Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De feiten
9 oktober 2012. Op 19 december 2012 hebben partijen een convenant ondertekend, waarin zij onder meer afspraken hebben gemaakt over de verevening van hun pensioenaanspraken. Deze afspraken luiden als volgt:
3.3. De vorderingen
i. [geïntimeerde] te veroordelen om een mededelingsformulier te ondertekenen dat tot gevolg heeft dat de door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten worden verevend conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en dat [geïntimeerde] dit door hem ondertekende formulier binnen een week na datum arrest aan [appellante] dient te verstrekken, opdat zij dit door beide partijen ondertekende formulier zo spoedig mogelijk kan indienen bij het ABP;
ii. en zo nodig, om het onder i. gevorderde te kunnen toewijzen, op grond van artikel 6:258 BW de gevolgen van de overeenkomst tussen partijen te wijzigen of de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk te ontbinden (te weten de gevolgen die afwijken van / het deel dat afwijkt van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) en zo nodig te bepalen dat [appellante] de bedragen die zij voor haar pensioengerechtigde leeftijd ontvangt dient te (laten) storten op een bankrekening die geblokkeerd is totdat de zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;
iii. Indien [geïntimeerde] het onder i. genoemde niet nakomt, primair te bepalen dat het in deze te wijzen arrest in de plaats komt van / dezelfde kracht heeft als de handtekening van hem op het betreffende mededelingsformulier, subsidiair te bepalen dat [geïntimeerde] een dwangsom verschuldigd is van € 500,00 per dag of dagdeel dat hij nalaat het onder i genoemde na te komen;
iv. [geïntimeerde] te veroordelen om na te laten zijn pensioen eerder te laten ingaan dan het
v. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4.Het oordeel van het hof
a. uitsluiting van de Wet VPS (artikel 2 lid 1 Wet VPS);
b. het vaststellen van een andere vereveningsperiode dan de huwelijksduur (artikel 4 lid 1 Wet VPS);
c. het vaststellen van een ander vereveningspercentage dan 50% (artikel 4 lid 1 Wet VPS);
Artikel 3 van het convenant
Een uitsluiting van de Wet VPS dient in bewoordingen plaats te vinden die duidelijk maken dat partijen daarvoor hebben gekozen. Dat is hier niet het geval.
Daar komt het volgende bij. Indien [appellante] daadwerkelijk afstand had gedaan van de toepasselijkheid van de Wet VPS, en dus van een bedrag gelijk aan 7 tot 8 maal een jaarbedrag groter dan € 8.900 per jaar, al dan niet om redenen zoals door [geïntimeerde] genoemd, had het voor de hand gelegen dat een dergelijke afspraak (en uitruil) op zijn minst in de correspondentie tussen de advocaten danwel in het convenant zou zijn genoemd. Ook dat is hier niet het geval. Er is geen enkel stuk overgelegd dat deze uitsluitings- en of uitruilafspraak zou kunnen ondersteunen, behalve een brief van de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] van 15 juni 2023, waarin hij aangeeft: