Uitspraak
1.V.O.F. [appellante1] ,
[appellant],
Vitens,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van het geschil
-– zo begrijpt het hof op dit punt het deskundigenrapport - de eisen van goed en deugdelijk werk in dit geval mee dat de aannemer op 16 april 2019 een proefgat had moeten maken “op diepte van het werkniveau (…) om te beoordelen of (grond)water een probleem zou kunnen vormen en om, ongeacht de bevindingen van een proefgat, de volgende dag een (klok)pomp en drains mee te nemen.” Het deskundigenrapport komt op dit punt in belangrijke mate overeen met de bevindingen in het eerder door [appellant] al overgelegde rapport van Adinex onder 1 (p. 7 en 8). Het hof heeft, mede gegeven dit in het oog springende feit en de heldere onderbouwing door de deskundige, geen redenen om op dit punt af te wijken van het door de deskundige gegeven oordeel. Dat de deskundige op dit punt onvoldoende deskundig is om tot de betreffende bevinding te komen, is weliswaar door Vitens gesuggereerd, maar niet genoegzaam feitelijk onderbouwd. Het hof komt dan ook in navolging van de deskundige tot de conclusie dat (in elk geval) het op 17 april 2019 niet bij zich hebben van een (klok)pomp en drains als een fout van de aannemer (hierna: fout 1) kan worden bestempeld.