Parketnummer: 21-004858-20
Uitspraak d.d.: 24 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 16 december 2020 met parketnummer 16-134228-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-233615-17, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [postcode] [adres] , [woonplaats] .
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 mei 2021 en 10 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. A. Boumanjal, en namens benadeelde partij [benadeelde 1] door de heer T. van Schaik naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte bij het vonnis waarvan beroep veroordeeld ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de rechtbank de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot tenuitvoerlegging heeft de rechtbank toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2019 tot en met 26 juli 2019 te [plaats] , in/uit de woning gelegen aan de [adres] , (ongeveer) 16.000 Euro en/of diverse sieraden en/of horloges en/of (mapjes met) buitenlandse valuta en/of passen en/of portemonnees met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 15 augustus 2019 te [plaats] , in/uit de woning gelegen aan de [adres 2] , een kluis en/of een tablet en/of diverse sieraden en/of zilverwerk en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat hij van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden.
Uit het dossier blijk dat er in de periodes van 22 juli 2019 tot en met 26 juli 2019 respectievelijk 13 augustus 2019 tot en met 15 augustus 2019 is ingebroken in de woningen van aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te [plaats] . Hierbij is schade ontstaan aan de woningen en is een aanzienlijke hoeveelheid waardevolle goederen weggenomen. De vraag waarvoor het hof zich in hoger beroep gesteld ziet, is of op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan deze inbraken. Het hof is van oordeel dat deze vraag ontkennend beantwoord dient te worden en overweegt hiertoe als volgt.
In de woning van [benadeelde 1] aan de [adres] te [plaats] heeft [verbalisant] op 26 juli 2019 forensisch onderzoek gedaan. Hierbij heeft hij onder meer geconstateerd dat er een gat in het dakraam van de woning zat, er meerdere schoensporen van schoenen met een blokjesprofiel waren in de woning en dat er een opengebroken kluis aanwezig was. In de buurt van deze kluis lagen messen die volgens [verbalisant] vermoedelijk bij het openbreken van de kluis waren gebruikt. Deze messen heeft de verbalisant met een wattenstaafje bemonsterd op mogelijke aanwezigheid van epitheel. Dit monster heeft spoornummer PL0900-2019223888-147079 en SIN-nummer AANA1091NL. Uit het proces-verbaal van de verbalisant blijkt niet of het bij dit specifieke spoor is gegaan om een handschoenspoor of om een andersoortig spoor. Wel blijkt uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek dat er gezocht is naar mogelijke dactyloscopische sporen, maar dat alleen fragmenten van handschoensporen zijn aangetroffen. Bij de raadsheer-commissaris heeft de verbalisant verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren om welk soort spoor het precies ging, maar dat het zoeken naar vingerafdrukken op een plaats delict voor hem ophoudt zodra is geconstateerd dat sprake is van handschoensporen.
In de woning van [benadeelde 2] aan de [adres 2] te [plaats] heeft [verbalisant] op 16 augustus 2019 forensisch onderzoek gedaan. Hierbij heeft hij onder meer geconstateerd dat een raam van de woning was opengebroken, dat er in de woning schoenafdrukken waren met een blokjesprofiel en dat in de centrale hal de toegangsdeur naar de schuur zwaar was beschadigd. In de kelder van de woning was een muurkluis opengebroken. Onder de muurkluis waren diverse planken verwijderd en de voorwerpen die daarop stonden, waaronder een vaas, waren verplaatst. Op de vaas zag de verbalisant een handschoenspoor. Dit spoor heeft hij met een wattenstaafje bemonsterd op aanwezigheid van epitheel. Dit monster heeft spoornummer PL0900-2019244539-147489 en SIN-nummer AAM05516NL.
Uit DNA-onderzoek van het NFI naar de monsters met SIN-nummers AANA1091NL (monster op de messen) en AAM05516NL (monster op de vaas) is het volgende gebleken.
In het monster op de messen is een DNA-mengprofiel aangetroffen van drie personen. Uit het onderzoek blijkt dat het meer dan één miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering waarin het mengprofiel is aangetroffen DNA bevat van verdachte en twee willekeurige onbekende personen dan dat het DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
In het monster op de vaas is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. Uit dit onderzoek blijkt dat het meer dan één miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering waarin het mengprofiel is aangetroffen DNA bevat van verdachte en een willekeurig onbekend persoon dan dat het DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Met betrekking tot de onderzoeksresultaten van het DNA-onderzoek heeft verdachte verklaard dat hij niet de persoon is geweest die de inbraken heeft gepleegd en dat hij vermoedt dat een ander dit heeft gedaan met handschoenen die hij heeft gedragen tijdens het uitvoeren van een taakstraf die hem in een andere strafzaak was opgelegd.
Dit alternatieve scenario dat door verdachte wordt geschetst, kan naar het oordeel van het hof - in het licht van de inhoud van het gehele dossier, waaronder begrepen hetgeen door deskundige Van der Wal in haar e-mail van 4 februari 2025 is geschreven - niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Het hof is namelijk van oordeel dat op basis van het dossier niet met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen is dat verdachte degene is geweest die de aangetroffen epitheelsporen in de woningen heeft achtergelaten, nu dit sporen betreft waarvan nadrukkelijk de mogelijkheid is open gelaten dat zij via indirect contact (door middel van handschoenen) zijn achtergelaten in de woningen. In ieder geval is niet vastgesteld dat zij via direct contact zijn achterlaten. De in het dossier aanwezige telefoonverkeersgegevens die door T-Mobile zijn verstrekt en de bij verdachte in beslag genomen schoenen met een blokjesprofiel, kunnen dit oordeel van het hof niet anders maken. Ten aanzien van de telefoonverkeersgegevens heeft dit ermee te maken dat er slechts gegevens voorhanden zijn voor de periode van de inbraak in de woning van [benadeelde 2] en de inbraak in de woning van [benadeelde 3] (die aan verdachte ten laste is gelegd in de strafzaak met parketnummer 21-002132-20 en die in hoger beroep gelijktijdig, maar niet gevoegd, met de onderhavige zaak is behandeld). Bovendien is niet enkel onduidelijk wanneer deze twee inbraken precies in de betreffende periode zijn gepleegd, maar blijkt uit de door T-Mobile verstrekte telefoonverkeersgegevens dat de telefoon van verdachte slechts op 14 augustus 2019 voor een duur van 17 minuten aanstraalde bij de telefoonmast op de [adres 2] te [plaats] . Dit betreft een korte tijdsperiode, terwijl de woningen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] in aanzienlijke mate overhoop waren gehaald. Het hof acht aannemelijk dat dat meer tijd gekost heeft dan 17 minuten. Verder zouden deze gegevens ook binnen de verklaring van verdachte kunnen passen dat hij in die periode in [plaats] was omdat hij daar in een vakantiehuisje verbleef.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen schoenen met blokjesprofiel geldt dat dit schoenen betreft met kenmerken die niet onderscheidend zijn. Op basis van het onderzoek van de schoenen en de aangetroffen schoensporen kan niet worden vastgesteld dat de in beslag genomen schoenen de schoenen zijn geweest waarmee de sporen in de woningen zijn achtergelaten.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde nu op grond van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze feiten heeft begaan.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,00 aan materiële schade. Per brief van 31 juli 2025 heeft de heer Van Schaik als nabestaande, namens de inmiddels overleden benadeelde partij [benadeelde 1] , te kennen gegeven de oorspronkelijke vordering te handhaven. Het strafproces voorziet echter niet in de mogelijkheid dat, in het geval van overlijden van een benadeelde partij, de erfgenaam zich in het geding voegt en zodoende de procespositie van de benadeelde partij overneemt. Dit brengt met zich mee dat de heer Van Schaik niet namens de reeds overleden benadeelde partij [benadeelde 1] de vordering in hoger beroep rechtsgeldig heeft kunnen handhaven. Nu benadeelde partij [benadeelde 1] zich wel in eerste aanleg in het strafproces heeft gevoegd en de vordering door de rechtbank in het geheel is toegewezen, dient het hof evenwel ingevolge artikel 361, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering op de vordering te beslissen.
Het hof heeft geoordeeld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd. Dit betekent dat verdachte niet schuldig zal worden verklaard ter zake van het handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.
Benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 2]
In het dossier bevinden zich nog ingevulde formulieren “Verzoek tot Schadevergoeding” van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 2] . Zij hebben die vorderingen ingediend onder vermelding van het parketnummer 16-134228-20. Het hof stelt vast dat de rechtbank op deze beide vorderingen niet heeft beslist. Verder stelt het hof vast dat deze vorderingen niet zijn te koppelen aan feiten die in onderhavige hogerberoepszaak aan de orde zijn. Omdat de vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zijn ingediend onder het parketnummer 16-134228-20 en dat parketnummer tevens is te koppelen aan dit hoger beroep, zal het hof om misverstanden te voorkomen deze benadeelde partijen alsnog niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering, omdat de geclaimde schade niet is te koppelen aan een strafbaar feit dat aan verdachte ten laste is gelegd in deze zaak.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2018 in de zaak met parketnummer 16-233615-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
BESLISSING
vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaartniet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.