ECLI:NL:GHARL:2025:5909

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
21-002132-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de ten laste gelegde inbraak en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor een inbraak die plaatsvond in de periode van 14 tot 15 augustus 2019. De rechtbank had ook vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen behandeld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zittingen op 10 mei 2022 en 10 september 2025 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder DNA-onderzoek en forensische sporen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de inbraak, omdat het DNA-spoor niet met zekerheid aan de verdachte kan worden gekoppeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit. Daarnaast zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de inbraak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002132-20
Uitspraak d.d.: 24 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2020 met parketnummer 16-055803-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 16-097377-18 en 16-233615-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [postcode] [adres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 mei 2022 en 10 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij het vonnis waarvan beroep veroordeeld ter zake van het ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16-097377-18 afgewezen en die met parketnummer 16-233615-17 toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 augustus 2019 tot en met 15 augustus 2019 te [plaats] , [gemeente] , al dan niet gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), diverse sieraden, zilverwerk, spaarpotten, geld, een sleutel en/of parfum, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Vrijspraak

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat hij van het ten laste gelegde feit vrijgesproken dient te worden.
Oordeel van het hof
Uit het dossier blijk dat er in de periode van 14 augustus 2019 tot en met 15 augustus 2019 is ingebroken in de woning van [benadeelde 1] te [plaats] . Hierbij is schade ontstaan aan de woning en is een aanzienlijke hoeveelheid waardevolle goederen weggenomen. De vraag waarvoor het hof zich in hoger beroep gesteld ziet, is of op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan deze inbraak. Het hof is van oordeel dat deze vraag ontkennend beantwoord dient te worden en overweegt hiertoe als volgt.
In de woning van aangever [benadeelde 1] aan de [adres] te [plaats] heeft [verbalisant] op 16 augustus 2019 forensisch onderzoek gedaan. Hierbij heeft hij onder meer geconstateerd dat er op een afdakje bij de voordeur en op de vloer in de woning een schoenafdruk was achtergelaten met een blokjesprofiel en dat er handschoensporen op de ruit en de luiken van het schuifraam zaten. Deze handschoensporen heeft de verbalisant met een wattenstaafje bemonsterd op epitheel. Dit monster heeft spoornummer PL0900-2019244759-147486 en SIN-nummer AAMN8600NL.
Uit DNA-onderzoek van het NFI naar voornoemd monster is gebleken dat in het monster een DNA-profiel is aangetroffen van een man. Uit het onderzoek blijkt dat dit DNA-proefiel afkomstig kan zijn van verdachte en dat de kans dat dit DNA-profiel overeenkomt met het DNA van een willekeurig ander persoon kleiner is dan één op één miljard.
Met betrekking tot voornoemde onderzoeksresultaten heeft verdachte verklaard dat hij niet de persoon is geweest die de inbraak heeft gepleegd en dat hij vermoedt dat een ander dit heeft gedaan met handschoenen die hij heeft gedragen tijdens het uitvoeren van een taakstraf die hem in een andere strafzaak was opgelegd.
Dit alternatieve scenario dat door verdachte wordt geschetst, kan naar het oordeel van het hof - in het licht van de inhoud van het gehele dossier, waaronder begrepen hetgeen door deskundige Van der Wal in haar e-mail van 4 februari 2025 is geschreven - niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Het hof is namelijk van oordeel dat op basis van het dossier niet met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen is dat verdachte degene is geweest die het aangetroffen epitheelspoor op de ruit van een van de ramen op de begane grond van de woning heeft achtergelaten nu dit een spoor betreft waarvan is vastgesteld dat dit via indirecte afgifte (door middel van handschoenen) is achtergelaten. Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek blijkt bovendien verder dat de woning door de inbreker(s) is betreden via een dakraam, niet via het raam waarop de handschoenafdruk is aangetroffen. De in het dossier aanwezige telefoonverkeersgegevens die door T-Mobile zijn verstrekt en de bij verdachte in beslag genomen schoenen met een blokjesprofiel kunnen dit oordeel van het hof niet anders maken.
Ten aanzien van de telefoonverkeersgegevens heeft dit er niet enkel mee te maken dat het niet duidelijk is wanneer de inbraak in de woning van [benadeelde 1] in de ten laste gelegde periode precies is gepleegd, maar ook dat dezelfde gegevens volgens het onderzoek van de politie betrekking zouden moeten hebben op de inbraak in de woning van [benadeelde 2] (die aan verdachte ten laste is gelegd in de strafzaak met parketnummer 21-004858-20 en die in hoger beroep gelijktijdig, maar niet gevoegd, met onderhavige zaak is behandeld).Uit de door T-Mobile verstrekte verkeersgegevens blijkt echter dat de telefoon van verdachte slechts op 14 augustus 2019 voor een duur van 17 minuten aanstraalde bij de telefoonmast op de [adres] te [plaats] . Dit betreft een korte tijdsperiode, terwijl de woningen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in aanzienlijke mate overhoop waren gehaald. Het hof acht aannemelijk dat dat meer tijd gekost heeft dan 17 minuten. Verder zouden de telefoonverkeersgegevens ook binnen de verklaring van verdachte kunnen passen dat hij in die periode in [plaats] was omdat hij daar in een vakantiehuisje verbleef.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen schoenen met blokjesprofiel geldt dat dit schoenen betreft met kenmerken die niet onderscheidend zijn. Op basis van het onderzoek van de schoenen en de aangetroffen schoensporen kan dan ook niet worden vastgesteld dat de in beslag genomen schoenen de schoenen zijn geweest waarmee de sporen in de woningen zijn achtergelaten.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit nu op grond van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij dit feit heeft begaan.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2018 in de zaak met parketnummer 16-233615-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en van de bij vonnis van de rechtbank Lelystad van 25 januari 2019 in de zaak met parketnummer 16-097377-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartniet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Midden-Nederland van 5 maart 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2018, parketnummer 16-233615-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Midden-Nederland van 23 maart 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 januari 2019, parketnummer 16-097377-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 24 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.