ECLI:NL:GHARL:2025:5606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
21-003379-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van gewoontewitwassen en geen straf voor hennepbezit in het hoger beroep tegen vonnis rechtbank Overijssel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld voor gewoontewitwassen en het aanwezig hebben van hennep. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van gewoontewitwassen, omdat hij voldoende aanknopingspunten heeft gegeven voor de herkomst van de gelden, waardoor niet kon worden vastgesteld dat deze van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd over het aanwezig hebben van hennep, maar het hof heeft besloten geen straf op te leggen, rekening houdend met het gedoogbeleid voor coffeeshops. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de omstandigheden van de zaak, zoals de exploitatie van een coffeeshop en de overschrijding van de redelijke termijn, in overweging heeft genomen. De verdachte is niet recent veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat ook heeft bijgedragen aan de beslissing om geen straf op te leggen. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de zaak op een zorgvuldige manier beoordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003379-21
Uitspraakdatum: 12 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 juli 2021 met parketnummer 08-952300-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 april 2022 en 29 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. M.M.P.E. van Helmond en mr. F.J.H.M. Berndsen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van gewoontewitwassen (feit 1) en het aanwezig hebben van hoeveelheden hennep (feiten 2 en 3) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot andere beslissingen komt ten aanzien van het bewijs van feit 1 en de strafoplegging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 11 oktober 2016 te [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) één of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 186.498 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovenomschreven voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt; art 420ter Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2016 te [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 1937,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 24 november 2015, te [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7925 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter zitting aangegeven het openbaar ministerie thans uitgaat van het bestaan van de door verdachte genoemde geldlening. Het openbaar ministerie stelt zich evenwel op het standpunt dat het geld van de lening ten tijde van het begin van de kasopstelling reeds was uitgegeven dan wel dat het geld nog in Turkije was. Verdachte heeft geen verifieerbare onderbouwing gegeven van hoe de contante gelden van Turkije naar Nederland zijn gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd om het onder 1 tenlastegelegde bewezen te verklaren conform het vonnis van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden van verdachte hebben vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. Verdachte heeft voldoende verifieerbare aanknopingspunten aangeleverd voor het bestaan van contante geldstromen vanuit Turkije naar Nederland waarmee het geld van de lening naar Nederland is gebracht. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat het niet anders kan dan dat de tenlastegelegde gelden van misdrijf afkomstig zijn, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Met het openbaar ministerie en de verdediging is het hof van oordeel dat onvoldoende reden bestaat om aan het bestaan van de door verdachte gestelde Turkse geldlening te twijfelen en dat om die reden van het bestaan van deze geldlening moet worden uitgegaan. Verdachte heeft vanaf het eerste verhoor over het bestaan van de betreffende geldlening verklaard en heeft een akte van geldlening overgelegd. De geldverstrekker is overleden, maar de overige ondertekenaars hebben als getuigen verklaard over het bestaan van de geldlening en over de verstrekking van de gelden in contanten. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat contante geldstromen in Turkije meer gangbaar zijn dan in Nederland.
Voorts zijn er getuigen die hebben verklaard over hoe de gelden vanuit Turkije naar Nederland zouden zijn gebracht. Het hof is van oordeel dat verdachte – na het tussenarrest van het hof van 13 mei 2022 – met deze verklaringen in voldoende mate heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting nadere aanknopingspunten te geven voor zijn verhaal. Verdachte heeft concreet aangevoerd wat de herkomst is van een gedeelte van de tenlastegelegde geldbedragen, terwijl het openbaar ministerie niet heeft gemotiveerd waarom in het licht hiervan onvoldoende concrete aanknopingspunten bestaan voor het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie naar de contante geldstromen vanuit Turkije naar Nederland.
Aldus heeft het hof heeft niet uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte behoort derhalve van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs feiten 2 en 3

Verdachte heeft ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde een bekennende verklaring afgelegd. Het hof verwijst hiervoor naar de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op
of omstreeks11 oktober 2016 te [gemeente] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 1937,46 gram
, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks24 november 2015, te [gemeente] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7925 gram
, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of hennep, zijnde
hasjiesj en/ofhennep
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd om, in het geval van een veroordeling voor alle feiten en rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd twee jaren en een taakstraf voor de duur van 210 uren, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden van verdachte hebben bepleit om geen straf of maatregel op te leggen in geval van een veroordeling voor enkel feiten 2 en 3, gelet op het gedoogbeleid, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van het hof
Verdachte was exploitant van een door de overheid gevestigde coffeeshop. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van grote hoeveelheden hennep.
In deze zaak speelt de paradoxale situatie dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de zogenaamde AHOJG-criteria houdt gedoogd wordt waar het de 'voordeurverkoop' betreft, maar dat anderzijds de 'achterdeur' (de bevoorrading, het aanhouden van een voorraad die voor een behoorlijke bedrijfsvoering doorgaans meer bedraagt dan de toegestane 500 gram en de aankoop van de verdovende middelen bij kwekers of tussenschakels) onverminderd verboden is. De bewezen verklaarde feiten in deze zaak vloeien rechtstreeks hieruit voort. Niet is gebleken dat de genoemde coffeeshop niet was ingericht en georganiseerd op naleving van de gedoogvoorwaarden. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden bij de beslissing ten aanzien van een op te leggen straf en/of maatregel nadrukkelijk moeten worden betrokken.
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 1 augustus 2025. Hieruit blijkt dat hij niet recent is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn in beide instanties van de strafrechtelijke procedure met ruim twee jaar is overschreden.
De persoon van verdachte, de hiervoor omschreven specifieke omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de overschrijding van de redelijke termijn, brengen mee dat met strafoplegging ter zake van het door verdachte begane strafbare feit, naar het oordeel van het hof geen redelijk doel is gediend. Het hof acht het aangewezen te bepalen dat, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf zal worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Salvino, griffier,
en op 12 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van de uitspraak van het arrest ter openbare terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 september 2025.
Tegenwoordig:
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter,
mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal,
mr. Y.A. Hoekstra, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.