ECLI:NL:GHARL:2025:5859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
21-004880-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarig zusje, inclusief seksueel binnendringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige zusje, dat destijds 11 jaar oud was. De feiten vonden plaats tussen 1 juni 2002 en 28 september 2003. Jaren later deed de aangeefster, nu volwassen, aangifte van seksueel misbruik. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de aangifte en de verklaringen van de verdachte en getuigen. De verdachte heeft erkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar ontkent de penetratie. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en gedetailleerd beoordeeld en heeft vastgesteld dat er voldoende steunbewijs is voor de aangifte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een gevangenisstraf van 182 dagen opgelegd, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uur opgelegd. Het hof heeft ook een contactverbod met de aangeefster opgelegd en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 10.213,17, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004880-24
Uitspraakdatum: 23 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 oktober 2024 met parketnummer 18-292903-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [postcode] [adres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het primair tenlastegelegde (ontucht mede bestaand uit seksueel binnendringen) tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest alsmede een contactverbod met [benadeelde] op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar. Ook heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank kan worden toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. I.E. Leenhouwers, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. N. Groeneveld, ter terechtzitting naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 15.213,17 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een enigszins andere bewezenverklaring komt en tot een andere strafoplegging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 1 juni 2002 tot en met 28 september 2003 te [plaats] , [gemeente] , met (zijn zusje) [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1991, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het brengen van zijn penis in haar anus, en/of
- het brengen van zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen en/of op/over haar clitoris, en/of
- het brengen van zijn penis in haar mond en/of zijn penis in haar mond te houden (pijpen);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 1 juni 2002 tot en met 28 september 2003 te [plaats] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met (zijn zusje) [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1991, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , heeft geprobeerd zijn penis in haar anus te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij zijn jongere zusje meerdere keren seksueel heeft misbruikt in de periode van 1 juni 2002 tot en met 28 september 2003.
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat verdachte is opgegroeid in een gezin met zeven kinderen, onder wie vier meisjes. In de tenlastegelegde periode was hij jongvolwassen en woonde hij met zijn ouders, een jonger broertje en nog twee zusjes aan de [adres] te [plaats] . [benadeelde] is het jongste zusje van verdachte. Zij werd geboren op [geboortedatum] 1991 en was in de tenlastegelegde periode tien à elf jaar oud. Verdachte werd geboren op [geboortedatum] 1982 en was daarmee ruim negen jaar ouder dan aangeefster en meerderjarig. Aangeefster heeft uiteindelijk in 2022 aangifte van seksueel misbruik tegen haar broer, verdachte, gedaan en verklaard dat verdachte haar in haar jeugd meerdere keren seksueel heeft misbruikt, door – kort gezegd – onder andere orale, vaginale en anale penetratie.
Verdachte heeft ook ter terechtzitting bij het hof erkend dat er destijds tussen hem en zijn jongste zusje seksuele handelingen – denk aan pijpen en oppervlakkig voelen bij aangeefsters geslachtsdeel – hebben plaatsgevonden, dat die seksueel grensoverschrijdend waren en nooit hadden mogen plaatsvinden. Verdachte ontkent stellig de ten laste gelegde gedragingen die zien op penetratie van aangeefster. Namens verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is – in de kern - aangevoerd dat het dossier onvoldoende (overtuigend) steunbewijs bevat voor de aangifte van aangeefster en dat er contra-indicaties bestaan die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van die aangifte. In dit verband is onder andere betoogd dat aangeefster niet consistent en gedetailleerd heeft verklaard over wat er destijds gebeurd zou zijn en dat verklaringen van familieleden als getuigen in de loop der tijd mogelijk zijn beïnvloed door informatie die tussentijds naar voren is gekomen zodat die ook niet betrouwbaar zijn. Meer in het bijzonder heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte’s verklaring bij de politie verkeerd op papier is gekomen en uit de auditieve registratie blijkt dat hij nadrukkelijk niet heeft bekend aangeefsters clitoris te hebben aangeraakt.
Bewijs in zedenzaken
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het gegeven dat slechts twee personen – de aangever en de verdachte– aanwezig waren bij de tenlastegelegde (in dit geval ontuchtige) handelingen. In deze zaak is dit niet anders.
Voor een bewezenverklaring zijn de verklaringen van de aangever alleen onvoldoende. Er moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangever zelf. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, kan volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de ontucht niet als zodanig bevestiging hoeft te vinden in ander bewijs, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangever op bepaalde belangrijke punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de aangifte en het overige bewijsmateriaal. Het vereiste van voldoende steun wordt wel omschreven als ‘een eis van inhoudelijk verband die er vooral toe strekt dat de rechter in het concrete geval feiten en omstandigheden benoemt die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige’.
Het hof ziet zich in deze zaak om te beginnen gesteld voor de vraag of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en vervolgens of deze in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De betrouwbaarheid van aangeefster
Het hof acht de verklaringen van aangeefster zoals afgelegd bij de politie (tijdens het informatief gesprek en de aangifte) en bij de rechter-commissaris consistent en gedetailleerd. Zij geeft onder andere specifieke informatie over de inhoud van de door verdachte getoonde pornovideo, de seksadvertentie, de locaties waar de handelingen zich hebben afgespeeld en de seksuele handelingen die zijn verricht. Die gedetailleerde informatie draagt bij de aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 29 oktober 2024 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster het volgende overwogen (cursief opgenomen):
De verklaringen zijn gedetailleerd voor wat betreft de seksuele handelingen zelf en de gevolgen daarvan en komen authentiek over. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de passage uit het verhoor waarin aangeefster beschrijft dat ze iets niet wilde en dat verdachte haar wilde omkopen met dropmuntjes. Dat aangeefster enkele malen benoemt dat zij niet precies weet hoe iets is gegaan (bijvoorbeeld welke bewoordingen zij tegenover haar moeder gebruikte toen zij voor het eerst over het misbruik vertelde),of een bepaalde handeling is verricht (het met de vingers in de vagina gaan) en op die momenten zegt "ik denk dat" en "het lijkt mij logisch dat" maakt niet dat haar verklaring niet betrouwbaar kan worden geacht. Gelet op het grote tijdsverloop is het immers volstrekt voorstelbaar dat aangeefster zich niet alles exact weet te herinneren. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit soort uitlatingen geen afbreuk aan de kern van het verwijt dat aangeefster verdachte - glashelder en buiten twijfel - maakt, namelijk het meermalen en op diverse wijzen seksueel binnendringen. De bedoelde uitlatingen rechtvaardigen dan ook geenszins de conclusie dat de verklaringen van aangeefster in het geheel onbetrouwbaar zijn.
Het hof neemt bovenstaande overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
Steunbewijs
De consistentie van aangeefsters verklaringen met betrekking tot de door verdachte
enop instigatie van verdachte door haar zelf verrichtte seksuele handelingen, vinden bovendien steun in verdachte’s bekennende verklaring inhoudende dat er wel handelingen van seksuele aard hebben plaatsgevonden, de verklaring van [zus van benadeelde en verdachte] (de oudere zus van aangeefster en verdachte) dat haar moeder aangeefster naar haar toebracht nadat zij door haar broer zou zijn verkracht, zij aangeefsters lichaam vervolgens heeft gecontroleerd en zag dat de bilwangen rood waren, dat aangeefster daarbij fysiek heftig reageerde en aangeefster daarna moeite had met zitten en ‘op één heup ging zitten’.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de verklaringen van deze zus op onderdelen worden weersproken door verklaringen van bijvoorbeeld hun moeder, niet maakt dat deze verklaringen niet kunnen gebezigd tot het bewijs. In hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting bij het hof naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen door [zus van benadeelde en verdachte] te twijfelen.
Penetratie
In verband met de vaginale penetratie is het hof van oordeel dat ook de verklaring die verdachte zelf bij de politie heeft afgelegd, in samenhang bezien met hetgeen hij over de wijze van aanraking ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, steun biedt voor de verklaring van aangeefster voor zover het gaat om het brengen van zijn vingers
tussenhaar schaamlippen.
Het hof heeft de auditieve registratie van een gedeelte van het verhoor van verdachte bij de politie in de vorm van een audiofragment beluisterd en stelt vast dat daarin de volgende passage te horen is (cursief opgenomen):
V: En wat deed je bij haar schaamlippen?
A: Uhm, hoe zeg je dat. Voelen hoe dat voelde. Een biologie boekje tussen de benen zeg maar. En verder dan een beetje aan de schaamlippen en misschien keer de clitoris…. ben ik niet geweest.
Daargelaten of verdachte de clitoris nu wel of niet heeft aangeraakt, staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat verdachte in ieder geval tussen de (binnenste) schaamlippen van aangeefster is geweest en zo bezien, in het licht van vaste rechtspraak, ook sprake is van seksueel binnendringen.
Het hof acht op grond van het hiervoor overwogene het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het primair ten laste legde feit gebruikt het hof de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 januari 2022, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLO 100-2021336021 d.d. 1 november 2022, inhoudende als verklaring van [benadeelde] (geboren [geboortedatum] 1991):
Ik doe aangifte van seksueel misbruik door mijn broer [verdachte] . Dit heeft plaatsgevonden in 2002 of 2003. Ik denk dat het in de zomer van 2002 is begonnen. (..)
Er was een ander moment dat ik hem moest pijpen. Toen stond hij met zijn rug richting de deur van zijn slaapkamer. Op een gegeven moment wilde ik dat niet meer. Hij wilde me omkopen met dropmuntjes.
Ik weet nog een beeld van een bureau en stapelbed en kast. Ik zat met mijn armen op het bed, ik zat op mijn knieën voor het bed. Hij heeft toen geprobeerd in mij te komen. Dat wilde niet. En er waren nog twee momenten, ik stond achter op een tractor. De tractor stond in de loods. Op diezelfde dag moest ik op mijn knieën bij een hooibaal zitten. Hij ging toen weer proberen om bij mij naar binnen te gaan en toen scheurde mijn anus. Ik ben naar mijn moeder gegaan omdat ik pijn had en omdat het bloedde. Mijn moeder wilde even kijken.A: Ik weet ook nog een moment dat hij mij gevingerd heeft. Ik weet nog dat we op zijn slaapkamer waren. Hij zat voor mij en was met zijn vingers in mij en probeerde daar wat mee te doen. Het was vrij ruig en ik weet dat ik dat niet prettig vond.V: Hoe oud wasje toen dit gebeurde?A: Als het in 2002 is gebeurd, dan was ik 10. Was het in 2003, dan was ik 11.V: Je omschrijft een aantal keren dat je je broer [verdachte] moest pijpen. Als wij het pijpen, wat bedoel je dan?A: Dat ik zijn piemel in mijn mond moest doen en heen en weer moest bewegen met mijn hoofd.V: We komen bij een situatie die plaatsvond bij een loods. Wat voor loods is dat?A: Dat is achter het huis van mijn ouders. Ik zat met mijn knieën op een hooibaal en mijn armen op een iets hogere hooibaal. Mijn herinnering is dat hij achter mij zat, op zijn knieën. Hij probeerde met zijn piemel in mij te komen. Dat is gelukt, want daarna had ik een scheurtje in mijn anus.V: Je geeft aan dat [verdachte] jou gepenetreerd heeft. Wat was de toestand van zijn piemel?A: Hij was stijf, hij was groot. Dat voelde zo.V: Wat voelde je op het moment dat hij jou penetreerde?A: Ik weet dat niet zeker, maar ik weet dat hij mij pijn deed en dat ik moest huilen. Ik voelde dat hij me pijn deed en dat hij in mij ging.V: Dan heb je nog een tweede situatie waarin je aangeeft datje hem moest pijpen.A: Toen stond hij met zijn rug richting de deur van zijn slaapkamer, we stonden in zijn slaapkamer. Achter mij was een schuin dak. Ik weet nog dat ik hem moest pijpen en er kwam wat wittigs uit zijn piemel. Ik zei "gadver". Ik zei dat ik dat niet meer wilde doen. Hij pakte van die dropmuntjes. Ik weet niet meer hoe dat afliep en of ik door ben gegaan. Maar ik denk het wel, want dat geef ik aan in de brief.V. Dat wittige spul. Kun je dat duiden?A: Ik denk dat het voorvocht was. Het was op zijn eikel. Dat is wat ik denk dat het is. Het was niet veel.V: Je hebt ook iets gezegd over vingeren. Kan je die situatie beschrijven?A: Ik weet dat hij mijn zijn vingers in het vulva gebied iets deed. Volgens mij aan het buitenste gedeelte. Ik weet niet of hij met zijn vingers naar binnen is geweest, of hij daadwerkelijk in mijn vagina is geweest. Met het buitenste gedeelte bedoel ik de clitoris. Hij drukte daar hardhandig op.V: Op welk adres heeft dit plaatsgevonden?A: [adres] in [plaats] .V: Jij hebt aangegeven dat jij op een gegeven moment aan jouw ouders verteld hebt wat [verdachte] bij jou gedaan had. Vertel daar eens alles over?A: Dat was na situatie in de loods. Ik was het huis in gerend en ben naar mijn moeder gegaan. Wat ik nog weet is dat we in de douche stonden en dat mijn moeder vroeg of ik kon laten zien waar ik last van had. Ik stond op dat moment samen met mijn moeder in de douche. Ik weet dat ik aan mijn moeder heb uitgelegd waarom ik daar pijn had en dat het bloedde.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 maart 2022, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [zus van benadeelde en verdachte] :
A: Ik ben in 2002 getrouwd. Krap een jaar later kwam mijn moeder [benadeelde] bij mij brengen. Ik denk vermoedelijk juni 2003. Mijn moeder vertelde wat [verdachte] had gedaan. Ze vertelde dat mijn broertje [benadeelde] had verkracht in de loods, in de schuur waar aan de ene hal materiaal staat en de andere kant hooibalen, dat het anaal was gebeurd en dat ik voor [benadeelde] moest zorgen. Ik moest voor haar lichaam zorgen en kijken of er een wond was. [benadeelde] was 11 toen ze bij mij werd gebracht.V: Je moeder heeft verteld dat [benadeelde] anaal verkracht was. Wat weetje daarover?
A: Ik weet waar het is gebeurd. Ik weet dat [benadeelde] het echt niet wilde, dat het haar heel erg bang maakte en heel erg onzeker.Ik heb dat een keer aan haar lichaam gecontroleerd. Dit was aan het begin. Ik heb haar bilwangen wat opzij gedaan en zag dat het rood was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de
rechter-commissaris d.d. 15 mei 2024, inhoudend als verklaring van [zus van benadeelde en verdachte]
:
Wat werd u verteld, als reden dat uw zusje werd gebracht? Dat was dat [verdachte] anaal bij haar binnen was gedrongen in de loods. En toen was mijn zusje binnengekomen met pijn. Mijn moeder heeft toen gekeken en toen heeft mijn moeder besloten om mijn zusje bij mij te brengen.Ik lag op de bank, was zwanger van mijn eerste kind, en dat zie je een kind dat moeilijk kan zitten en bij het zitten op een heup zit, met één gebogen been onder het andere door. Heeft u zelf nog geprobeerd vast te stellen wat er lichamelijk met [benadeelde] aan de hand was? Ja, maar er was een hele heftige reactie bij [benadeelde] . Toen ik haar aan de zijkant van haar lichaam aanraakte. Dat was onder de douche.
Heeft uw zusje iets gezegd over dat [verdachte] bij haar binnen is geweest, inwendig?
Getuige knikt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 september 2022, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: En wat deed je bij haar schaamlippen?
A: Uhm, hoe zeg je dat. Voelen hoe dat voelde. En verder dan een beetje aan de schaamlippen en de clitoris(het hof begrijpt: misschien keer de clitoris…..)
ben ik niet geweest.
V: Waar is het gebeurd?
A: Op mijn slaapkamer. [benadeelde] was toen 11 of 12, zoiets. Ik was toen 18/19.
V: Even terug naar het moment dat zij jou aftrok en jij bij haar schaamlippen zat. In hoeverre wist zij wat zij met jou penis moest doen?
A: Ik heb alles gevraagd. Wil je dit doen, wil je dat doen, mag ik dat doen. Ze zei wel eens nee. op de momenten dat ze bijvoorbeeld sperma wilde drinken of slikken. Of met orale bevrediging.
5. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 9 september 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik heb haar heel oppervlakkig aan haar schaamlippen gevoeld. Dit was op de slaapkamer. Zij had wel boven kleding aan, maar geen ondergoed. Van de andere keren dat ik mij kan herinneren was dat ook het geval. Onder kleding uit, boven kleding aan.

Bewezenverklaring

Door de voornoemde wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 1 juni 2002 tot en met 28 september 2003 te [plaats] , [gemeente] , met (zijn zusje) [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1991, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het brengen van zijn penis in haar anus, en
- het brengen van zijn vingers tussen haar schaamlippen en
- het brengen van zijn penis in haar mond en zijn penis in haar mond te houden (pijpen).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte veroordeeld moet worden tot een gevangenisstraf voor de duur van voor de duur van vijftien maanden en aan hem een contactverbod met aangeefster moet worden opgelegd op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft – in geval van een veroordeling – verzocht af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het voorarrest, gelet op de persoonlijke ontwikkeling van verdachte destijds en zijn huidige persoonlijke omstandigheden na een tijdsverloop van meer dan twintig jaar.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met aangeefster destijds elf jaar oud. Verdachte heeft als oudere broer zijn jongste zusje op een plek waar zij zich bij uitstek veilig moest kunnen voelen, misbruikt om in zijn eigen nieuwsgierigheid en behoeften te voorzien. Aangeefster was destijds nog helemaal niet bezig met seksualiteit en verdachte heeft, zo is ter terechtzitting ook gebleken, bewust misbruik gemaakt van haar jonge leeftijd en haar onwetendheid.
Seksuele handelingen door (jong)volwassenen met minderjarigen vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van, in dit geval, de twaalf-minner. Omdat van hen niet verwacht kan worden dat zij steeds zelf voldoende in staat zijn om hun seksuele integriteit te bewaken, beschermt de wet hen daartegen. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel contact, waaronder binnendringen, vaak nog lange tijd lichamelijke en psychische gevolgen kan hebben wanneer dat contact op jonge leeftijd heeft plaatsgevonden. Uit haar ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen verklaring blijkt dat aangeefster, nu ruim twintig jaar later, nog altijd psychische gevolgen ondervindt van het seksuele contact met verdachte destijds.
Voor een aantal strafbare feiten worden binnen de rechtspraak in verband met de straftoemeting oriëntatiepunten gehanteerd. Die oriëntatiepunten kunnen een vertrekpunt vormen voor een in een concreet geval op te leggen straf. Van zo’n oriëntatiepunt is met betrekking tot het onderhavige strafbare feit geen sprake.
Strafdoelen
Vanuit het oogpunt van strafdoelen is het bewezenverklaarde feit een misdrijf waarvoor de maatschappij om te beginnen om vergelding vraagt. In verband met generale preventie moet bovendien een signaal aan de samenleving worden afgegeven dat seksueel contact, waaronder seksueel binnendringen, met een twaalf-minner ten strengste is verboden.
Een beginsel dat echter ook voortvloeit uit het strafdoel vergelding, is het proportionaliteitsbeginsel. Dat brengt met zich dat sprake moet zijn van een redelijke verhouding tussen de straf enerzijds en de concrete omstandigheden van het geval anderzijds.
In beginsel vindt het hof een gevangenisstraf met een substantieel onvoorwaardelijk deel – zoals bij vonnis waarvan beroep door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderd – passend en geboden voor het in deze zaak bewezenverklaarde feit. In het onderhavige geval, wijkt het hof daar toch van af. Daarbij is het volgende van belang.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 13 augustus 2025 blijkt dat verdachte, afgezien van het onderhavige feit, niet vaker (onherroepelijk) is veroordeeld voor (soortgelijke) feiten.. Zo bezien levert verdachte’s strafblad geen strafverzwarende omstandigheid op.
Alhoewel verdachte de bewezenverklaarde handelingen niet heeft bekend, heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep wel onmiskenbaar erkend dat er destijds seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en zijn zusje die nooit hadden mogen plaatsvinden en dat hij daarvoor verantwoordelijk is. Verdachte is destijds na de ontdekking van het misbruik in behandeling gegaan en heeft meegewerkt aan wat zijn ouders en de ingeschakelde instanties nodig vonden.
Deze omstandigheden neemt het hof in strafmatigende zin mee in de strafoplegging.
De reclassering heeft in het advies van 5 oktober 2023 verder opgemerkt dat de kans op herhaling door hen
als laag wordtingeschat. Naar het oordeel van het hof is speciale preventie geen strafdoel.
Verder heeft het hof gelet op de omstandigheid dat door het bewezenverklaarde feit sprake is van een verscheurde familie, waarbij het onderlinge contact tussen de verschillende broers en zussen moeilijk ligt en familiebijeenkomsten beladen zijn. Daarvan ondervindt, naast aangeefster, ook verdachte de gevolgen.
Tijdsverloop
Zonder afbreuk te doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de nog steeds voelbare gevolgen voor aangeefster, stelt het hof vast dat sindsdien in ieder geval 22 jaren zijn verstreken. Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat in eerste aanleg de redelijke termijn is overschreden.
Op te leggen straf
Al met al ziet het hof in de voornoemde specifieke omstandigheden van het geval, de therapie die verdachte heeft gevolgd, het grote tijdsverloop van meer dan twintig jaar en de overschrijding van de redelijke termijn, aanleiding voor het opleggen van een forse grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest en met oplegging van een bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod met aangeefster passend en geboden.
Met het oog op de voornoemde strafdoelen van vergelding en generale preventie, kan echter niet worden volstaan met oplegging van alleen een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf. Om die reden wordt daarnaast aan verdachte een maximale taakstraf van 240 uur opgelegd. Nu aan verdachte ook een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, sluit artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, de oplegging van een taakstraf niet uit.
Het hof is van oordeel dat vanwege de voornoemde specifieke omstandigheden van het geval, daarbij mede in acht nemend dat aangeefster ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat erkenning in de vorm van een bewezenverklaring nu belangrijker voor haar is dan de daarop volgende straf, op deze manier voldoende recht wordt gedaan aan de genoemde strafdoelen en het proportionaliteitsbeginsel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.213,17. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof overweegt dat wanneer geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Benadeelde was ten tijde van het plegen van het strafbare feit door de verdachte rond de elf jaar oud en de bewezenverklaarde ontucht werd door haar broer, een persoon bij wie zij zich bij uitstek veilig moest zijn, gepleegd. De benadeelde partij is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 213,17 aan materiële schade en
€ 10.000,00 aan immateriële schade in deze zaak billijk. Het hof heeft daarbij ook betrokken hetgeen rechters in min of meer vergelijkbare zaken aan schadevergoeding op leggen. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 244 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
182 (honderdtweeëntachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is direct of indirect contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1991.
De politie zal toezicht houden op naleving van voormelde voorwaarde.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.213,17 (tienduizend tweehonderddertien euro en zeventien cent) bestaande uit € 213,17 (tweehonderddertien euro en zeventien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.213,17 (tienduizend tweehonderddertien euro en zeventien cent) bestaande uit € 213,17 (tweehonderddertien euro en zeventien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 september 2003.
Aldus gewezen door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 23 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.