ECLI:NL:GHARL:2025:5582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
24/998 en 24/999
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met omkering en verzwaring van de bewijslast

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 heeft verminderd, maar de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) heeft gehandhaafd. Belanghebbende had een aanslag IB/PVV opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van € 100.000, en een aanslag Zvw naar het maximale bijdrage-inkomen van € 54.614. Na bezwaar heeft de rechtbank de aanslag IB/PVV verminderd tot € 89.878, maar de Zvw-aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan, waarbij hij betoogt dat de aanslagen niet redelijk zijn geschat en dat het gebruikelijke loon te hoog is vastgesteld. De Inspecteur heeft de aanslagen verdedigd en stelt dat de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, omdat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de aanslagen op een redelijke schatting heeft gebaseerd en dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Het hoger beroep van belanghebbende wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 24/998 en 24/999
uitspraakdatum: 9 september 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2024, nummers ARN 22/888 en 23/6417
,in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.000. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 3.028.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage premie zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar het maximale bijdrage-inkomen van 54.614. Daarbij is een bedrag aan rente in rekening gebracht van € 219.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen voornoemde aanslagen en rentebeschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 november 2021 de aanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen inzake de aanslag Zvw 2018 en de daarmee samenhangende rentebeschikking ongegrond verklaard, de beroepen inzake de aanslag IB/PVV 2018 en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2018 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.878, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, en vergoedingen voor proceskosten en griffierecht toegekend van € 1.185 en € 49.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2025 te Arnhem. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1977, heeft onder de naam ‘ [naam4] ’ een eenmanszaak gedreven op het adres [adres] te [plaats1] . Deze onderneming is vanaf 16 december 2019 niet langer ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Belanghebbende heeft in 2018 voor de omzetbelasting geen omzet aangegeven.
2.2.
Belanghebbende is vanaf 16 juni 2017 enig aandeelhouder en bestuurder van [naam5] BV, welke vennootschap op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van de vennootschappen [naam4] ’s BV, [naam6] BV en [naam7] BV. Laatstgenoemde vennootschappen hebben in 2018 voor de omzetbelasting een omzet aangegeven van respectievelijk € 317.692, € 33.459 en € 4.643.
2.3.
In 2018 werd in [naam5] BV een handel in auto’s gedreven. In dat jaar werd in [naam6] BV een winkel gedreven in onder meer sigaretten, tijdschriften en dagbladen. Deze winkel was dagelijks geopend van 10 tot 18 uur. In [naam7] BV werd in dat jaar een winkel gedreven in telefoonkaarten. Deze winkel was dagelijks geopend van 16 tot 22 uur.
2.4.
[naam4] ’s BV heeft in 2018 loonaangifte gedaan voor twee werknemers, niet zijnde belanghebbende. De totale loonsom bedraagt € 38.367.
2.5.
Met ingang van 11 december 2018 is [naam5] BV eveneens enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschappen [naam8] BV, [naam9] BV, [naam10] BV en [naam11] BV. Geen van deze vennootschappen heeft in 2018 voor de omzetbelasting omzet aangegeven.
2.6.
In 2018 hebben ten minste 11 auto’s op naam van belanghebbende gestaan en heeft hij twee zogenoemde handelaarskentekens op zijn naam gehad.
2.7.
De Inspecteur heeft belanghebbende op 28 februari 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2018 waarna belanghebbende op 11 juni 2019 is herinnerd en op 12 juli 2019 is aangemaand tot het doen van aangifte op uiterlijk 26 juli 2019.
2.8.
Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan. De Inspecteur heeft daarom met dagtekening 28 mei 2021 ambtshalve een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.000, bestaande uit winst uit onderneming van € 50.000 en een gebruikelijk loon van € 50.000. Verder heeft de Inspecteur een aanslag premie inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2018 opgelegd naar het maximale bijdrage-inkomen van € 54.614.
2.9.
De Inspecteur is bij brief van 23 april 2021 tegemoetgekomen aan belanghebbendes verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017. De Inspecteur heeft deze aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.410, bestaande uit winst uit onderneming van € 53.160 en een gebruikelijk loon (voor het laatste kwartaal 2017) van € 11.250.
2.10.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en premie inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2018 door het alsnog indienen van een aangifte IB/PVV 2018 naar een belastbaar inkomen van € 26.810. Blijkens deze aangifte betreft dit opbrengsten uit ‘ [naam4] ’s’.
2.11.
De Inspecteur heeft in zijn uitspraken op bezwaar voornoemde aanslagen voor het jaar 2018, en de daarmee samenhangende rentebeschikkingen, gehandhaafd.
2.12.
Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat zijn inkomen dient te worden vastgesteld op € 48.000, zijnde het bedrag dat in de aangifte vennootschapsbelasting van [naam4] ’s BV is vermeld als ‘kosten uitbesteed werk en andere kosten’. De Rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte IB/PVV 2018 heeft gedaan, dat daarom de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, en dat belanghebbende niet erin is geslaagd om overtuigend aan te tonen dat de – redelijk geschatte – aanslagen onjuist zijn. Niettemin heeft de Rechtbank de aanslag IB/PVV 2018 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.878 – bestaande uit winst uit onderneming van € 39.878 en gebruikelijk loon van € 50.000 – omdat de Inspecteur bij het vaststellen van deze aanslag ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de stakingsaftrek en MKB-winstvrijstelling. De Rechtbank heeft de aanslag premie inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2018 gehandhaafd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat de aanslagen niet redelijk zijn geschat, omdat het gebruikelijke loon te hoog is vastgesteld. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
De Inspecteur beroept zich op interne compensatie in die zin dat een verlaging van het inkomen als gevolg van een lagere winst uit onderneming niet zou moeten plaatsvinden, omdat belanghebbende op een andere grond – inhoudende dat ter zake van vier vennootschappen een gebruikelijk loon van € 45.000 per vennootschap, ofwel in totaal € 180.000, in aanmerking moet worden genomen – meer belasting is verschuldigd.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslagen en de daarmee samenhangende rentebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast
4.1.
Artikel 27e, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat het (hoger) beroep van de belastingplichtige ongegrond wordt verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.2.
Ingevolge artikel 49, lid 3, Zorgverzekeringswet wordt de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regels. Dit betekent dat ook voornoemde bepaling uit de AWR over de omkering en verzwaring van de bewijslast van overeenkomstige toepassing is.
4.3.
Ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, heeft belanghebbende pas in de bezwaarfase – de aanslagen waren al voordien opgelegd – de aangifte IB/PVV 2018 ingediend. Dit kan niet worden aangemerkt als het doen van de vereiste aangifte. [1] De in deze aangifte opgenomen gegevens maken slechts onderdeel uit van het ingediende bezwaarschrift tegen de aanslagen. Dit brengt mee dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat voornoemde bewijsregel van artikel 27e AWR van toepassing is.
4.4.
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de geschatte winst uit onderneming gebaseerd op de omstandigheid dat in de eenmanszaak in het onderhavige jaar nog activiteiten plaatsvonden (zie 2.6), dat met deze activiteiten een exploitatiewinst moet zijn gerealiseerd, dat deze activiteiten in het onderhavige jaar zijn gestaakt, dat daarom ook nog een stakingswinst in aanmerking moet worden genomen en dat deze stakingswinst ten minste gelijk is aan de intrinsieke waarde van de onderneming waarvan het vermogen ultimo 2017 is bepaald op € 31.279.
4.5.
Verder heeft de Inspecteur de schatting van het gebruikelijk loon gebaseerd op de wettelijke bepalingen die daarvoor gelden, alsmede op de omstandigheid dat belanghebbende een aanmerkelijk belang heeft in de vennootschappen [naam5] BV, [naam4] ’s BV, [naam6] BV en [naam7] BV, dat belanghebbende voor [naam5] BV werkzaamheden heeft verricht nu hij daarvan de enige bestuurder was, dat belanghebbende voor de vennootschappen [naam6] BV en [naam7] BV werkzaamheden heeft verricht nu daarin omzetten zijn gerealiseerd (zie 2.2) terwijl deze vennootschappen geen loonaangiften hebben gedaan voor in dienstbetrekking werkzame werknemers, en dat belanghebbende ook voor [naam4] ’s BV werkzaamheden heeft verricht gelet op de daarvoor benodigde expertise en de daarin gerealiseerde omzet (zie 2.2). Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde bevestigd dat belanghebbende in deze vennootschappen werkzaamheden heeft verricht. Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat de schatting van het gebruikelijk loon onredelijk of willekeurig is vastgesteld.
4.6.
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 27e AWR bedoelde wijze. Belanghebbende heeft geen gronden of argumenten aangevoerd, laat staan overtuigend aangetoond, dat en in hoeverre de geschatte aanslagen te hoog zijn vastgesteld. De aanslagen zullen daarom niet worden verminderd.
Rentebeschikkingen
4.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte (belasting)renten. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de aanslagen wordt gehandhaafd, dienen ook de in rekening gebrachte (belasting)renten te worden gehandhaafd.
Slotsom4.8. Het hoger beroep van belanghebbende slaagt niet.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. R.A. Wolf, in tegenwoordigheid van mr. S. Khodabaks als griffier.
De beslissing is op 9 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Khodabaks) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1839, r.o. 2.4.3.