In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [Belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 12 juli 2024 de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018, ter hoogte van € 688.612, en de daarbij berekende belastingrente van € 68.425, gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staat tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 aan belanghebbende.
Belanghebbende stelde op 26 augustus 2024 hoger beroep in, maar werd op 11 november 2024 failliet verklaard. De curator heeft aangegeven het hoger beroep niet voort te willen zetten, en de Inspecteur heeft verzocht om ontslag van instantie. Het Hof heeft vastgesteld dat de procedure voortgezet kan worden tussen de gefailleerde belanghebbende en de Inspecteur, maar dat de Inspecteur niet heeft verzocht om de curator tot overneming van het geding op te roepen. Het Hof verleent uiteindelijk het gevraagde ontslag van instantie, omdat de boedel geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure.
De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, zonder veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.