ECLI:NL:GHARL:2025:5651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
21-000049-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eenvoudig witwassen met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 14.235,-, dat op 24 september 2021 in zijn woning werd aangetroffen, verstopt onder een speelgoedauto. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde, maar het hof vernietigde dit vonnis en kwam tot een andere bewijsbeslissing. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het vermoeden van witwassen, gezien de herkomst van het geld en de omstandigheden waaronder het was aangetroffen. De verdachte had wisselende verklaringen gegeven over de herkomst van het geld, wat het hof als onvoldoende verifieerbaar beschouwde. Het hof legde een geldboete op van € 1.250,- en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag verbeurd. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000049-24
Uitspraakdatum: 11 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2023 met parketnummer 18-333686-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd:
  • vernietiging van het vonnis;
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren
  • verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 14.274,-.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B.M.J.C. van Lee, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis:
  • verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde;
  • de teruggave gelast van het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 14.235,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en beslissing op het beslag komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te [plaats] , althans in Nederland,
(van) één of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedrag(en) van in totaal (ten minste) 14.275 euro, althans een grote hoeveelheid geld,
bestaande uit een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van 50 en 20 euro)
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/althans één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) van in totaal (ten minste) 14.275 euro, althans een grote hoeveelheid geld, bestaande uit een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van 50 en 20 euro)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt van bovenomschreven voorwerp(en),
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweer

Rechtmatigheid zoeking
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie op onrechtmatige wijze is binnengetreden in de woning van verdachte. Daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wat dient te leiden tot bewijsuitsluiting, resulterend in vrijspraak van het tenlastegelegde.
Aangevoerd is dat op het moment van de doorzoeking van de woning geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Er was enkel TCI-informatie beschikbaar, die niet door nader onderzoek is bevestigd voorafgaand aan de doorzoeking. Het enkele achterhalen van persoonsgegevens en adressen van familieleden naar aanleiding van de informatie van de informant, richt zich in de visie van de verdediging niet op het vermeende strafbare feit.
De TCI-melding stond op zichzelf en het dossier geeft volgens de verdediging geen blijk van eerdere belastende relevante meldingen met betrekking tot verdachte of zijn adres.
Het hof overweegt als volgt:
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de politie anonieme informatie kan gebruiken als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Doorgaans is gewenst dat - zo mogelijk - enig nader onderzoek plaatsvindt ter verificatie van die informatie. De kwaliteit van de verstrekte gegevens is beslissend voor de vraag of zij zonder meer aanleiding mocht geven tot het instellen van een onderzoek of dat zij eerst nog ondersteuning behoefde. Het oordeel over die kwaliteit is van feitelijke aard en wordt gevormd door beantwoording van de vraag of de verstrekte informatie voldoende concreet en specifiek is.
Bij het Team Criminele Inlichten van de Eenheid Noord-Nederland is op 23 september 2021 via een informant de volgende informatie binnengekomen:
‘ [naam] uit [plaats] is samen met zijn broers al jarenlang actief in de cocaïnehandel. Een van broers woont in [plaats] en is rond de 30 jaar oud. De andere broer van [naam] woont op de [straat] in [plaats] . [naam] en zijn broers verdienen veel geld met de cocaïnehandel. In de woning van [naam] , de woning van zijn broer uit [plaats] , de woning aan de [straat] in [plaats] en in de woning van vader op de [straat] in [plaats] wordt op dit moment minimaal een ton aan euro's in cashgeld bewaard.’
De inspecteur van politie van het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Noord-Nederland heeft deze verstrekte informatie als betrouwbaar aangemerkt.
Daarnaast is nader onderzoek gedaan naar de in de melding genoemde personen en hun adressen. Daaruit bleek het volgende:
‘Uit nader onderzoek is gebleken dat:
Met [naam] uit [plaats] wordt bedoeld: [naam] , geboren [geboortedatum] 1994 te [plaats] , wonende [adres] , [plaats] .
Met de broer uit [plaats] wordt bedoeld: [naam] , geboren [geboortedatum] 1990 te [plaats] en wonende [adres] , [postcode] [plaats] .
Met de broer op de [straat] wordt bedoeld: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1999 te [plaats] en wonende [adres] , [postcode] [plaats] .
Met de vader van [naam] wordt bedoeld: [naam] , geboren [geboortedatum] 1962 te [plaats] ( [land] ) en wonende [adres] , [postcode] [plaats] .’
Uit deze informatie volgt dat de in de melding genoemde broers en woonadressen zijn geverifieerd.
Uit het dossier blijkt verder (pagina 38 van het procesdossier) dat het de politie reeds ambtshalve bekend was dat de broers [naam] zich bezighielden met de handel in harddrugs. Zo blijkt dat meermalen tijdens observaties was waargenomen dat [naam] korte contacten dan wel bezoekjes bracht aan ambtshalve bekende drugsgebruikers. Deze contacten vonden plaats eind 2020 en begin 2021. Deze informatie, in combinatie bezien met de TCI-melding, maakte dat verbalisanten besloten contact op te nemen met de officier van justitie voor vervolgstappen.
Het hof merkt op dat uit de inhoud van het dossier volgt dat er ten tijde van de doorzoeking meer informatie over verdachte en/of zijn familieleden beschikbaar was dan alleen de (geverifieerde) TCI-informatie, te weten dat ambtshalve bekendheid bestond met eerdere observaties, maar dat deze informatie in de beginfase van het onderzoek niet is geverbaliseerd. Hoewel het zorgvuldiger was geweest om deze informatie vanaf de start van het onderzoek in het dossier op te nemen, is het hof van oordeel dat op basis van de geverifieerde TCI-informatie, aangevuld met de bij de politie reeds bekende informatie, redelijkerwijs het vermoeden kon ontstaan dat verdachte uit misdrijf afkomstig geld in zijn woning bewaarde.
Op basis van die verdenking was een doorzoeking gerechtvaardigd en heeft de rechter-commissaris in redelijkheid tot de doorzoeking kunnen komen. Het verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting op grond van het bepaalde in artikel 359a Sv wordt verworpen.
Vermoeden van witwassen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en, verwijzend naar het zes-stappenarrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481), aangevoerd dat het vermoeden van witwassen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Subsidiair is aangevoerd dat, mocht geoordeeld worden dat er wel sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, verdachte daarvoor een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijvingen van de artikelen 420bis/420quater, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Gronddelict
In deze zaak is geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict. Dat het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is, is niet een gegeven uit een veroordeling en volgt niet uit opsporingshandelingen.
Vermoeden van witwassen
Er is naar het oordeel van het hof wel sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Verdachte en/of zijn broers zouden blijkens de TCI-informatie en de politie ambtshalve bekende informatie betrokken zijn bij de handel in harddrugs/cocaïne. Eén van de zogenoemde witwastypologieën is het feit dat handel in verdovende middelen veel geld in kleine coupures oplevert, zoals bij verdachte aangetroffen. Daarnaast werden deze coupures, briefjes van € 50,- en €20,-, in totaal een aanzienlijk bedrag van € 14.235,-, aangetroffen in een plastic zakje, vastgeplakt aan de onderkant van een speelgoedauto.
Onder deze omstandigheden leveren de aangetroffen geldbedragen naar het oordeel van het hof een vermoeden van witwassen op. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van deze geldbedragen.
Verklaring van verdachte en de eisen die daaraan worden gesteld
Indien er sprake is van een witwasvermoeden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp waarvan wordt vermoed dat het uit witwassen afkomstig is.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting van de rechtbank en het hof verklaard over de herkomst van het geld, maar is ook deels teruggekomen op die verklaringen.
Zo heeft hij bij de politie onder meer het volgende verklaard:
  • het was ‘ons’ (van hem en zijn vrouw) en ‘zijn’ gespaarde geld;
  • het geld was afkomstig van verjaardagen, van mensen die hem sinds het ongeval financieel hebben geholpen en van klussen die verdachte in de avond en het weekend verrichtte;
  • een deel van het geld, € 1.500,-, was afkomstig uit de verkoop van namaakhorloges aan bekenden. Verdachte wilde niet vertellen aan wie hij de horloges had verkocht;
  • hij had in 2020 ongeveer € 2.800,- van familie en vrienden gekregen om op vakantie te gaan;
  • verdachte werkte niet als gevolg van een ongeval en heeft ongeveer € 20.000,- van de verzekering uitgekeerd gekregen;
  • de vriendin van verdachte werkte niet en ontving ongeveer € 1.500,- à €1600,- van de verzekering;
  • verdachte heeft schulden: een belastingschuld van € 10.000,-, een schuld van € 1.000.- bij de ING, een studieschuld van € 900,-, € 12.000,- schulden bij bekenden uit leningen en € 600,- aan overige leningen. Verdachte wilde geen namen noemen van de personen bij wie hij leningen heeft uitstaan;
  • verdachte heeft verklaard dat hij elke maand geld kan sparen;
  • verdachte was alles aan het opsparen om de leningen zoveel mogelijk af te lossen;
  • verdachte had een belastingschuld van € 24.000,- afbetaald. Dat heeft hij deels zelf betaald, een deel met geleend geld van zijn zus en € 12.000,- van bekenden;
  • daarnaast heeft verdachte een auto gekocht van ongeveer € 6.000,-.
Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank verklaard:
  • dat zijn vriendin en hij geld, dat is aangetroffen onder de roze speelgoedauto, in de loop van de jaren bij elkaar hebben gespaard. Ze wilden het geld gebruiken voor een vakantie;
  • dit opgespaarde geld bestaat uit giften van verjaardagen, maar ook uit inkomsten door zwart te werken;
  • dat hij in april 2021 een ongeluk heeft gehad waarna hij een groot bedrag van de verzekering heeft gekregen;
  • in de coronatijd financiële hulp heeft gekregen;
  • hij het geld dat zijn vriendin en hij hadden gespaard niet wilde gebruiken om zijn schulden af te lossen. Daarnaast voelde het veiliger om het geld contant te sparen;
  • een deel van het geld is uitgegeven: er is een auto gekocht en een gedeelte is geïnvesteerd in horloges. Het andere gedeelte is samen gespaard of uitgegeven aan andere leuke dingen.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard:
  • het geld is van hem en zijn vrouw, dat hebben ze samen gespaard;
  • hij heeft zwart gewerkt en horloges verkocht en een deel hadden ze gekregen als geboortegeld van zijn oudste dochter, verjaardagsgeld en vanuit financiële steun van familie en vrienden;
  • het grootste deel van het geld is gepind;
  • het geld was bestemd voor huishoudelijke, leuke en belangrijke dingen. Het was niet bedoeld voor het aflossen van schulden. Schulden betaalde verdachte af met zijn eigen rekening en op zijn eigen manier, door te lenen;
  • zijn vrouw wist niet van alle schulden;
  • tot de aanhouding had verdachte € 18.500 van de verzekering uitbetaald gekregen, maar het geld dat is aangetroffen is niet mede het verzekeringsgeld.
Verdachte heeft onder meer verklaard over de verkoop van horloges en over het lenen van geld van familieleden. Deze verklaringen zijn niet verifieerbaar omdat verdachte niet wil vertellen van wie hij geld heeft geleend en aan wie hij de horloges heeft verkocht.
Ook heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij geld spaarde om zijn schulden af te lossen. Ter zitting van de rechtbank en het hof is verdachte daarop teruggekomen; het was juist niet bedoeld om met dat geld schulden af te lossen.
Daarnaast heeft verdachte verklaard over geld dat door hem en zijn vrouw gezamenlijk was gespaard, maar uit de stukken is niet gebleken dat zijn vrouw op de hoogte was van de aanwezigheid van het geldbedrag onder de speelgoedauto; voorafgaand aan de doorzoeking had zij aangegeven dat er geen geld in de woning lag. Toen het geld werd gevonden heeft zij verklaard daar niet mee bekend te zijn. Inzoverre ondersteunt dit de verklaring van verdachte niet.
Weliswaar heeft verdachte aangetoond grote bedragen te hebben gepind, maar uit de verklaringen die hij geeft over de herkomst van het geld, volgt dat hij het aangetroffen contante geld juist niet gepind heeft.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van het hof geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de niet-criminele herkomst van het geld gegeven. Dit brengt het hof tot het oordeel dat het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) de genoemde bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist, nu hij - zijn wisselende verklaring in aanmerking genomen - het aanzienlijke geldbedrag dat uit coupures bestond zoals hierboven omschreven, in plastic verpakt en verborgen onder een speelgoedauto in zijn woning, voorhanden heeft gehad.
Op grond van de verklaring van verdachte en het ontbreken van aanwijzingen in het dossier dat verdachte zelf een misdrijf heeft gepleegd, acht het hof bewezen dat verdachte het geldbedrag middellijk voorhanden heeft gehad.

Bewijsmiddelen

Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en andere stukken betreft dit (voor kopie conform het origineel verklaarde) op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als (ongenummerde) bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de politie Eenheid Noord-Nederland, [regio] , met registratienummer PL0100-2021260885, gesloten op 9 december 2022.
1. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, met proces-verbaalnummer PL0100-2021260885-11, op pagina 9 van voornoemd dossier, door verbalisant [verbalisant] opgemaakt op 24 september 2021, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 24 september 2021 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in een woning aan de [adres] te [plaats] , dit bij aanwezigheid van de bewoonster [naam] , de vriendin van [verdachte] . Voorafgaand aan de doorzoeking heeft de rechter-commissaris aan de aanwezige persoon gevraagd of er geld of waardevolle goederen, zoals sieraden, drugs en vuurwapens, aanwezig waren. Bewoonster gaf aan dat er geen waardevolle goederen, geld, wapen(s) en
drugs in de woning lagen.
Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen:
- 1 plastic zakje inhoudende grote som bankbiljetten van o.a. 50 euro, aangetroffen in woonkamer. Deze verpakking zat vastgeplakt aan de onderkant van een speelgoedauto, merk Mercedes, kleur rose.
2. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met proces-verbaalnummer PL0100-2021260885-9, op pagina 11 van voornoemd dossier, door verbalisant [verbalisant] ondertekend op 24 september 2021, zakelijk weergegeven inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [adres] [plaats]
Datum: 24 september 2021
Omstandigheden: Inbeslaggenomen onder leiding van een RC tijdens een zoeking. Geld was verstopt (in) een speelgoedauto van de kinderen. Was verpakt in diverse coupures. Niet geteld i.v.m. met DNA onderzoek. Geld werd ontdekt door de geldhond.
Beslagene: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1999
Adres: [adres]
Plaats: [plaats]
Volghummer 1
Goednummer: PL0100-2021260885-1422672
Object: geld
Bijzonderheden: 1 pak geld met briefjes van 50 en 20
3. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL0100-2021260885-42, op pagina 65 van voornoemd dossier, op 9 december 2022 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven inhoudende:
Tijdens de doorzoeking aan de [adres] te [plaats] op vrijdag 24 september 2021 werd een geldbedrag van 14.275 euro gevonden. Dit was verpakt in folie en geplakt onder een speelgoedloopauto van het kind van de verdachte [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1999 te [plaats] .
4. Een proces-verbaal van verhoor met proces-verbaalnummer PL0100-2021260885-21, op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, op 25 september 2021 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven inhoudende:
Als vraag van verbalisant (V) en als antwoord van verdachte (A):
V: Wat is jouw verklaring over het geld?
A: Dat is ons geld, mijn geld.
V: Hoeveel is het?
A: De afgelopen dagen lag er iets meer dan 10.000 euro misschien 12 of 13.000 euro.
V: Waar heb je dat bewaard?
A: In het autootje van mijn dochtertje.
V: Waar woon je?
a: [adres] te [plaats]

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 september 2021 te [plaats] , van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal (ten minste) 14.235 euro, bestaande uit een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van 50 en 20 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat dat geldbedrag middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudig witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 14.235,- aan contant geld. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het handelsverkeer. Witwassen is een ernstig strafbaar feit dat ondermijnend is voor de samenleving. Door het wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 juli 2025 is gebleken dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld. Deze veroordelingen zien op niet-recente en andersoortige feiten en zullen niet bij de straftoemeting worden betrokken.
Daarnaast heeft het hof het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 30 mei 2023 in aanmerking genomen. Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde jonger dan 23 jaren oud. De reclassering heeft toepassing van het volwassenstrafrecht geadviseerd.
De inhoud van het reclasseringsrapport, de indruk die verdachte heeft gegeven ter zitting van het hof en de inhoud van het onderzoeksdossier geven geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het feit meebrengt dan niet, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke (taak)straf en dat een onvoorwaardelijke straf op zijn plaats is. Het hof is van oordeel dat de door de officier van justitie in eerste aanleg gevorderde geldboete van € 1.330,-, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, een passende en geboden bestraffing vormt.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn van berechting in de procedure in eerste aanleg is overschreden. Verdachte is op 25 september 2021 in verzekering gesteld en de zaak is afgedaan op 19 december 2023. De redelijke termijn, die wordt gesteld op twee jaren, is daarmee met drie maanden overschreden. Gelet hierop zal het hof verdachte veroordelen tot een geldboete van € 1.250,-, met aftrek van voorarrest.

Beslag

Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 14.235,-. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 63 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 14.235,- (Omschrijving: G1422672, datum ibn 24-09-2021).
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. O. Anjewierden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 11 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.