ECLI:NL:GHARL:2025:5894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
21-001057-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot zware mishandeling met TBS en GVM-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en het niet voldoen aan een vordering van een ambtenaar. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege opgelegd. Daarnaast is de maatregel van gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM) opgelegd. De zaak betreft een incident op 10 maart 2024, waarbij de verdachte de benadeelde partij, [slachtoffer], zwaar heeft mishandeld. Het hof heeft overwogen dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de veiligheid van anderen de oplegging van TBS eist. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die deels is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een hoog recidiverisico heeft en dat behandeling noodzakelijk is om herhaling van geweld te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001057-25
Uitspraakdatum: 25 september 2025
Tegenspraak
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het (bij herstelvonnis herstelde) vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 februari 2025 met het parketnummer 16-083745-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling, parketnummers 05-131692-22, 21-000214-23 en 21-003597-22, in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [locatie 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 11 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de rechtbank zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
  • zal opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS);
  • zal opleggen de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (hierna: GVM);
  • het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 05-131692-22;
  • de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling met de parketnummers
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels zal toewijzen, tot een bedrag van € 2.500,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;
  • ter zake van de onder de verdachte in beslag genomen kleding - een jas, schoenen, een broek en een vest - de teruggave aan de verdachte zal gelasten.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Wijkman, hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep en van hetgeen mr. C.J. Tiemessen, de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren heeft gebracht op die zitting.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank. In dat vonnis heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
  • TBS opgelegd;
  • de GVM opgelegd;
  • het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 05-131692-22;
  • de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling met de parketnummers
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van € 2.500,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd;
  • de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen;
  • ter zake van de onder de verdachte in beslag genomen kleding - een jas, schoenen, een broek en een vest - de teruggave aan de verdachte gelast.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 10 maart 2024 te [plaats 1] , [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
in de woonkamer
- ( met kracht) met gebalde vuist op die [slachtoffer] haar linkerbovenarm heeft geslagen,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] met beide handen vast heeft gegrepen,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] met kracht en met gebalde vuist in haar gezicht heeft geslagen,
- ( vervolgens) meermalen met gebalde vuisten op/tegen haar ribben heeft geslagen, waardoor zij achterover op de bank viel,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] , terwijl zij achterover op de bank lag, meermalen met kracht en met gebalde vuisten op/tegen haar oog, voorhoofd (althans gezicht/hoofd) en lichaam heeft geslagen,
- ( vervolgens) op die [slachtoffer] met kracht in heeft geslagen en geschopt,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermalen met kracht in/op/tegen haar rug en buik, althans haar lichaam heeft geschopt,
- ( terwijl die [slachtoffer] met bloedende verwondingen en weerloos op de grond lag) meermalen met kracht met beide voeten op/tegen die [slachtoffer] heeft geschopt,
in de slaapkamer
- die [slachtoffer] met gebalde vuisten op/tegen haar rug heeft geslagen en/of (vervolgens) (toen zij op haar zij op bed was gerold) op haar in heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 10 maart 2024 te [plaats 1] , [gemeente] , althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
in de woonkamer
- ( met kracht) met gebalde vuist op die [slachtoffer] haar linkerbovenarm te slaan,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] met beide handen vast te grijpen,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] met kracht en met gebalde vuist in haar gezicht te slaan,
- ( vervolgens) meermalen met gebalde vuisten op/tegen haar ribben te slaan, waardoor zij achterover op de bank viel,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] , terwijl zij achterover op de bank lag, meermalen met kracht en met gebalde vuisten op/tegen haar oog, voorhoofd (althans gezicht/hoofd) en lichaam te slaan,
- ( vervolgens) op die [slachtoffer] met kracht in te slaan en schoppen,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermalen met kracht in/op/tegen haar rug en buik, althans haar lichaam te schoppen,
- ( terwijl die [slachtoffer] met bloedende verwondingen en weerloos op de grond lag) meermalen met kracht met beide voeten op/tegen die [slachtoffer] te schoppen,
in de slaapkamer
- die [slachtoffer] met gebalde vuisten op/tegen haar rug te slaan en/of (vervolgens) (toen zij op haar zij op bed was gerold) op haar in te slaan;
2.
hij, op of omstreeks 10 maart 2024 te (cellencomplex) [plaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door (een) ambtena(a)r(en), te weten, de officier van justitie [naam 1] en/of [naam 2] (werkzaam als agent bij de Eenheid [locatie 2] ), belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena(a)r(en) hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven;
Overweging met betrekking tot het bewijs voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
Op de zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] niet in het gezicht heeft geslagen en dat hij haar niet met de vuist heeft geslagen. Hij heeft verklaard dat hij boos was, dat hij haar met de platte hand op/tegen haar schouder heeft geslagen en dat hij haar een aantal keren heeft geschopt tegen haar onderbenen. Hij heeft voorts verklaard dat hij niet weet hoe het letsel van [slachtoffer] , zoals daarvan blijkt uit het politieonderzoek, is ontstaan en dat hij haar niet zo hard heeft geslagen en geschopt.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder
1. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, op grond van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Met name is aangevoerd - op nader in de schriftelijke pleitnota genoemde gronden - dat niet alle tenlastegelegde geweldshandelingen kunnen worden bewezen en dat de mate van kracht waarmee en de manier waarop de verdachte heeft geslagen en geschopt niet of onvoldoende kan worden vastgesteld. Waar [slachtoffer] is geraakt kan ook niet of in voldoende mate worden vastgesteld. Daardoor kan evenmin worden vastgesteld dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Het gerechtshof overweegt het volgende over het bewijsverweer van de verdediging.
Het gerechtshof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde bewijsverweer wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later, in het geval dat cassatie tegen dit arrest is ingesteld, in een aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de inhoud van die bewijsmiddelen, tezamen met deze bewijsoverweging, redengevend voor het voorwaardelijk opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Het gerechtshof overweegt in dit kader dat uit het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] op 10 maart 2024 heeft verklaard dat zij is geschopt en geslagen door de verdachte en dat zij
erg veel pijnvoelt. In datzelfde proces-verbaal merkt de verbalisant op, dat [slachtoffer] dusdanig gewond was aan het gelaat dat zij direct door de ambulance overgebracht ging worden naar het ziekenhuis, zodat het niet mogelijk was om een volledige verklaring van haar op te nemen.
In een nader aanvullend verhoor heeft [slachtoffer] vervolgens op 12 maart 2024 tot in detail verklaard wat er is gebeurd. Zij heeft daarin verklaard welke geweldshandelingen de verdachte tegen haar heeft aangewend, in welke mate dat is gebeurd en waar zij is geraakt op haar lichaam. Het gerechtshof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen [slachtoffer] daarover heeft verklaard in dit aanvullend verhoor.
Het gerechtshof stelt daarbij vast dat hetgeen [slachtoffer] aldus heeft verklaard past bij de constateringen van meerdere en diverse aangezichtsletsels en overig geconstateerde letsels op de hals, schouder, armen, zij, heup en benen van [slachtoffer] in het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon. Dat forensisch onderzoek vond plaats op 12 maart 2025 in het [ziekenhuis] te [plaats 2] , waar [slachtoffer] toen nog verbleef. [1]
Steunbewijs is verder aanwezig in de vorm van het proces-verbaal van verhoor van de [getuige 1] . [2] Hij heeft daarin verklaard dat hij op 10 maart 2025 vanaf omstreeks 12.00 uur samen met [slachtoffer] en de verdachte in zijn woning was, dat hij omstreeks 12.40 uur naar de woning van zijn buurman is gelopen, dat hij omstreeks 12.50 uur terug is gegaan naar zijn eigen woning en toen heeft gezien dat [slachtoffer] bloedend op de grond lag, dat alles in de woonkamer onder het bloed zat - de vloer, de bank, het eten en de badjas - en dat de verdachte meerdere keren op [slachtoffer] aan het inschoppen was. [getuige 1] heeft tevens verklaard dat [slachtoffer] probeerde zich uit de situatie te bewegen waardoor ze aan meerdere kanten geraakt werd. Het gerechtshof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van dit onderdeel van de verklaring van [getuige 1] .
De enkele omstandigheid dat [getuige 1] dit heeft waargenomen enige tijd nadat hij was ontslagen uit het ziekenhuis na het buiten bewustzijn raken na het gebruik van GHB in de vroege ochtend van 10 maart 2025, doet hieraan niet af. Integendeel: de omstandigheid dat hij, volgens de verklaring van [getuige 1] om 9.32 uur, was ontslagen uit het ziekenhuis duidt er naar het oordeel van het gerechtshof nu juist op dat medische geschoolde professionals hem kennelijk in staat hebben geacht weer goed dan wel in voldoende mate te kunnen functioneren. Het gerechtshof heeft tevens in aanmerking genomen dat de inhoud van zijn verklaring geen aanwijzingen biedt voor onbetrouwbaarheid. [getuige 1] heeft een concrete en gedetailleerde verklaring afgelegd.
Op basis van de processen-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , aanvullende verklaring van [slachtoffer] , het “forensisch onderzoek persoon” en de verklaring van [getuige 1] acht het gerechtshof de tenlastgelegde geweldshandelingen bewezen. De vraag is vervolgens of verdachte daarmee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, maar ook dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Méér in het bijzonder: welke geweldshandelingen zijn aangewend, in welke mate dat is gebeurd en waar het slachtoffer is geraakt op het lichaam. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht slaan in/op/tegen het gezicht en daarmee tegen het hoofd op zichzelf bezien reeds de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Immers, het gezicht en het hoofd zijn, door de aard, constitutie en door alle vitale functies die hier gesitueerd zijn, bij uitstek een kwetsbaar gebied. Door hard met de vuist te slaan in het gezicht kan ernstig letsel worden veroorzaakt, zoals op diverse plaatsen botbreuken (neus, kaak en jukbeen) maar kunnen ook de kwetsbare onderdelen van het gezicht zoals de ogen en het gebit ernstige (zelfs blijvende) schade oplopen.
Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder - en dus ook verdachte - wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Met kracht meerdere malen slaan in het gezicht is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De enkele omstandigheid dat in de forensisch geneeskundige letselbeschrijving [3] is opgenomen dat de ernst van het letsel is beoordeeld als “matig” staat niet in de weg aan bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De vraag welk letsel uiteindelijk is ontstaan betreft een ander aspect van het handelen van de verdachte dan de vraag of een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is door het handelen van de verdachte. Het gaat immers om de vraag of een
pogingtot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden en derhalve om de vraag of zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt
kon zijn, niet om de vraag of zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt
is.
Van belang acht het gerechtshof tevens dat het geweld dat de verdachte in de slaapkamer heeft aangewend tegen [slachtoffer] , niet vanzelf is gestopt. Daarvoor was het fysiek ingrijpen van [getuige 1] nodig.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het bewijsverweer van de verdediging.
Volledigheidshalve overweegt het gerechtshof dat - anders dan de rechtbank heeft gedaan - niet voor het bewijs zal worden gebruikt de verklaring die de [getuige 2] heeft afgelegd bij de politie. Niet gebleken is dat deze getuige iets heeft waargenomen op een voor deze zaak relevant moment.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 10 maart 2024 te [plaats 1] , [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
in de woonkamer
- met kracht met gebalde vuist op die [slachtoffer] haar linker bovenarm heeft geslagen,
- vervolgens die [slachtoffer] met kracht en met gebalde vuist in haar gezicht heeft geslagen,
- vervolgens meermalen met gebalde vuisten op/tegen haar ribben heeft geslagen, waardoor zij achterover op de bank viel,
- vervolgens die [slachtoffer] , terwijl zij achterover op de bank lag, meermalen met kracht en met gebalde vuisten op/tegen haar oog, voorhoofd en lichaam heeft geslagen,
- vervolgens op die [slachtoffer] met kracht in heeft geslagen en die [slachtoffer] meermalen met kracht in/op/tegen haar rug en buik heeft geschopt, terwijl die [slachtoffer] met bloedende verwondingen en weerloos op de grond lag
en in de slaapkamer die [slachtoffer] met gebalde vuisten op/tegen haar rug heeft geslagen en vervolgens, toen zij op haar zij op bed was gerold, op haar in heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 10 maart 2024 te [plaats 2] , in het cellencomplex, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam 2] , werkzaam als agent bij de Eenheid [locatie 2] , en opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens dat wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar, te weten de officier van justitie [naam 1] , belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaren hem hadden gevorderd respectievelijk bevolen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten

Het onder 1 primair bewezen verklaarde feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde feit levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel en een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Over de persoon van de verdachte is op 25 november 2024 gerapporteerd door [psychiater] . [psychiater] heeft daarin onder meer geconcludeerd dat
bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een persoonlijkheidsstoornis, en van een stoornis in het gebruik van diverse middelen. Door het gebruik van deze middelen kan de verdachte ook psychotisch raken. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde handelen, met dien verstande dat het niet zeker is dat hij toen psychotisch was, en hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed, waardoor het ten laste gelegde handelen van de verdachte hem verminderd toe te rekenen is, aldus [psychiater] .
Daarnaast is op 20 november 2024 over de persoon van de verdachte gerapporteerd door [GZ-psycholoog] . [GZ-psycholoog] heeft daarin onder meer geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met antisociale en borderline trekken. Eerder is sprake geweest van psychotische ontregeling en decompensatie, (vaak) onder invloed van middelen.
Daarnaast is tevens sprake van een stoornis in het gebruik van een stimulantium, naast een psychotische stoornis, en óók van zwakbegaafdheid, met beperkte adaptieve vaardigheden.
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde handelen en hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed waardoor het ten laste gelegde handelen van de verdachte hem verminderd toe te rekenen is, aldus [GZ-psycholoog] .
Het gerechtshof kan zich verenigen met de bevindingen en bovenstaande conclusies in de beide hierboven genoemde rapporten. Op grond hiervan is het gerechtshof van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit - op welk feit het onderzoek van de psychiater en de psycholoog betrekking heeft gehad - een zodanige stoornis bestond, dat dit feit de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het gerechtshof acht de verdachte derhalve strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Oplegging van straf en maatregel

Oplegging van een straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door het bewezen verklaarde geweldsdelict een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en haar veel pijn en veel letsel heeft toegebracht;
  • de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ter zake van mishandeling;
  • de omstandigheid dat de verdachte, door niet aan een vordering van een opsporingsambtenaar, strekkende tot medewerking van de verdachte aan een bloedonderzoek, en een bevel van een officier van justitie, strekkende tot die medewerking, te voldoen, het gezag van die opsporingsambtenaar en die officier van justitie heeft aangetast.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 augustus 2025. Daaruit blijkt onder meer dat hij eerder diverse keren is veroordeeld ter zake van mishandeling van zijn (ex-)partner en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Dit weegt het gerechtshof in strafverzwarende zin mee. Deze eerdere bestraffingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk geweldsdelict te plegen;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken, waaronder met name de psychische gesteldheid van de verdachte en de omstandigheid dat het gerechtshof de verdachte het bewezen verklaarde feit verminderd toerekent.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak - inclusief de weging van de persoonlijke omstandigheden - worden opgelegd. Voorts heeft het gerechtshof in aanmerking genomen dat - zoals hieronder wordt overwogen - naast een gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
TBS-maatregel
Daarnaast dient TBS te worden opgelegd. Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende. Het gerechtshof stelt voorop dat aan vier voorwaarden moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van de artikelen 37, tweede en derde lid, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) TBS kunnen worden opgelegd. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder 1 Sr.) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van TBS te eisen.
Ten slotte kan TBS enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Het gerechtshof is van oordeel dat aan de hierboven genoemde voorwaarden voor oplegging van TBS is voldaan. Het gerechtshof baseert dit oordeel mede op de inhoud van de hierboven genoemde rapporten van de [psychiater] en de [GZ-psycholoog] .
Naast de conclusies uit die rapporten zoals die hierboven reeds zijn weergegeven in het onderdeel “Strafbaarheid” neemt het gerechtshof de volgende conclusies uit die rapporten eveneens tot uitgangspunt.
[psychiater] heeft geconcludeerd dat het risico op gelijksoortig gedrag als hoog wordt ingeschat en dat - om het risico op gewelddadig gedrag duurzaam te verlagen - een verplichte klinische behandeling van enkele jaren nodig is in het kader van een TBS en de GVM, een en ander als volgt:
Op basis van de klinische indrukken in relatie tot de analyse van de gebruikte instrumenten kan worden vastgesteld dat hij te weinig stilstaat bij de langere termijn en korte termijn oplossingen zoekt voor zijn problemen en onlusten. Hij heeft vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis te weinig controle over zijn emoties en impulsen. Hij wordt weinig afgeremd door de gebrekkige gewetensvorming. Zijn middelengebruik jaagt de emoties nog verder op. Er is aldus een disbalans in drijvende en remmende krachten. Met name binnen een afhankelijkheidsrelatie is hij onvoldoende bij machte om zich voldoende af te grenzen waardoor de emoties te hoog oplopen. Uit de gestructureerde risicotaxatie komt naar voren dat veel van de historische, klinische en toekomstige items gescoord kunnen worden. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat sprake is van een aantal beschermende factoren die echter gelieerd zijn aan de huidige detentie. Alles overziend kan gesteld worden dat risico op gedrag, zoals het hem ten laste gelegde feit als hoog wordt ingeschat.
De problematiek is complex en het risico is hoog. Zonder behandeling en begeleiding blijven de risicofactoren die van belang zijn in het hem ten laste gelegde feit onveranderd. Een behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op herhaling zoals het hem ten laste gelegde feit duurzaam te verlagen. Van belang is dat de behandeling zich richt op het delict-scenario en een terugvalpreventieplan. Ook zal de behandeling zich moeten richten op de verslavingen van betrokkene, psycho-educatie ten aanzien van psychose en zijn beperkte coping / oplossingsvaardigheden. Aandacht zal dienen te gaan naar de emotieregulatie-problemen. Van belang is dat er toegewerkt wordt naar een invulling van zijn leven dat hem een tegengif biedt tegen zijn verslavingsgedrag. Het is van belang om een egoversterkende behandeling te bieden zodat hij beter in staat is zijn emoties te reguleren. Schematherapie zou helpend kunnen zijn om zicht te krijgen in de onderhoudende cognities van zijn marginale leven. Verder is het belangrijk dat de klinische fase wordt gebruikt om afspraken te maken met betrekking tot zijn netwerk. Ook is het van belang dat de daginvulling van onderzochte adequaat wordt ingevuld. Onderzochte dient zich te onthouden van alcohol en drugs. De klinische fase dient te worden gecontinueerd door ambulante begeleiding van een forensische FACT in te zetten.
Onderzoeker adviseert gezien de voornoemde psychopathologie, de doorwerking in het hem tenlastegelegde feit en een als hoog ingeschat risico op recidive in gewelddadig gedrag om aan onderzochte een verplichte behandeling op te leggen, teneinde het risico op gewelddadig gedrag duurzaam te verlagen. Onderzoeker geeft ter overweging om onderzochte een gedwongen klinische behandeling op te leggen in een voor verslavingen gespecialiseerde, gesloten forensische setting met een hoog beveiligingsniveau. Binnen een eventuele behandeling dient gefocust te worden op de verslaving en de persoonlijkheidsstoornis. Onderzochte is wisselend gemotiveerd voor behandeling door een gebrek aan ziekte-inzicht en om die reden wordt ingeschat dat een behandel- / begeleidingstraject van enkele jaren nodig is. Indien u een behandeling in een strafrechtelijk kader aangewezen acht, adviseert onderzoeker om aan onderzochte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Alleen deze vergaande juridische maatregel lijkt voldoende garantie te geven om het gevaar terug te dringen en behandeling en resocialisatie te realiseren. Onderzoeker heeft overwogen of een behandeling in een minder stringent kader mogelijk is teneinde het recidivegevaar op feiten zoals het tenlastegelegde tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, maar ziet hiertoe vanwege de wisselende motivatie en de impulscontroleproblemen geen mogelijkheden.
Onderzoeker is van een mening dat een behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden niet voldoende garanties en behandelmogelijkheden biedt. Ook een zorgmachtiging zou niet tegemoetkomen aan de lange duur die nodig is, met daarnaast te weinig garantie dat het gevaarzettend gedrag wordt behandeld.
Naast de tbs met verpleging geeft onderzoeker in overweging aan onderzochte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Dit aanvullende kader biedt samen met de geadviseerde tbs-maatregel een ruimer forensisch vangnet richting resocialisatie. Het vermindert daarmee de kans op het vastlopen van een langdurig begeleidingstraject, doordat het bewandelen van een alternatieve route mogelijk wordt gemaakt. Dit zou betekenen dat de begeleiding, indien deze ook na een tbs-traject nodig blijkt, niet afhankelijk is van civielrechtelijke monitoringsopties. Daarbij kan de GVM ook nadrukkelijk een alternatief bieden als blijkt dat voor het benodigde beveiligingsniveau niet langer een tbs-kader noodzakelijk is. De maatregel wordt geadviseerd omdat het de werkbaarheid en doelmatigheid van forensische behandeling en begeleiding te goede komt. Het is zinnig om aan de voorkant de mogelijkheid te creëren voor een eventueel alternatief traject aan de achterkant. Het enkele bestaan van deze mogelijkheid kan daarmee op zichzelf genomen al van toegevoegde waarde zijn.
[GZ-psycholoog] heeft ook geconcludeerd dat het risico op toekomstig geweld als hoog wordt ingeschat en dat een verplichte klinische behandeling nodig is in het kader van een TBS en (eventueel) de GVM, een en ander als volgt:
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, met zeer beperkte beschermende factoren. De verwachting is dat toekomstig geweld aanzienlijk blijft, waarbij vooral de voorgeschiedenis van geweld (uitgebreid strafblad), anti-sociaal gedrag vanaf jonge leeftijd, persoonlijkheidsstoornissen, langdurig en zwaar middelengebruik, en de daaruit voortkomende instabiliteit als grootste risicofactoren worden gezien. Daarnaast spelen een gebrek aan probleeminzicht en problemen in de leefomstandigheden een rol. Betrokkene heeft weinig controle over zijn emoties en de klinische bevindingen ondersteunen deze inschatting.
Beschermende factoren zijn slechts in zeer beperkte mate aanwezig. Betrokkene is meerdere keren onderzocht en geadviseerd, maar zonder succes. Pogingen tot klinische behandeling hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd en hij houdt zich niet aan de voorwaarden. De prognose voor positieve ontwikkeling is ongunstig. Hoewel hij baat zou hebben bij intensieve behandeling gericht op abstinentie, agressie en persoonlijkheidsproblematiek, is het de vraag of hij in staat is de voorwaarden te volgen. Een gestructureerde setting is essentieel voor enige kans op succes; in een ambulante setting lukt het hem niet om afspraken na te komen.
Een gedwongen, gestructureerde behandeling binnen een stevig juridisch kader is noodzakelijk. In het verleden bleek dat zelfstandig wonen voor betrokkene niet haalbaar was. Daarom wordt een traject van forensisch beschermd wonen na een intensieve behandeling als noodzakelijk gezien. Tot nu toe functioneerde hij instabiel binnen de geboden hulp. Hij heeft daarnaast de neiging om problemen te bagatelliseren en een te optimistisch, onrealistisch beeld van zijn toekomst te hebben. Een zorgmachtiging wordt door onderzoeker als onvoldoende dwingend beschouwd en valt niet onder een forensisch kader waardoor het niet gericht is op recidive mindering. Een ondersteunend en structurerend netwerk is daarnaast essentieel om optimaal te kunnen functioneren en abstinent te blijven.
Betrokkene heeft in zijn leven veel behandelpogingen gehad, zonder het gewenste effect en met een blijvend hoog risico op middelengebruik en agressie. De vele behandelpogingen hebben dan ook het recidiverisico onvoldoende verminderd. Op basis daarvan zijn bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel niet aan de orde en is de overgang tot een tbs-maatregel vereist. Zowel een tbs met dwangverpleging als een tbs met voorwaarden is overwogen.
Een tbs met voorwaarden kan enkel aan de orde zijn wanneer er een serieuze kans van slagen is; de inschatting is dat betrokkene zich, met name op de langere termijn, niet aan de voorwaarden kan committeren. Dit is bij eerdere behandeltrajecten in het verleden ook gebleken. Ondanks het feit dat betrokkene aangeeft gemotiveerd te zijn voor behandeling, blijkt dat dit hem eerder ook niet is gelukt en middelengebruik weer de overhand nam. Tijdens het tenlastegelegde was ook sprake van een proeftijd; dit weerhield hem echter niet weer om opnieuw in de fout te gaan. Een “stok achter de deur” (een tbs met dwangverpleging (het gerechtshof begrijpt: tbs met voorwaarden)) zal hem vermoedelijk niet volledig motiveren om zich aan de voorwaarden te houden.
Wanneer tbs met voorwaarden alsnog wordt overwogen, dan is de overweging om hem in dit kader te laten behandelen in een forensische verslavingskliniek, waar de verslavingsproblematiek een prominente rol krijgt in de behandeling.
Echter blijft hierbij het feit bestaan dat risico bestaat dat betrokkene binnen de gestelde voorwaarden te veel ruimte ervaart, waardoor hij zich, net als in eerdere periodes in zijn leven, aan de behandeling onttrekt. Een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel kan worden overwogen, waarmee langer toezicht gehouden kan worden als de maatregel uiteindelijk beëindigd wordt.
Bij een tbs met dwangverpleging wordt betrokkene op een veilige, stapsgewijze route begeleid naar meer vrijheden met intensieve begeleiding en ondersteuning, dit binnen een gestructureerd en veilig kader, waarin hij ook tegen zichzelf wordt beschermd om niet opnieuw het contact aan te gaan met aangeefster en abstinent te blijven van middelen.
Het gerechtshof constateert verder dat [GZ-psycholoog] tijdens de zitting van de rechtbank van 7 februari 2025 stellig heeft verklaard dat (het gerechtshof begrijpt: TBS met) dwang(verpleging) de enige optie is en dat een TBS met voorwaarden niet zou volstaan.
Het gerechtshof stelt op grond van het bovenstaande vast dat het gevaar voor herhaling onverminderd aanwezig is. Er is bij de verdachte sprake van langdurige, ernstige psychiatrische problematiek, zonder dat de behandelingen die tot nog toe zijn ingezet een blijvend gunstig resultaat hebben gehad. Naar het oordeel van het gerechtshof dient de noodzakelijke behandeling van de verdachte gelet op het hiervoor overwogene plaats te vinden in het kader van TBS.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de stelling van de verdediging, inhoudende dat de grondhouding van de verdachte ten aanzien van behandeling en begeleiding thans zodanig ten goede is veranderd dat TBS met voorwaarden nu wél een geschikt alternatief vormt.
Hierover overweegt het gerechtshof dat de praktijk op dat vlak tot nu toe telkens anders heeft laten zien, gelet op het behandelverleden van de verdachte zoals dat is beschreven in de hierboven genoemde rapporten van de psychiater en de psycholoog. Evenals de psychiater en de psycholoog, ziet het gerechtshof geen reële kans voor het slagen van TBS met voorwaarden.
Nu het onder 1 primair bewezen verklaarde delict - poging tot zware mishandeling - een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, oplegging van TBS eist, zal het gerechtshof deze maatregel, conform de eis van de advocaat-generaal, opleggen.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr. stelt het gerechtshof voorts vast dat het bewezen verklaarde delict een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de TBS niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Maatregel langdurig toezicht artikel 38z Sr.
Het gerechtshof ziet daarnaast aanleiding om - naast TBS - ook de GVM op te leggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na afloop van de ongemaximeerde TBS onder toezicht te stellen als dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is.
Uit de hierboven genoemde rapporten komt onder meer naar voren dat, door een gebrek aan
ziekte-inzicht en probleeminzicht en door het uitblijven van een stabiel resultaat in eerdere ambulante behandelingen, gewelddadig gedrag ook voor de toekomst te vrezen valt.
Zonder een kader om de verdachte heen ziet het gerechtshof een reële kans op escalatie en herhaling aanwezig waardoor gevaar voor anderen ontstaat, óók na beëindiging van TBS. De op te leggen ongemaximeerde TBS zal op enig moment kunnen eindigen. Niet ondenkbaar is dat de TBS van relatief korte duur kan zijn. Het opzetten en continueren van een kader om een mogelijke ontregeling vroegtijdig te signaleren, kan dan niet meer plaatsvinden in het kader van die maatregel. Toekomstige risico’s voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen kunnen op die manier niet ondervangen worden. Het creëren van een mogelijkheid om de verdachte langdurig onder toezicht te stellen is noodzakelijk om het recidiverisico in de toekomst naar een aanvaardbaar risico te kunnen terugdringen c.q. op een aanvaardbaar niveau te houden.
Toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kunnen door de oplegging van de GVM voldoende worden beperkt.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een GVM is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf - poging tot zware mishandeling - dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Aan de verdachte wordt ter zake van dit strafbare feit bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Naar het oordeel van het gerechtshof is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Het gerechtshof zal daarom, gelet op het bovenstaande, tot de oplegging van de GVM overgaan.

In beslag genomen voorwerpen

Ter zake van de onder de verdachte in beslag genomen kleding - een jas, schoenen, een broek en een vest - zal het gerechtshof de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 3.500,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen. De benadeelde partij heeft zich onverkort en binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep, waardoor het gerechtshof de gehele vordering opnieuw moet beoordelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Vastgesteld wordt dat sprake was van behoorlijk letsel, onder andere bestaande uit meerdere en diverse aangezichtsletsels en forse bloeduitstortingen op de hals, schouder, armen, zij, heup en benen. Naar het oordeel van het gerechtshof is daarnaast de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit zodanig dat dit meebrengt dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat ook de aantasting van de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft in dit verband onder meer naar voren gebracht dat sprake is geweest van doodsangst op het moment van het bewezenverklaarde feit en heeft in haar slachtofferverklaring in eerste aanleg op 7 februari 2025 verwoord dat zij tot op die dag nog te “dealen” had met wat er destijds is gebeurd. Ze verklaarde over nachtmerries, herbelevingen en paniekaanvallen.
Het gerechtshof ziet in het verweer van de verdediging, inclusief de - casuïstische - jurisprudentie waar de verdediging op heeft gewezen, geen aanleiding om het toe te kennen schadebedrag op een lager bedrag vast te stellen dan is gevorderd door de benadeelde partij. Elke vordering dient te worden beoordeeld op haar eigen merites, waarbij het slachtoffer in beginsel dient te worden genomen zoals hij of zij zich presenteert. Het gerechtshof heeft mede gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken plegen te worden toegewezen en acht een immateriële schadevergoeding van € 3.500,00 billijk en voor toewijzing vatbaar.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerder met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen die zijn opgelegd bij:
  • het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 6 september 2022, parketnummer 05-131692-22;
  • het arrest van dit gerechtshof van 5 oktober 2023, parketnummer 21-000214-23;
  • het arrest van dit gerechtshof van 13 april 2023, parketnummer 21-003597-22.
Deze drie vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het gerechtshof zal het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in de vordering onder het parketnummer 05-136192-22, aangezien uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat het voorwaardelijk strafdeel waarop de vordering betrekking heeft al bij een andere zaak ten uitvoer is gelegd.
De beide andere vorderingen zullen worden afgewezen. Nu het gerechtshof TBS zal opleggen is tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen thans niet opportuun.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 45, 57, 63, 184 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en
2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
kleding bestaande uit een jas, schoenen, een broek en een vest.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 maart 2024.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 05-131692-22.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket [locatie 2] van
4 april 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van dit gerechtshof van
5 oktober 2023, parketnummer 21-000214-23, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van een week met een proeftijd van 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket [locatie 2] van
4 april 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van dit gerechtshof van
13 april 2023, parketnummer 21-003597-22, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van 3 jaren.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 25 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Pagina’s 19 en 20 van het politieonderzoek.
2.Pagina’s 68 tot en met 70 van het politieonderzoek.
3.Pagina’s 39 tot en met 44 van het politieonderzoek.