ECLI:NL:GHARL:2025:5872

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
200.350.730
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige in het kader van een ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor een minderjarige, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de kinderrechter die de zorgregeling had gewijzigd, waardoor zij minder en begeleid contact had met haar zoon. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarige is. De moeder had eerder een co-ouderschapsregeling met de vader, maar deze was beëindigd vanwege zorgen over de emotionele belasting van de minderjarige door de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een groot beroep doet op de loyaliteit van de minderjarige en dat er zorgen zijn over de invloed die zij op hem uitoefent. De vader heeft verweer gevoerd en ook de GI heeft gepleit voor het handhaven van de huidige regeling. Het hof concludeert dat de huidige zorgregeling het beste is voor de minderjarige en dat er geen noodzaak is voor een nader onderzoek door de raad voor de kinderbescherming. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd en de overige verzoeken van de moeder zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.730
(zaaknummer rechtbank Overijssel 318286)
beschikking van 25 september 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.R. van Laar,
tegen
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam1],
wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, (hierna: de kinderrechter) van 19 juli 2024 ,
1 augustus 2024 , 30 augustus 2024 en 4 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 4 november 2024 zal hierna ook worden aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 4 februari 2025;
- het verweerschrift van de GI met bijlagen;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 13 mei 2025;
- een journaalbericht namens de moeder van 1 augustus 2025;
- een journaalbericht namens de moeder van 1 augustus 2025 met bijlagen;
- een e-mailbericht van de GI van 6 augustus 2025 met bijlagen.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is op 4 augustus 2025 naar het hof gekomen en heeft daar in een gesprek met een rechter van het hof, in aanwezigheid van een griffier, zijn mening gegeven over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. P.P.E. Buchele, die waarneemt voor mr. Van Laar;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de vader.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is, met bericht vooraf, niemand verschenen.
2.4
Na de mondelinge behandeling heeft mr. Buchele, met toestemming van het hof, op 14 augustus 2025 een e-mailbericht met bijlagen aan het hof gezonden.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] . Zij hebben samen het gezag over hem. [de minderjarige] woont bij de vader.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 30 december 2020 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling is steeds verlengd, de vorige keer tot 29 september 2025.
3.3
Bij beschikking van 18 december 2023 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI als verdeling tussen de ouders van de zorg- en opvoedingstaken bepaald:
- tot 8 januari 2024 geldt de regeling volgens het aan die beschikking gehechte omgangsplan;
- vanaf 8 januari 2024 geldt een co-ouderschapsregeling waarbij [de minderjarige] om de week
afwisselend bij de vader en de moeder verblijft met de maandag als wisseldag.
3.4
Bij beschikking van 19 juli 2024 heeft de kinderrechter de in de beschikking van 18 december 2023 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de moeder en [de minderjarige] op verzoek van de GI geschorst voor de duur van twee weken, tot 2 augustus 2024, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij beschikking van 1 augustus 2024 heeft de kinderrechter de in de beschikking van 18 december 2023 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de moeder en [de minderjarige] met ingang van 2 augustus 2024 geschorst totdat nader wordt beslist en bepaald dat voorlopig als regeling geldt:
Er zal twee keer per week gedurende anderhalf uur onder begeleiding van de GI of een hulpverlener omgang tussen de moeder en [de minderjarige] plaatsvinden. Als dat goed verloopt, dan zal telkens na twee weken de regeling worden uitgebreid onder regie van de GI.
De kinderrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
Bij beschikking van 30 augustus 2024 heeft de kinderrechter de zorgregeling uit de beslissing van 1 augustus 2024 gehandhaafd en opnieuw iedere verdere beslissing aangehouden.
3.7
Bij beschikking van 6 maart 2025 heeft de kinderrechter de (bestreden) beschikking van 4 november 2024 in die zin gewijzigd dat de zorg- en contactregeling met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van twee weken (tot 20 maart 2025) is geschorst.
De kinderrechter heeft iedere nadere beslissing aangehouden.
3.8
Bij beschikking van 19 maart 2025 heeft de kinderrechter de bij beschikking van 4 november 2024 vastgestelde zorg- en contactregeling gewijzigd in die zin dat:
- die zorgregeling is geschorst zolang er geen overeenstemming is tussen de moeder en de GI
over de voorwaarden voor contact;
- indien genoemde overeenstemming er is, zal er met ingang van 4 april 2025 twee keer per
week gedurende een uur onder begeleiding op een neutrale plaats contact zijn tussen de
moeder en [de minderjarige] ;
- na een goed verlopen regeling gedurende twee weken wordt deze uitgebreid naar twee keer
per week twee uur omgang op een neutrale plaats voor de duur van vier weken;
- na een opnieuw goed verlopen regeling wordt de regeling vier weken later: twee keer per
week onder begeleiding van een hulpverlener gedurende twee uur omgang tussen de
moeder en [de minderjarige] bij de moeder thuis.
3.9
De GI heeft op 17 juli 2025 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende:
- Moeder praat niet negatief over vader en/of stiefmoeder in het bijzijn van [de minderjarige] , zowel
verbaal als non-verbaal. Niet tijdens de omgang en ook niet wanneer moeder [de minderjarige]
tegenkomt, of bewust opzoekt buiten de omgang om. Daarbij horen ook suggestieve vragen
zoals: weet je het zeker dat het goed gaat, klopt dit wel etc.
- Moeder zoekt [de minderjarige] buiten de omgang niet op, en vraagt hem niet uit waar hij is, wat hij
doet.
- Moeder houdt op om aan [de minderjarige] te trekken door te zeggen dat hij bij haar moet komen
wonen omdat de situatie bij vader onveilig is.
- Moeder maakt geen beloftes naar [de minderjarige] die ze niet kan waarmaken,
- Moeder deelt geen geheimen meer, niet alleen door negatieve zaken in te fluisteren over
vader en ook niet door, zoals recent, aan te geven dat ze zwanger is.
- Er zijn geen anderen dan moeder, [de minderjarige] en de gezinshulpverlener bij de omgang aanwezig.
- De omgang vindt plaats bij moeder thuis of bij jeugdbescherming Overijssel.
- Moeder overlegt op tijd met de gezinshulpverlener en de jeugdbeschermer wanneer er
sprake is dat de omgang niet bij haar thuis kan plaatsvinden zodat er een ruimte geregeld
kan worden.
- Moeder geeft op redelijke termijn aan, als ze gaat verhuizen en waar naartoe.
Wanneer blijkt dat u zich niet houdt aan bovenstaande aanwijzingen, dan gaat jeugdbescherming heroverwegen om een verzoek tot wijziging omgang dan wel verzoek tot beëindigen van de omgang, in te dienen bij de rechtbank te Almelo.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de beschikking van 18 december 2023 betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedtaken gewijzigd en bepaald dat er twee keer per week onder begeleiding van een hulpverlener gedurende twee uur omgang tussen de moeder en [de minderjarige] zal plaatsvinden.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om de omgang te wijzigen alsnog af te wijzen en te bepalen dat de co-ouderschapsregeling tussen de ouders zal herleven, waarbij [de minderjarige] de helft van de tijd bij de moeder en de helft van de tijd bij de vader zal verblijven en waarbij de vakanties en feestdagen bij helfte tussen de ouders worden gedeeld; en als het hof dit verzoek niet toewijst een nieuw en/of nader onderzoek te gelasten door een onafhankelijke deskundige, als bedoeld in artikel 810a lid 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader heeft tijdens de zitting verweer gevoerd. Ook hij wenst bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een zorg- of omgangsregeling wijzigen of vaststellen.
5.2
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft bepaald dat zij en [de minderjarige] elkaar enkel begeleid mogen zien. Zij had gedurende twee jaar voorafgaand aan de invoering van het co-ouderschap in december 2023 al begeleide omgang gehad met [de minderjarige] . Dat traject is toen afgesloten omdat er geen directe zorgen waren over haar opvoedvaardigheden en over de veiligheid van [de minderjarige] bij haar. Tijdens de co-ouderschapsregeling ging het juist goed met [de minderjarige] , die het jammer vindt dat de co-ouderschapsregeling is gestopt en dat de omgang met de moeder nu begeleid wordt. De moeder wil dat zij en [de minderjarige] elkaar in ieder geval vaker dan nu en onbegeleid kunnen zien. Het co-ouderschap is beëindigd omdat er zorgen waren over loyaliteitsproblematiek bij [de minderjarige] . Deze is niet minder geworden door de nieuwe, beperkte zorgregeling.
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat er geen inzicht is in de persoonlijkheid van de moeder. Als de GI denkt dat er zorgen zijn rondom de moeder, dan had het op de weg van de GI gelegen om daarin actie te ondernemen door een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten. Zij is bereid om mee te werken aan een dergelijk onderzoek.
Volgens de moeder had de kinderrechter de beslissing beter kunnen aanhouden om te kijken hoe de situatie over zes maanden is. Volgens de moeder moet de mogelijkheid van co-ouderschap of van uitbreiding van de omgang alsnog nader worden onderzocht. Tijdens de zitting heeft mr. Buchele in dat verband verklaard dat de moeder een onderzoek door de raad wenst en niet, zoals in het appelschrift is verzocht, een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv.
5.3
[de minderjarige] heeft tegen (de rechter van) het hof gezegd dat hij de moeder graag wil zien, het liefst voor de helft van de tijd. Maar hij wil niet dat ze dan onaardige dingen zegt over de vader. Hij is wel bang dat ze dat zal doen als er geen begeleiding bij is.
5.4
Volgens de GI is een co-ouderschapsregeling niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is op dit moment vooral gebaat bij rust. Bij onbegeleide contacten met de moeder ontstaat er weer onrust voor [de minderjarige] . Uit gesprekken die [de minderjarige] heeft gevoerd met hulpverleners kan worden opgemaakt dat [de minderjarige] door de moeder wordt belast met volwassenproblematiek, dat op hem een beroep wordt gedaan op zijn loyaliteit aan de moeder en dat hij geheimen moet bewaren. De moeder blijft aangeven dat zij geen vertrouwen heeft in de vader als opvoeder, dat [de minderjarige] bij de vader niet veilig is, dat de vader verslaafd is en dat hij [de minderjarige] mishandelt. Ze heeft geen enkel inzicht in haar eigen aandeel.
Volgens de GI zijn er over de verzorging en opvoeding door de moeder op zich geen zorgen, maar wel over de emotionele belasting van [de minderjarige] door de moeder.
Bij de vader wordt [de minderjarige] niet emotioneel belast. Volgens de GI is de huidige zorgregeling op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] .
5.5
De vader voert aan dat er, met name op sociaal-emotioneel gebied, zorgen zijn over [de minderjarige] omdat zijn ontwikkeling stagneert. De vader is van mening dat de huidige zorgregeling op dit moment goed is voor [de minderjarige] en dat van een door de moeder gewenste co-ouderschapsregeling nu geen sprake kan zijn.
5.6
Het hof begrijpt uit de stukken en wat tijdens de zitting is gezegd dat met de beschikkingen van 6 maart 2025 en 19 maart 2025 de in de beschikking van 4 november 2024 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedtaken niet definitief is gewijzigd, maar tijdelijk is aangepast, waarmee een time-out is ingelast, waarna vervolgens de in de beschikking van 4 november 2024 vastgestelde verdeling weer geldt.
5.7
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek door de raad te gelasten. Het hof is van oordeel dat de door de moeder verzochte co-ouderschapsregeling niet in het belang is van [de minderjarige] en zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen.
5.8
[de minderjarige] verbleef in de periode van januari 2024 tot juli 2024 volgens de toen geldende co-ouderschapsregeling om de week bij de vader en de moeder. Gebleken is dat beide ouders in beginsel in staat zijn om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Tijdens de periode waarin de co-ouderschapsregeling gold heeft [de minderjarige] in gesprekken met zijn vertrouwenspersoon, jeugdbeschermers en school echter zorgelijke signalen afgegeven, waaruit kon worden opgemaakt dat de moeder [de minderjarige] belast met volwassenproblematiek, waarbij zij een emotioneel beroep op hem doet. Blijkbaar is [de minderjarige] regelmatig door de moeder uitgehoord over de vader, diens partner en over de situatie bij hen thuis en werden hem door de moeder geheimen verteld waarover hij van haar niet mocht spreken. [de minderjarige] leek het idee te hebben dat hij voor de moeder moest zorgen en dat hij uitspraken moest doen, waarvan hij dacht dat de moeder ze graag wilde horen en waarmee hij haar wilde behagen. Zo heeft [de minderjarige] verteld dat hij door de vader is mishandeld, maar heeft hij later toegegeven dat de vader hem wel een tik heeft gegeven, maar dat van mishandeling geen sprake was. Ook heeft [de minderjarige] verteld dat hij een brief, waarin hij negatief over de vader sprak, in opdracht van de moeder moest schrijven. De moeder heeft het vertrouwen van [de minderjarige] geschonden door de brief te lezen, ondanks haar belofte dit niet te doen. Ook onlangs is nog gebleken dat de moeder zich moeilijk aan de huidige omgangsafspraken kan houden en dat zij ook met [de minderjarige] wil afspreken of hem benadert op de momenten dat hij bij de vader verblijft, waarbij zij hem uithoort over de situatie bij de vader en negatief over de vader spreekt. Uit al het voorgaande kan naar het oordeel van het hof worden opgemaakt dat er met name door de moeder een groot beroep wordt gedaan op de loyaliteit van [de minderjarige] , die in beginsel de wens heeft om evenveel tijd bij zijn vader en moeder door te brengen. [de minderjarige] lijkt ernstig klem te zitten tussen de ouders. Volgens de GI worden genoemde zorgen niet gezien in de thuissituatie bij de vader en is het de vraag of de huidige contacten tussen de moeder en [de minderjarige] zelfs niet verder moet worden beperkt. Beide ouders hebben tijdens de zitting verklaard dat zij de situatie van [de minderjarige] zorgelijk vinden. De moeder lijkt zich echter niet bewust te zijn van haar eigen aandeel in die situatie en evenmin van de noodzaak om in dat verband hulp te zoeken. De vader heeft verklaard dat hij met de GI heeft gesproken over zijn wens om hulp. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat beide ouders hulp aanvaarden om [de minderjarige] op een goede wijze te kunnen begeleiden. Tijdens de zitting heeft de GI gemeld dat [de minderjarige] vele podia krijgt, waardoor hij gewend is geraakt om steeds weer een reactie te mogen geven. Het hof verwacht van de GI dat het haar lukt om dat patroon te doorbreken.
5.9
Gelet op al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en de overige verzoeken afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 4 november 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en
S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 25 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.