ECLI:NL:GHARL:2025:5642

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
21-004078-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging in zaak van poging tot zware mishandeling met beroep op zelfverdediging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van zware mishandeling, maar was wel veroordeeld tot een taakstraf voor een subsidiair tenlastegelegd feit. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 29 augustus 2025. De verdachte had zich beroepen op zelfverdediging, omdat zij betrokken was bij een geweldsincident met de benadeelde partij, die haar zou hebben aangevallen. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van beide partijen sterk uiteenliepen en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit had begaan. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit en het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen verklaard, maar heeft haar ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van zelfverdediging. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004078-24
Uitspraakdatum: 12 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2024 met parketnummer 18-130190-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. M.R. van der Pol, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. L. de Barbanson, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 23 september 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit vrijgesproken, en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, te weten tot € 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 16 april 2024 te [plaats] , [gemeente] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken op de bovenlip en/of een litteken op de wang, althans de zijkant van het gezicht, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal - met een snoeischaar, althans een scherp voorwerp in de hand - in het gezicht van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
subsidiair
zij op of omstreeks 16 april 2024 te [plaats] , [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - meermalen, althans eenmaal - met een snoeischaar, althans een scherp voorwerp in de hand - in het gezicht van die [benadeelde] heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of heeft gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
zij op of omstreeks 16 april 2024 te [plaats] , [gemeente] [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal - met een snoeischaar, althans een scherp voorwerp in de hand - in het gezicht van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen en/of te stoten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken op de bovenlip en/of een litteken op de wang, althans de zijkant van het gezicht ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit

Het hof heeft, met de advocaat-generaal en de raadsman, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde feit
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit geen verweer gevoerd.
Oordeel van het hof
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat verdachte meermalen met een snoeischaar richting het gezicht van aangeefster [benadeelde] heeft uitgehaald.
Het hof is met de politierechter van oordeel dat het uithalen met een snoeischaar in de richting van het gezicht van aangeefster een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt, en dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
zij op 16 april 2024 te [plaats] , [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - meermalen met een snoeischaar - in het gezicht van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit:
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 augustus 2025:
Ik maakte afwerende bewegingen met de snoeischaar richting [benadeelde] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 16 april 2024, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op 16 april 2024 te [plaats] zag ik, verbalisant, dat [benadeelde] zichtbare verwondingen in haar gezicht had. Ik zag diverse schrammen en een blauw rechter oog.
3. Een geneeskundige verklaring, op 27 mei 2024 opgemaakt en ondertekend door [naam] , forensisch arts in opleiding, opgenomen op pagina 1 e.v. in het proces-verbaal nummer 2024099595, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Tussen de neus en linkerkant van de bovenlip tot onder de linker neusvleugel is een scherp begrensde lineaire, rood-roze huidonderbreking met korstvorming zichtbaar met een lengte en breedte van ongeveer 1,5 bij 0,1 centimeter. Passend bij een oppervlakkig huidletsel met tekenen van genezing, zie 2.
Op de buitenkant van het linker jukbeen tot halverwege de linker kaakhoek en linker mondhoek is een scherp begrensde afbuigende lineaire, rood-roze huidverkleuring met onderbrekingen en geringe korstvorming zichtbaar, met een lengte en breedte van ongeveer 6,0 bij 0,1 centimeter. Passend bij krasletsel met tekenen van genezing, zie 3.

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
poging tot zware mishandeling.

Beslissing op het beroep op zelfverdediging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit en het meer subsidiair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt, omdat verdachte door aangeefster werd aangevallen in haar eigen woning.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) van verdachte dient te worden verworpen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Oordeel van het hof
Op 16 april 2024 heeft er te [plaats] een geweldsincident plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster [benadeelde] . Verdachte en aangeefster zijn buren die met elkaar in onmin verkeren. Vastgesteld kan worden dat aangeefster contact heeft gezocht met verdachte in de tuin van laatstgenoemde, dat verdachte en aangeefster op enig moment de woning van verdachte zijn binnengegaan, en dat tijdens het geweldsincident tussen verdachte en aangeefster beiden lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Over wat zich precies op 16 april 2024 heeft afgespeeld lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen.
Aangeefster heeft verklaard dat toen zij langs de schuttingdeur achter haar woning liep om haar kat te pakken, zij door verdachte met een heggenschaar in het gezicht werd geslagen en daarna de woning van verdachte werd ingesleurd. Toen verdachte aangeefster in de woning met een pan probeerde te slaan, heeft zij zich verweerd en is zij de woning ontvlucht.
Verdachte heeft daarentegen verklaard dat aangeefster opeens bij haar schutting stond toen zij takken stond te snoeien, dat zij toen haar woning naar binnen is gegaan om een confrontatie te vermijden, dat aangeefster verdachte toen achterna is gelopen, dat zij heeft geprobeerd de deur dicht te krijgen, maar dat aangeefster dat tegen hield, dat zij heeft gezegd dat aangeefster weg moest gaan, maar dat aangeefster vervolgens de keuken van haar woning binnenkwam. Volgens verdachte probeerde aangeefster haar beet te pakken. Verdachte heeft toen in een poging om aangeefster op afstand te houden, meermalen met een snoeischaar richting aangeefster uitgehaald om zichzelf te verdedigen, aldus verdachte. Op enig moment is verdachte op de grond gevallen en werd zij door aangeefster geschopt. Daarop heeft verdachte aangeefster aan haar haren getrokken, waarna aangeefster een pan heeft gepakt en tweemaal tegen het hoofd van verdachte heeft geslagen. Daarna is aangeefster de woning uitgelopen, aldus verdachte.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en verdachte op meerdere punten sterk uiteen lopen. De geheugenkaart van de camera aan de achterzijde/tuinzijde van de woning van aangeefster zou aldus aangeefster vol zijn. Beeldmateriaal is niet aanwezig in het dossier.
Namens verdachte is een beroep op noodweer gedaan. Voor de beoordeling daarvan is onder meer van belang of de aan het verweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Naar het oordeel van het hof kan op grond van voormelde sterk uiteenlopende verklaringen van verdachte en aangeefster en de overige stukken in het dossier niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wat zich precies heeft afgespeeld op 16 april 2024 tussen verdachte en aangeefster. Daarbij komt het sterke vermoeden van het hof dat beide partijen, aangeefster en verdachte, op de relevante onderdelen niet het héle verhaal hebben verteld. Zo constateert het hof dat ook verdachte letsel had, te weten een bult op haar hoofd, terwijl aangeefster heeft verklaard dat zij verdachte niet heeft geslagen.
Vorenstaande brengt mee dat feiten, die beslissend zijn voor de beoordeling van een al dan niet te slagen beroep op noodweer niet met een voldoende mate van juistheid kunnen worden vastgesteld. Op grond van deze vaststelling is het hof van oordeel dat er in het voordeel van verdachte dient te worden beslist en zij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een haar rechtens toekomend recht op zelfverdediging. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat wel vast is komen te staan dat aangeefster in de tuin en vervolgens in de woning van verdachte is geweest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.885,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 12 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.