ECLI:NL:GHARL:2025:557

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.347.557
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en de beoordeling van het perspectiefbesluit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige Boudih. De moeder van de minderjarige was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder had besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 16 augustus 2025. De moeder had ingestemd met de verlenging, maar was het oneens met het perspectiefbesluit van de rechtbank, waarin werd gesteld dat het perspectief voor de minderjarige niet meer bij haar lag, maar in een gezinshuis. De moeder stelde dat er nooit een gedegen perspectiefonderzoek had plaatsgevonden en dat een (gedeeltelijke) terugplaatsing bij haar mogelijk was mits de juiste hulpverlening werd geboden.

De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, steunde de beslissing van de rechtbank en wilde dat deze in stand bleef. Het hof oordeelde dat de procedure over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing geen ruimte bood voor een inhoudelijke beoordeling van het perspectiefbesluit. Het hof concludeerde dat de overwegingen van de rechtbank over het perspectiefbesluit geen dragende overwegingen waren voor de beslissing over de uithuisplaatsing, waardoor er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze overwegingen. Het hof verwierp uiteindelijk het hoger beroep van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.347.557
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/576583 JE RK 24-954
beschikking van 4 februari 2025
over de uithuisplaatsing van
[de minderjarige] Boudih
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. F. Pool
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI)
die is gevestigd in Amsterdam
en
[de vader](de vader)
die woont in [woonplaats1] .

1.Samenvatting

De meervoudige kamer van de rechtbank (Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 16 augustus 2025. Het hof zal het hoger beroep verwerpen.

2.2. De feiten

2.1.
De ouders hebben een kind, [de minderjarige] , geboren [in] 2015.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] staat vanaf 16 augustus 2021 onder toezicht van de GI. De kinderrechter heeft op 9 februari 2024 een machtiging aan de GI verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. De machtiging geldt tot 16 augustus 2024. [de minderjarige] woont sinds 21 juni 2024 in het gezinshuis ‘ [naam1] ’. [de minderjarige] woonde bij de moeder voordat zij uit huis werd geplaatst.
3. De procedure bij de kinderrechter
3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht [de minderjarige] nog langer, tot 16 augustus 2025, onder toezicht te stellen en uit huis te mogen plaatsen. Ook heeft de GI de kinderrechter om een oordeel gevraagd over het perspectiefbesluit. Dat perspectiefbesluit houdt in dat [de minderjarige] zal opgroeien in het gezinshuis.
3.2.
De meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 26 juli 2024 een beslissing genomen op de verzoeken en:
  • de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 16 augustus 2025;
  • de GI een machtiging gegeven om [de minderjarige] langer uit huis te plaatsen in het gezinshuis (een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder). Die machtiging geldt tot 16 augustus 2025.
De rechtbank heeft (in de overwegingen) opgenomen dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt maar in het gezinshuis.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het voor een deel niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de rechtbank voor een deel ongedaan maakt. Zij verzoekt het hof het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, of die machtiging te verlenen voor een kortere tijd. Hoewel de moeder bij de rechtbank heeft ingestemd met die verlenging, kan zij zich niet vinden in het oordeel in de overwegingen van de rechtbank dat het perspectief voor [de minderjarige] niet meer bij de moeder is: het zogenoemde perspectiefbesluit. Volgens de moeder heeft er nooit een gedegen perspectiefonderzoek plaatsgevonden. Als [de minderjarige] de juiste hulpverlening ontvangt, zal haar opvoedvraag verminderen en behoort een (gedeeltelijke) thuisplaatsing bij de moeder wel degelijk tot de mogelijkheden. Dat dient, aldus de moeder, in ieder geval te worden onderzocht binnen de kaders van de ondertoezichtstelling. Een perspectiefbesluit is pas aan de orde in verband met (een onderzoek naar) de beëindiging van het gezag en daarvan is hier geen sprake.
4.2.
De GI is het eens met de beslissing en de overwegingen van de rechtbank en wil dat de beslissing in stand blijft.
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift van de GI
  • de overige stukken.
4.4.
De zitting bij het hof was op 10 december 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met mr. M. Krol, waarnemend voor mr. Pool, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

5.Het oordeel van het hof

Oordeel hof
5.1.
Het hof is van oordeel dat deze procedure over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] geen ruimte biedt voor een inhoudelijke beoordeling van het perspectiefbesluit.
5.2.
De moeder heeft toegelicht dat zij het verzoek tot (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing heeft gedaan om het oordeel van de rechtbank over het perspectiefbesluit aan het hof voor te kunnen leggen. Zij vreest dat als zij dit hoger beroep niet indient, het oordeel van de rechtbank dat [de minderjarige] niet meer bij haar zal opgroeien gezag van gewijsde zal krijgen en dit daarmee voor de toekomst vaststaat met alle gevolgen daarvan (zoals het niet meer inzetten op terugplaatsing). Omdat dit hof eerder heeft geoordeeld dat tegen een oordeel over een perspectiefbesluit op zichzelf geen hoger beroep mogelijk is, heeft zij dit willen voorleggen door een andere beslissing over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing te verzoeken, hoewel ze het eens is met deze verlenging en zij daartegen geen bezwaren heeft aangevoerd.
5.3.
De overweging van de rechtbank over het perspectief van [de minderjarige] volgt op de bindende eindbeslissing in rechtsoverweging 5.3. van de rechtbank waarin het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is beoordeeld en verlengd. In rechtsoverweging 5.4. van de rechtbank is uitgelegd dat de moeder en de GI van mening verschillen over hoe de invulling van de komende periode eruit moet komen te zien. Daarna volgt onder een apart kopje in 5.5. tot en met 5.8. de beoordeling van het perspectiefbesluit. De overwegingen over het perspectiefbesluit staan zowel inhoudelijk als in de structuur van de beschikking van de rechtbank los van de beslissing over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en zijn daarom geen dragende overwegingen voor de beslissing van de rechtbank over de uithuisplaatsing. Dat betekent dat geen hoger beroep mogelijk is tegen de overwegingen over het perspectiefbesluit. Ook volgt hieruit dat deze overwegingen geen gezag van gewijsde zullen krijgen. Dat betekent dat de moeder geen belang heeft bij dit hoger beroep en dat het hof het hoger beroep zal verwerpen.

6.De beslissing

Het hof:
verwerpt het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.P. den Hollander en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.