In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Tiel is opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd op 26 januari 2022, bedraagt € 67,50, waarvan € 1 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd in zijn uitspraak op bezwaar van 22 februari 2022. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 22 januari 2025 heeft belanghebbende betoogd dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd, omdat zij niet langer heeft geparkeerd dan waarvoor zij heeft betaald. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de bekendmaking van het maximumbedrag van de kosten in de Staatscourant niet tijdig heeft plaatsgevonden, en dat de gemeentelijke raming van de kosten niet door de raad is vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende haar auto op het parkeerterrein heeft geparkeerd zonder voldoende parkeerbelasting te betalen. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de kosten van € 66,50 rechtmatig in rekening heeft gebracht, ondanks de bezwaren van belanghebbende.
De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, raadsheer, en is openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.