte 1] had gezegd dat [naam 1] dat wel wist te regelen. [8]
[medeverdachte 2] is op
28 mei 2014bij [medeverdachte 1] langsgegaan om te zeggen dat het was gelukt. [9]
De verklaring van [medeverdachte 2] wordt ondersteund door de volgende bewijsmiddelen.
Uit een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en de [bank 3] (mevrouw [naam 2] ) op
28 mei 2014blijkt dat [medeverdachte 1] vragen heeft over de limiet op de bankrekening. Hij vraagt de bankmedewerkster bij wie hij moet zijn voor een pasje waarmee hij bijvoorbeeld
€ 60.000,- of € 100.000,- kan overmaken. De bankmedewerkster zegt dat ze moet kijken welke limiet is ingesteld en vraagt over welke rekening hij het dan heeft, [verdachte] of [BV 2] . [medeverdachte 1] zegt dat het niet uitmaakt, allebei of [BV 1] . De bankmedewerkster legt [medeverdachte 1] uit dat de limiet uit risico overweging is ingesteld. Als de pas in handen komt van mensen die daarmee kunnen internetbankieren, dan kunnen die mensen meer dan 50.000 euro wegsluizen. De bankmedewerkster legt vervolgens uit hoe [medeverdachte 1] de limiet kan wijzigen naar maximaal 5 ton. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens hoeveel keer hij 5 ton kan overmaken. De bankmedewerkster zegt dat per keer 5 ton kan worden overgemaakt. [medeverdachte 1] zegt dat hij genoeg weet en bedankt de bankmedewerkster. [10]
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] op 28 mei 2014 met de [bank 3] belt met de bedoeling dat de limiet van bedragen die kunnen worden overgeboekt, wordt verhoogd naar € 500.000,- en dat de limiet kennelijk € 50.000,- was.
Het hof stelt ook vast dat dit gesprek met de [bank 3] heeft plaatsgevonden een dag nadat [medeverdachte 2] de negatieve aanslag voor [BV 1] in het systeem van de Belastingdienst heeft gemuteerd en dat dit de dag is die door [medeverdachte 2] wordt genoemd als de dag dat hij tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat het “was gelukt”.
Op
3 juni 2014belt iemand die zich voorstelt als [naam 3] (het hof begrijpt dat dit [naam 3] betreft) naar de [bank 3] (mevrouw [naam 4] ). Ze zegt namens [restaurant] te bellen, op verzoek van [medeverdachte 1] . Het gesprek gaat over het verhogen van de overboekingslimiet. [naam 3] zegt dat [medeverdachte 1] de limiet wil zetten op één of twee miljoen, maar dat dat niet wordt geaccepteerd. De bankmedewerkster helpt in dit gesprek [naam 3] om de limiet te verhogen van € 50.000,- naar het maximumbedrag van € 500.000,-. [naam 3] vraagt hierna ook nog hoe vaak een overboeking van € 500.000,- kan worden gedaan. [11]
[naam 5] , de echtgenote van [medeverdachte 1] en zus van [naam 3] , heeft verklaard dat zij niet gelooft dat [naam 3] uit zichzelf zou vragen hoe de limiet moet worden verhoogd. Zij deed dit in opdracht van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] had eerder tegen [naam 5] gezegd dat zij het niet goed had gedaan toen zij aan de medewerkster van de [bank 3] had gevraagd hoe de limiet te verhogen. [12] Ook dit gesprek van 3 juni 2014 is gevoerd ruim vóór het moment dat het bedrag is bijgeschreven op de rekening van [verdachte] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij uitgebreid met [naam 3] (het hof begrijpt: [naam 3] , zijn schoonzus) over limieten heeft gesproken en dat hij meent dat zij naar de bank heeft gebeld om de limiet op te hogen. [13] De reden zou zijn dat [medeverdachte 1] de belangen behartigde van zijn overleden broer en daarvoor panden van zijn broer moest verkopen. De opbrengsten van die panden zouden via de bankrekeningen van [medeverdachte 1] lopen.
Het hof acht die verklaring van [medeverdachte 1] dat de opbrengst uit verkoop van onroerend goed uit de nalatenschap van zijn broer de reden was van de verhoging van de limiet van overboeken, niet geloofwaardig. De politie heeft een gesprek gevoerd met een aantal betrokkenen bij de erfenis van de broer van [medeverdachte 1] , waaronder diens weduwe en diens dochter, een bevriende financieel adviseur en een makelaar/hypotheekadviseur. Uit dat gesprek bleek dat [medeverdachte 1] weliswaar vier panden van zijn broer zou verkopen, maar dat met de opbrengst de hypotheekschuld op die vier panden, die tussen de
€ 800.000,- en € 900.000,- bedroeg, zou worden afgelost. In de panden zat geen overwaarde. Met [medeverdachte 1] waren geen afspraken gemaakt om de opbrengst via zijn bankrekening(en) ((het hof begrijpt dat onder “bankrekening(en)” wordt verstaan: “zijn zakelijke of privé rekeningen”) te laten lopen. [medeverdachte 1] kende de financiële situatie van de familie en wist van de hypothecaire schuld. Hij was namelijk aanwezig toen dit alles werd besproken. [14] Daar komt bij dat bij de verkoop van onroerend goed de opbrengst via de notaris loopt. [medeverdachte 1] wist dit, want bij de verkoop van zijn pand [adres 2] te [plaats 3] is de opbrengst via de notaris gegaan, zo blijkt uit de nota van afrekening van 17 februari 2014. [15] Tenslotte was op 8 januari 2014 over de erfenis van de broer van [medeverdachte 1] een aangifte erfbelasting gedaan wegens de nalatenschap van de broer van [medeverdachte 1] waarin aangifte is gedaan van onroerende zaken ter waarde van € 1.539.000,- (€ 211.000 + € 1.328.000) en een schuld van € 1.290.256,- dus per saldo € 248.744,-, waarop geen aanslag van de Belastingdienst is gevolgd. [16]
Op vragen van het hof over wat de te verwachten opbrengst en winst was uit de erfenis van zijn broer en op de herhaalde vraag van het hof aan [medeverdachte 1] waarom een en ander via de zakelijke rekening van [medeverdachte 1] zou moeten lopen, in plaats van via zijn privérekening of een rekening van de weduwe, heeft [medeverdachte 1] geen of geen begrijpelijk antwoord gegeven.
Hieruit leidt het hof af dat de afwikkeling van de erfenis van de broer van [medeverdachte 1] niet de aanleiding kan zijn geweest voor het stellen van deze vragen aan de medewerkers van de [bank 3] eind mei en begin juni 2014.
Op
17 juni 2014om 7.52 uur, is het bedrag van € 19.500.000,- op de rekening van [verdachte] gestort, en van dat bedrag is diezelfde dag, om 9.08 uur, een bedrag van € 110.000,- overgeboekt naar de rekening van [BV 2] , ook een bedrijf van [medeverdachte 1] . Vijf minuten later is begonnen met het overboeken van het geld naar Turkije en daartoe zijn 54 minuten lang handelingen uitgevoerd vanaf de bankrekening van [verdachte] [17] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 17 juni 2014 door een door [naam 1] geregelde Turkse chauffeur naar [vliegveld] is gereden om van daaruit naar [plaats 4] te vliegen. Hij had van [naam 1] € 500,- gekregen voor de reis en een hotel. De volgende dag kwam [naam 1] ook en zijn ze samen naar twee banken geweest. De banken wilden volgens [naam 1] het geld niet vrijgeven. [18] Volgens [medeverdachte 2] was het plan dat hij niet meer terug zou keren naar Nederland. Hij had dat allemaal gepland op het moment dat [naam 1] erbij was gekomen en duidelijk werd dat het geld naar Turkije zou gaan. Hij was met [naam 1] naar Turkije gegaan om een of meerdere rekeningen te openen voor zijn deel van het geld op het moment dat het geld vrij zou worden gegeven. Toen [medeverdachte 2] in Turkije zag dat het plan niet door ging en dat het hem niet ging worden, ging hij terug naar huis (het hof begrijpt: terug naar Nederland). [19]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op vrijdagavond of zaterdag direct na zijn bezoek aan Turkije, nog naar [medeverdachte 1] is gegaan. Hij heeft daar met [medeverdachte 1] gesproken en die was verbaasd dat hij weer terug was. Hij heeft [medeverdachte 1] verteld was er gebeurd was. [medeverdachte 1] vroeg hem waar het geld was en [medeverdachte 2] zei dat het daar was. Hij bedoelde daarmee de bank in Turkije. [medeverdachte 1] reageerde zoiets van: dus het is niet teruggekomen. Daarna heeft [medeverdachte 2] geen contact meer gehad met [medeverdachte 1] . [20] Het hof constateert dat in deze verklaring met vrijdagavond
20 juni 2014wordt bedoeld en met zaterdag
21 juni 2014.
Op
21 juni 2014heeft [medeverdachte 1] zijn boekhouder gebeld en de voicemail ingesproken dat hij een probleem had, zo is verklaard door getuige [getuige 1] , vestigingsdirecteur bij [bedrijf] in [BV 2] . Op
24 juni 2014sprak [getuige 1] [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zei dat hij op vrijdag 20 juni 2014 de bijschrijving van 19,5 miljoen had geconstateerd bij het internetbankieren. [21] Volgens [medeverdachte 1] heeft hij op 20 juni 2014 van zijn echtgenote gehoord dat het bedrag van € 19.500.000,- op zijn rekening stond. Die verklaring is echter niet geloofwaardig, nu uit de inloggegevens van de [bank 3] blijkt dat er tussen 17 juni 2014 en 24 juni 2014 niet is ingelogd op de rekening van [verdachte] . [22] Bovendien heeft de echtgenote van [medeverdachte 1] verklaard dat zij op 20 juni 2014 nog niet van dat bedrag op de hoogte was. Zij hoorde er pas van nadat de [bank 3] hen had gebeld. [23] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de [bank 3] [medeverdachte 1] op
23 juni 2014heeft gebeld maar [medeverdachte 1] niet kon bereiken. Wel werd [naam 5] bereikt en gevraagd naar [medeverdachte 1] . Uiteindelijk heeft [getuige 2] [medeverdachte 1] pas op
24 juni 2014te spreken gekregen. [24]
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat [medeverdachte 1] niet op 20 juni 2014 door het bekijken van zijn bankrekening of door mededelingen van zijn echtgenote op de hoogte is geraakt van het overgeboekte bedrag van 19,5 miljoen euro en het doorboeken van het geld naar Turkije. Hij heeft immers op 21 juni 2014 zijn boekhouder gebeld met de mededeling dat hij een probleem had, terwijl er na het overboeken van het geld op 17 juni 2014 naar Turkije, pas op 24 juni 2014 weer op de rekening is ingelogd.
De mededelingen van [medeverdachte 1] op 21 juni 2014 en op 24 juni 2014 tegen zijn boekhouder (eerst per voicemail en toen in persoon) dat hij een probleem heeft dat – zo blijkt 24 juni 2014 – te maken heeft met een storting van € 19.500.000,- op zijn zakelijke rekening, passen daarentegen wel bij de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij op 20 of 21 juni bij [medeverdachte 1] is geweest om te vertellen wat er met het geld in Turkije is gebeurd. Het hof concludeert dat het moment dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] heeft gehoord dat er een probleem was, het moment is geweest dat [medeverdachte 1] heeft besloten om contact op te nemen met zijn boekhouder. [medeverdachte 1] wist toen immers zelf ook dat hij een probleem had.
Bovenstaande gebeurtenissen en het tijdspad waarin zij hebben plaatsgevonden komen dan ook in grote lijnen overeen met de verklaring van [medeverdachte 2] . Het hof acht diens verklaring dan ook betrouwbaar.
Zoals hiervoor al weergegeven heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [naam 1] er door [medeverdachte 1] is bijgehaald en dat hij ervoor zou zorgen dat het geld zou verdwijnen en in Turkije terecht zou komen en dat het geld in drieën zou worden gedeeld.
[naam 1] is naar aanleiding van een rechtshulpverzoek in Turkije gehoord. Hij heeft met betrekking tot het overgeboekte bedrag verklaard dat het bedrag van € 19.500.000,- geld betreft dat [medeverdachte 1] , zijn zwager, heeft ontvangen uit de verkoop van onroerende goederen van zijn broer. [naam 1] had een vordering op [medeverdachte 1] in verband met (contant) door hem aan [medeverdachte 1] geleend geld tot een bedrag van € 9.400.000,-. Daarnaast zou [naam 1] nog € 10.000.000,- van [medeverdachte 1] krijgen om te investeren. [medeverdachte 1] heeft daarom € 19.400.000,- overgemaakt op Turkse bankrekeningen (proces-verbaal van verhoor [naam 1] d.d. 6 augustus 2015). Het hof vindt de door [naam 1] afgelegde verklaring die erop neerkomt dat hij niet beter wist dan dat de herkomst van dat enorme geldbedrag legaal was, niet geloofwaardig. Er is in het dossier geen enkele aanwijzing en er is geen begin van aannemelijkheid dat [naam 1] en [medeverdachte 1] samen zaken zouden gaan doen in Turkije noch van het bestaan van een lening van € 9.400.000,- die [medeverdachte 1] moest terugbetalen.. [medeverdachte 1] heeft dat overigens ook ter zitting van het hof uitdrukkelijk ontkend.
Wel bevestigt [naam 1] met zijn verklaring impliciet betrokkenheid bij en wetenschap van [medeverdachte 1] van de overschrijvingen van het bedrag dat aan de Belastingdienst ontfutseld is van de bankrekening van [verdachte] naar de bankrekeningen van [naam 1] in Turkije.
Uit de vaststaande feiten en voormelde bewijsmiddelen komt naar voren dat bewust en op onjuiste gronden een teruggave van dividendbelasting heeft plaatsgevonden aan [BV 1] en dat naar aanleiding hiervan een bedrag van € 19.500.000,- op de rekening van [verdachte] is gestort.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de limiet op de bankrekening op verzoek van [medeverdachte 1] is verhoogd van € 50.000,- naar € 500.000,-. Van de rekening van [verdachte] is vervolgens een bedrag van € 110.000,- overgeboekt op de rekening van [BV 2] , de handelsnaam van verdachte ( [BV 2] ). Enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 2] is [BV 1] . [BV 4] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 1] en [medeverdachte 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 3]
Naar het oordeel van het hof heeft [medeverdachte 1] zich dan ook samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. [medeverdachte 1] heeft van tevoren met [medeverdachte 2] en [naam 1] besproken dat het geld van de Belastingdienst naar Turkije zou worden gesluisd. Nadat het geld op de rekening van [verdachte] was binnengekomen, is het binnen een uur in 41 delen naar twee rekeningen in Turkije overgemaakt. Daarna zou het geld worden verdeeld. Gelet op de hiervoor beschreven werkwijze van [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten, zodat medeplegen van witwassen kan worden bewezen.
Gelet op de werkwijze van [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten, waarbij:
  • [medeverdachte 1] betrokken was bij het plan om het geld weg te sluizen naar Turkje
  • [medeverdachte 1] daartoe zijn onderneming en bankrekening ter beschikking heeft gesteld
  • Vanaf de bankrekening van de onderneming [verdachte] , een rechtspersoon van [medeverdachte 1] een bedrag van € 10.167.769,- is bijgeboekt op de rekening van [naam 1] bij de [bank 1] ;
  • Vanaf de bankrekening van de onderneming [verdachte] , een rechtspersoon van [medeverdachte 1] een bedrag van € 9.229.800,50 is bijgeboekt op de rekening van [naam 1] bij Turkiye Banksi AS;
  • En vanaf de bankrekening van de onderneming [verdachte] , een rechtspersoon van [medeverdachte 1] een bedrag van € 110.000 is bijgeboekt op de rekening van [BV 2] / [BV 2] , een andere rechtspersoon van [medeverdachte 1] ;
  • Het de bedoeling was het geld na het wegsluizen naar Turkije te verdelen,
is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten, zodat dit als medeplegen van witwassen kan worden bewezen.
Het hof acht niet bewezen dat [medeverdachte 1] de in Turkije van de rekening van [naam 1] opgenomen bedragen van € 38.000,- en € 1.300.000,- heeft witgewassen. Niet is gebleken dat [medeverdachte 1] wetenschap had van die opnames.
Alternatief scenario
Door de verdediging is het alternatieve scenario gepresenteerd dat [medeverdachte 1] zich niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Hij zou er door [medeverdachte 2] zijn ingeluisd en [medeverdachte 2] heeft onbetrouwbaar verklaard. [medeverdachte 1] heeft vragen gesteld aan de medewerkers van de [bank 3] met betrekking tot het verhogen van de limiet omdat hij de erfenis van zijn broer moest afwikkelen. Daarnaast had [medeverdachte 1] een goedlopend bedrijf, en geen schulden en [medeverdachte 1] had dus geen enkele reden zich in te laten met de plannen van [medeverdachte 2] , aldus [medeverdachte 1] .
Hiervoor heeft het hof al gemotiveerd weergegeven dat en waarom het de verklaringen van [medeverdachte 2] betrouwbaar acht. In dat kader is ook al ter sprake gekomen dat er waarom het hof van oordeel is dat de contacten met de [bank 3] niet te maken hadden met de afwikkeling van de erfenis van de broer van [medeverdachte 1] . Met betrekking tot de stelling van [medeverdachte 1] dat hij een goedlopend bedrijf, zonder schulden, had overweegt het hof het volgende.
Uit de jaarrekening van [BV 1] , opgesteld door [accountants] blijkt dat deze B.V. in het jaar 2012 een verlies heeft geleden van € 133.841,-. [25] Dat de financiële positie van de B.V. slecht was blijkt ook uit de financieringsstructuur van hetzelfde jaar. De B.V. blijkt op 31 december 2012 kortlopende schulden te hebben ten bedrage van € 855.125,-. [26] waar tegenover geen kortlopende activa staan (ergo een aanzienlijk tekort aan werkkapitaal). Het eigen vermogen van de B.V. is in hetzelfde jaar gezakt tot een tekort van € 335.895,-. [27] Uit deze resultaten leidt het hof af dat [BV 1] met aanzienlijke liquiditeitsproblemen kampte. Uit de aangifte vennootschapsbelasting 2012 van [BV 1] blijkt dat de B.V. sinds het jaar 2007 tot en met 2011 steeds verlies heeft geleden, tot een totaal te verrekenen verlies van € 634.562,-. Ook blijkt dat [medeverdachte 1] in zijn hoedanigheid van directeur van [BV 1] wordt aangeschreven door zijn accountant die in een begeleidende brief bij de jaarrekening van 2012 de onzekerheid van de continuïteit van de vennootschap benadrukt en dat baseert op het netto resultaat van de entiteit van € - 133.841 over 2012 en dat per 2012 de kortlopende schulden van de besloten vennootschap de totale activa overstegen. [28] Uit al deze stukken concludeert het hof dat [BV 1] jarenlang verlies draaide en liquiditeitsproblemen had. Dit blijkt ook uit verhoor van de vrouw van [medeverdachte 1] , [naam 5] , zij verklaarde dat de twee bedrijven een schuld van € 870.000,- hadden bij de bank en het op dat moment, 7 juli 2014, niet mogelijk was om de slager en de belasting te betalen. [29]
[medeverdachte 1] is ter zitting geconfronteerd met de cijfers uit de jaarstukken van [BV 1] en bleef het antwoord schuldig op de vraag hoe deze cijfers zich verhouden tot de door hem gestelde gezonde financiële huishouding van zijn onderneming.
Op grond van het voorgaande is ook de stelling van de verdediging dat het bedrijf financieel stabiel was, ongeloofwaardig.
Het hof hecht dan ook geen geloof aan het door [medeverdachte 1] gepresenteerde alternatieve scenario dat in de kern een alternatieve reden van het verhogen van de overboekingslimiet geeft en het bestaan van een motief ontkent en het hof verwerpt het door [medeverdachte 1] mede namens verdachte gevoerde vrijspraakverweer.
Uit de vaststaande feiten en voormelde bewijsmiddelen komt naar voren dat bewust en op onjuiste gronden een teruggave van dividendbelasting heeft plaatsgevonden aan [BV 1] en dat [medeverdachte 1] akkoord ging met het gebruik van de bankrekening van [BV 1] . Naar aanleiding daarvan is een bedrag van € 19.500.000,- op de rekening van [verdachte] gestort. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de limiet op de bankrekening op verzoek van [medeverdachte 1] is verhoogd van € 50.000,- naar € 500.000,-. Van de rekening van [verdachte] is vervolgens een bedrag van € 110.000,- overgeboekt op de rekening van [BV 2] , een handelsnaam voor [BV 2] en direct daarna is begonnen met het overboeken van het geld naar Turkije en daartoe zijn 54 minuten lang handelingen uitgevoerd vanaf de bankrekening van [verdachte] .
Enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 2] is [BV 1] . [BV 4] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 1] en [medeverdachte 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 3]
Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] de enige natuurlijke persoon is met zeggenschap binnen [verdachte] . Nu [medeverdachte 1] wist dat er onterecht geld van de Belastingdienst op de rekening van [verdachte] was gestort, hij heeft bewerkstelligd dat de limiet op die rekening werd verhoogd en er op de dag dat het geld werd gestort direct een bedrag is overgeboekt naar de rekening van [BV 2] en de rest van het miljoenenbedrag naar Turkse bankrekeningen, wordt [medeverdachte 1] geacht mede te hebben gehandeld namens [verdachte] . Zijn handelingen kunnen aan de verdachte, [verdachte] , worden toegerekend.
Het hof acht bewezen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in elk geval verdachte ( [verdachte] ), [medeverdachte 1] en [naam 1] en dat [verdachte] als medepleger betrokken is geweest bij het witwassen van een bedrag van € 19.500.000,-. Door het overboeken van dat bedrag op de rekening van verdachte is de werkelijke aard en herkomst van het bedrag verhuld en verborgen en is ook verhuld en verborgen wie de rechthebbende van het geld was.
Het hof acht niet bewezen dat [verdachte] de in Turkije door [naam 1] opgenomen bedragen van € 38.000,- en € 1.300.000,- euro heeft witgewassen. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] hierbij betrokken is geweest.
Kwalificatie-uitsluitingsgrond
Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, volgt dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het gewoon (schuld)witwassen van die voorwerpen, een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren respectievelijk twee jaren is gesteld. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Voor de beoordeling van de vraag of een voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf heeft de Hoge Raad bepaald dat daarbij de volgende factoren van belang zijn:
(I) naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(II) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(III) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf.
Nu het hof weliswaar verdachte vrijspreekt van het onder 1 tenlastegelegde, maar haar wel medeplichtig aan dit feit acht, is het hof van oordeel dat de geldbedragen van het onder 2 tenlastegelegde onmiddellijk afkomstig uit een door haarzelf begaan misdrijf. Dan resteert de vraag of verdachte deze geldbedragen enkel voorhanden heeft gehad, of dat verdachte heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van deze geldbedragen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het gaat om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. Bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, enzovoort, van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken.
Zoals reeds besproken is door verdachte een bedrag van € 110.000,- overgeboekt naar de bankrekening van [BV 2] . Daarnaast is door middel van 41 spoedoverboekingen een bedrag van € 19.398.000,- overgeboekt naar verschillende Turkse bankrekeningen. Door deze overboekingen, zowel naar [BV 2] als de Turkse bankrekeningen, blijkt een zekere doelgerichtheid om het terugvinden van deze geldbedragen te bemoeilijken. Het binnengekomen geldbedrag werd zo verspreid over verschillende bankrekeningen op andere namen en deels in het buitenland en zo vermoeilijkt traceerbaar. Het hof is van oordeel dat het overboeken dan ook als een verhullende handelingen moet worden aangemerkt. Van een kwalificatie-uitsluitingsgrond is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake.
Het hof merkt daarbij op dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het bedrag van € 110.000,- dat van de rekening van verdachte is overgeboekt naar de rekening van [BV 2] ., nu [verdachte] . en [BV 2] . verschillende entiteiten zijn en er daarmee naar het oordeel van het hof geen sprake is van het enkele storten of doorboeken naar een eigen rekening van verdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014, in de [gemeente] , althans in Nederland en/of Turkije
en/of Griekenland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,van
(een
)voorwerp
(en), te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000
, althans enig geldbedrag,de werkelijke aard en
/ofde herkomst
en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsingheeft verborgen en
/ofheeft verhuld en
/ofheeft verborgen en
/ofverhuld wie de rechthebbende op
(een
)voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000
, althans enig geldbedrag, was en
/of (een
)voorwerp
(en), te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000
, althans enig geldbedrag,voorhanden heeft gehad,
door – zakelijk omschreven onder meer –:
- op
of omstreeks17 juni 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland en/of in Turkije,
a. op rekening [rekeningnummer 1] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 1] te [plaats 1] en
/of
b. op rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] ,
43, althanseen aantal (spoed)overboekingen te laten plaatsvinden / te doen laten plaatsvinden, waarbij:
ad a. in totaal op voornoemde rekening bij de [bank 1] een bedrag van EUR 10.167.769,
althans enig geldbedragwerd bijgeschreven en
/of
ad b. in totaal op voornoemde rekening bij de [bank 2] een bedrag van EUR 9.229.800,50, althans enig geldbedrag werd bijgeschreven,
waardoor (telkens) de herkomst van die EUR 10.167.769,
althans van enig geldbedragen
/ofvan die EUR 9.229.800,50,
althans van enig geldbedragwerd verhuld en
/ofwerd verborgen en
/ofwerd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 10.167.769,
althans van enig geldbedragen
/ofvan die EUR 9.229.800,50,
althans van enig geldbedragen
/of
- op
of omstreeks17 juni 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland vanaf de [bank 3] rekening
ten name van [BV 1], met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , een geldbedrag van EUR 110.000,
althans enig geldbedragover te boeken / te (doen) laten overboeken op rekeningnummer [rekeningnummer 4] te name van [BV 2] , waardoor de herkomst van die EUR 110.000,
althans van enig geldbedragwerd verhuld en
/ofwerd verborgen en
/ofwerd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 110.000,
althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 23 juni 2014 in Turkije vanaf rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] EUR 38.000, althans enig geldbedrag, contant op te nemen en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in Turkse Lira’s en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in goud,
waardoor de herkomst van die EUR 38.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of
werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR38.000, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 24 juni 2014 in Turkije vanaf rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] EUR1.300.000 contant op te nemen en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in Turkse Lira’s en of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in goud,
waardoor de herkomst van die EUR 1.300.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of
werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 1.300.000, althans van enig geldbedrag,
terwijl zij, verdachte, en
/ofhaar mededader
(s
)wist
(en
)dat/die voorwerp
(en)geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd, in het geval feit 1 primair en feit 2 bewezen worden verklaard, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn een strafvermindering van 10% toe te passen op de door de rechtbank bepaalde geldboete, resulterend in een geldboete van €270.000,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een lagere boetedan door de rechtbank is opgelegd.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van 19,5 miljoen euro van de Belastingdienst. Nadat een (onterechte) negatieve aanslag was opgelegd aan [BV 1] is een bedrag van 19,5 miljoen euro op de rekening van verdachte gestort. Vervolgens is korte tijd daarna al het geld weggesluisd naar Turkije en naar de rekening van [BV 2] . Eén van de medeverdachten was de enige natuurlijke persoon met zeggenschap over verdachte. Zijn handelen kan aan verdachte worden toegerekend. Verdachte en de mededaders handelden puur uit financieel gewin. Door hun handelen hebben zij niet alleen de Belastingdienst financieel benadeeld, maar ook de Nederlandse Staat en daarmee alle belastingplichtigen.
Witwassen is een ernstig strafbaar feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit begunstigd en in stand gehouden. Criminelen worden in staat gesteld met hun illegaal verdiende geld bezittingen te verwerven die zij niet behoren te hebben en het witwassen van crimineel vermogen draagt er aan bij dat criminele organisaties kunnen blijven voortbestaan en misdrijven kunnen blijven plegen. Witwassen tast bovendien de integriteit van het formele, aan regels gebonden financieel-economische verkeer aan en vormt een bedreiging voor het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit daarvan behoort te kunnen stellen.
De Nederlandse Staat is in een langdurige civiele procedure verwikkeld om het geld waarop beslag is gelegd in Turkije terug te krijgen. Het is nog maar de vraag of dit geld ooit weer terugkomt bij de Belastingdienst.
Het hof heeft rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met de ouderdom van het feit en dat de B.V. per 31 augustus 2022 is ontbonden.
Ook houdt het hof nadrukkelijk rekening met de vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde, waardoor het hof alles tezamen bekeken op een fors lagere geldboete uitkomt dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist.
Alles afwegend acht het hof acht daarom in beginsel een boete van € 30.000,- een passende straf.
Het hof houdt verder rekening met het feit dat de procedure niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). [medeverdachte 1] is op 9 juli 2014 in verzekering gesteld en de rechtbank wees vonnis op 5 juli 2018. In eerste aanleg is daarmee meer dan vier jaar verstreken tussen het aanvangen van de te beoordelen termijn en het eindvonnis. Dit terwijl als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Ook in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. Namens verdachte is op 18 juli 2018 hoger beroep ingesteld en is arrest gewezen op 5 februari 2025, dus na een periode van ongeveer zes jaren en zes maanden. Ook deze termijnoverschrijding valt niet te wijten aan de proceshouding van verdachte. Het hof zal gelet op de erg forse overschrijding van de redelijke termijn in twee instanties de hoogte van de boete matigen. Een korting van 10% van de straf (€ 3.000,-.), acht het hof passend om de schending van de redelijke termijn te compenseren.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat een geldboete van € 27.000.- passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 27.000,00 (zevenentwintigduizend euro).
Aldus gewezen door
mr. C.H. Zuur voorzitter,
mr. S. Bek en mr. P.L.M. van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Salvino, griffier,
en op 5 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de FIOD opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 54955, opgemaakt op 18 november 2014 (onderzoek Waste) en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 2124-2125; Proces-verbaal Beschrijving processen,
3.BOB-009, p. 673 t/m 683, D-002, rekeningafschriften [bank 3] , p. 2232 t/m 2235.
4.D-013, samenvatting bij aangifte vennootschapsbelasting 2012, p. 2328.
5.Emailbericht van Belastingdienst met uitdraai gegevens, p. 680-681,683; rekeningafschriften [bank 3] , p. 2232 t/m 2235.
6.Proces-verbaal informatie rijksadvocaat, p. 447.
7.Uittreksels handelsregister Kamer van Koophandel, p. 2486, 2487, 2490-2491, 2495-2496 en 2498- 2499.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 2131 en 2136.
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 2131.
10.Proces-verbaal Gesprekken [bank 3] , p. 272; Proces-verbaal telefoongesprekken, p. 113-117, gesprek van [medeverdachte 1] en [naam 5] met [naam 2] van de [bank 3] .
11.Proces-verbaal telefoongesprekken, p. 121-124;
12.Proces-verbaal van verhoor [naam 5] , p. 2101-2102.
13.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 2068
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 333-334.
15.Nota van afrekening met bijlagen, p. 2461-2470
16.Beschikking van 3 maart 2014 erfbelasting en aangifte erfbelasting van 8 januari 2014 [medeverdachte 1] ,, zijnde bijlagen bij een brief van de belastingdienst van 17 april 2024, overgelegd door de raadsman ter zitting van het hof op 11 december 2024 en toegevoegd aan het dossier.
17.BOB-009, p. 673 t/m 683, D-002, rekeningafschriften [bank 3] , p. 2232 t/m 2235
18.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 2137.
19.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 2143.
20.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 2138.
21.G-002-1, proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 2180-2181.
22.Proces-verbaal inloggegevens [bank 3] , p. 451.
23.Proces-verbaal van verhoor [naam 5] , p. 2103.
24.Proces-verbaal van verhoor [naam 6] , p. 2185.
25.DOC-015, p. 2375.
26.DOC-015, p. 2377.
27.DOC-015, p. 2380.
28.DOC-013, samenvatting bij aangifte vennootschapsbelasting 2012 ten name van [BV 1] p. 2335 (verliesverrekening) en DOC-015, brief van [accountants] aan [BV 1] dd 6 juni 2013 met jaarrekening 2012, in het bijzonder p. 2373 en 2374 en p. 2378.
29.V-005-05, p. 2116.