ECLI:NL:GHARL:2025:5562

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
200.343.265/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling en kinderalimentatie voor een minderjarige. De ouders van de minderjarige, geboren in 2022, zijn in geschil over de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie. De vader, vertegenwoordigd door mr. N. Groen, heeft in hoger beroep drie grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 april 2024. De moeder, vertegenwoordigd door mr. F. van den Heuvel, heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling. De nieuwe zorgregeling houdt in dat de minderjarige met ingang van 1 oktober 2025 bij de vader verblijft, met specifieke afspraken over de verblijfsduur en de omgang met de moeder. Daarnaast is de hoogte van de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader vanaf 11 augustus 2023 een bedrag van € 97 per maand moet betalen, oplopend naar € 122 per maand in 2025. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de nieuwe afspraken vastgelegd in de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.265
(zaaknummer rechtbank Gelderland 423601)
beschikking van 11 september 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Groen te Den Haag,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 juli 2024;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de vader van 1 juli 2025 met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 2 juli 2025 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2022. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
In de beschikking van 24 mei 2022 heeft de rechtbank (onder andere) een zorgregeling vastgesteld.
3.3.
In de beschikking van 17 januari 2023, hersteld bij beschikking van 11 mei 2023, heeft het hof de beschikking van 24 mei 2022 vernietigd, voor zover het de zorgregeling betreft en de volgende zorgregeling vastgesteld: [de minderjarige] verblijft bij de vader:
  • op woensdag vanaf het kinderdagverblijf tot donderdag uiterlijk 18.30 uur, waarbij [de minderjarige] bij de vader eet en de vader hem uiterlijk 18.30 uur terugbrengt bij de moeder;
  • één keer per twee weken van zaterdag 08.00 / 08.30 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt tot zondag 18.30 uur, waarbij [de minderjarige] bij de vader eet en de vader [de minderjarige] uiterlijk om 18.30 uur terugbrengt bij de moeder;
  • de helft van de feestdagen, in onderling overleg af te spreken.
Aanvullend is bepaald dat beide ouders jaarlijks de gelegenheid krijgen om twee keer één week en één keer twee weken aaneengesloten met [de minderjarige] door te brengen, in onderling overleg te bepalen, waarbij bij de periode van twee weken halverwege een beeldbelcontact plaatsvindt met de andere ouder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
  • een zorgregeling vastgesteld en bepaald dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • in de week waarin hij niet in het weekend naar de vader gaat van woensdag na het kinderdagverblijf tot vrijdag 17.00 uur, waarbij [de minderjarige] voor het avondeten op vrijdag om 17.00 uur wordt teruggebracht bij de moeder;
  • in de andere week van woensdag na het kinderdagverblijf tot donderdag 18.30 uur en van zaterdag 08.00 / 08.30 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] op zaterdag naar de vader brengt en de vader hem (na het avondeten) uiterlijk om 18.30 uur terugbrengt bij de moeder;
  • de helft van de feestdagen, in onderling overleg af te spreken.
Beide ouders krijgen jaarlijks de gelegenheid om twee keer één week en één keer twee weken aaneengesloten met [de minderjarige] door te brengen, in onderling overleg te bepalen, waarbij bij de periode van twee weken halverwege een beeldbelcontact plaatsvindt met de andere ouder;
- bepaald dat de vader met ingang van 11 augustus 2023 een bedrag van € 122 per maand moet betalen aan de moeder en vanaf 1 januari 2024 € 130 per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
4.2.
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof, na vermeerdering van zijn verzoek, om de bestreden beschikking te vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad te bepalen:
I.
primair:een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • ene week: woensdag uit de opvang/school tot maandagavond 18.30 uur/19.00 uur;
  • andere week: woensdag uit de opvang/school tot vrijdagavond 18.30 uur/19.00 uur;
II.
subsidiair:een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • ene week: woensdag uit de opvang/school tot maandagavond 18.30 uur/19.00 uur;
  • andere week: woensdag uit opvang/school tot donderdagavond 18.30 uur/19.00 uur
waarbij steeds de ouder waar [de minderjarige] is, hem naar de andere ouder brengt.
III. te bepalen dat de vader met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank een bijdrage ter hoogte van € 31 aan kinderalimentatie moet voldoen;
IV. danwel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3.
De moeder voert verweer en zij verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen dan wel hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

de zorgregeling
5.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.2.
Dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, is tussen partijen niet in geschil en is op grond van de stukken en de toelichting tijdens de zitting voldoende vast komen te staan.
5.3.
Nadat de raad tijdens de zitting in hoger beroep advies heeft uitgebracht, hebben partijen overeenstemming weten te bereiken over de zorgregeling. Partijen zijn overeengekomen dat [de minderjarige] met ingang van 1 oktober 2025 bij de vader verblijft:
  • de ene week van woensdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] op woensdag naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] op zondag terugbrengt;
  • de andere week van woensdag uit school of de bso tot vrijdag naar school 08.30 uur, waarbij de vader [de minderjarige] op woensdag ophaalt van school of de bso en de vader [de minderjarige] op vrijdag naar school of de moeder brengt. Zolang [de minderjarige] nog niet naar school gaat, of wanneer hij een vrije dag of een studiedag heeft op de vrijdag zorgt de vader ervoor dat [de minderjarige] om 08.30 uur bij de moeder is;
  • wat betreft de vakanties en feestdagen:
  • totdat [de minderjarige] naar school gaat: de helft van de feestdagen, in onderling overleg af te spreken, en beide ouders krijgen jaarlijks de gelegenheid om twee keer één week en één keer twee weken aaneengesloten met [de minderjarige] door te brengen, in onderling overleg te bepalen, waarbij bij de periode van twee weken halverwege een beeldbelcontact plaatsvindt met de andere ouder;
  • vanaf het moment dat [de minderjarige] naar school gaat: de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij voor de vakanties geldt:
 de voorjaarsvakantie: de even jaren bij de vader en de oneven jaren bij de moeder;
 de meivakantie: een week bij iedere ouder, waarbij [de minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
 de zomervakantie: twee weken bij de ene ouder, twee weken bij de andere ouder, een week bij de ene ouder en een week bij de andere ouder, waarbij [de minderjarige] in de even jaren het eerst bij de moeder is en in de oneven jaren het eerst bij de vader;
 de herfstvakantie: de even jaren bij de moeder en de oneven jaren bij de vader;
 de kerstvakantie: een week bij iedere ouder, waarbij [de minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
 de verjaardagen van de ouders en van [de minderjarige] : in onderling overleg nader te bepalen.
5.4.
Het staat de ouders vrij om in onderling overleg van deze zorgregeling af te wijken. Partijen hebben tijdens de zitting afgesproken dat zij zullen starten met het hulpverleningstraject bij mevrouw [naam1] , systeemtherapeut in Arnhem. Partijen hebben tijdens de zitting gevraagd om de door hen overeengekomen zorgregeling vast te leggen in een beschikking. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoek in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Het hof acht de door partijen overeengekomen zorgregeling in het belang van [de minderjarige] en zal deze zorgregeling opnemen in zijn beslissing.
de kinderalimentatie
ingangsdatum
5.5.
De rechtbank gaat uit van de datum van indiening van het verzoekschrift als ingangsdatum voor de kinderalimentatie (oftewel 11 augustus 2023). Daartegen is niet gegriefd, zodat het hof ook van deze ingangsdatum uitgaat.
behoefte [de minderjarige]
5.6.
De rechtbank heeft de basisbehoefte van [de minderjarige] berekend op € 234 per maand in 2022. Hier zijn partijen het mee eens, zodat het hof hiervan uitgaat. Deze basisbehoefte bedraagt na indexering:
  • in 2023 € 242 per maand,
  • in 2024 € 257 per maand en
  • in 2025 € 274 per maand.
5.7.
Partijen verschillen echter van mening of deze basisbehoefte moet worden verhoogd met de netto kinderopvangkosten. De rechtbank heeft de basisbehoefte verhoogd met de netto kinderopvangkosten van € 140 per maand in 2023. De vader is het hier echter niet mee eens en heeft in zijn tweede grief aangevoerd dat de kinderopvangkosten uit het tabelbedrag kunnen worden voldaan. Daarnaast is de vader van mening dat er geen noodzaak bestaat om gebruik te maken van de kinderopvang, omdat zijn moeder bereid is op te passen. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd.
5.8.
Het hof overweegt als volgt. De moeder maakt twee dagen in de week gebruik van de kinderopvang voor [de minderjarige] . Hoewel de vader het hier niet mee eens is, heeft de moeder de vrijheid om op de dagen dat [de minderjarige] bij haar is opvang voor [de minderjarige] te regelen. Daarbij acht het hof een opvang voor twee dagen in de week niet onredelijk. Voor wat betreft de kosten van de kinderopvang geldt dat deze behoefteverhogend kunnen werken als deze zo hoog zijn dat ze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten. In dit geval is het hof van oordeel dat de netto kinderopvangkosten dusdanig hoog zijn in verhouding tot de hoogte van de behoefte dat deze kosten niet kunnen worden gecompenseerd door lagere uitgaven op andere posten. De uitspraak van het hof van 22 november 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:10012) waarnaar de vader verwijst, gaat naar het oordeel van het hof hier niet op. In die zaak heeft het hof de behoefte niet verhoogd met de netto kinderopvangkosten, maar uit de uitspraak volgt niet hoe netto kinderopvangkosten zich verhouden tot de hoogte van de behoefte. Het hof acht deze uitspraak daarom niet vergelijkbaar en gaat hieraan voorbij. De tweede grief van de vader faalt dan ook.
5.9.
Het hof is dus van oordeel dat de basisbehoefte moet worden verhoogd met de netto kinderopvangkosten. Uit de stukken en het besprokene tijdens de zitting kunnen de volgende netto kinderopvangkosten worden afgeleid:
  • in 2023 € 140 per maand,
  • in 2024 € 130 per maand en
  • in 2025 € 189 per maand.
Met ingang van februari 2026 zal [de minderjarige] naar school gaan en zal de moeder gebruik gaan maken van de bso. Vanaf dat moment zal de basisbehoefte dan ook verhoogd moeten worden met de netto kosten voor bso. Het is aan de ouders om eventueel met behulp van hun advocaten een nieuwe berekening te maken vanaf het moment dat [de minderjarige] naar school gaat.
5.10.
Gelet op het voorgaande bedraagt de totale behoefte van [de minderjarige] :
  • in 2023 € 382 per maand,
  • in 2024 € 387 per maand en
  • in 2025 € 463 per maand.
draagkracht ouders
5.11.
De rechtbank is voor 2023 uitgegaan van een draagkracht van de vader van € 378 per maand en een draagkracht van de moeder van € 414 per maand. Hiertegen is niet gegriefd zodat het hof hier ook van uitgaat. Met deze gegevens heeft de rechtbank een draagkrachtvergelijking gemaakt. Op basis daarvan bedraagt:
  • het aandeel van de vader € 182 per maand;
  • het aandeel van de moeder € 200 per maand.
5.12.
Voor wat betreft de draagkracht van partijen in 2024 en 2025 heeft het hof een berekening gemaakt op basis van recente inkomensgegevens die door partijen zijn ingediend. Voor 2024 heeft het hof gebruikt gemaakt van de jaaropgaven van partijen. Voor 2025 heeft het hof de door partijen overgelegde salarisstroken tot uitgangspunt genomen. Het hof zal bij de verdere bespreking van de draagkracht de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking hechten en tot uitgangspunt nemen. Het hof bespreekt hierna alleen die uitgangspunten waarover partijen van mening verschillen.
5.13.
Voor 2024 berekent het hof het netto besteedbare inkomen van de moeder op € 2.790 per maand. Op basis daarvan heeft de moeder een draagkracht van € 478 per maand. De vader heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.554 per maand en een draagkracht van € 363 per maand. Aangezien partijen over voldoende draagkracht beschikken om daarmee in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien, heeft het hof een draagkrachtvergelijking gemaakt. Op grond daarvan bedraagt:
  • het aandeel van de vader € 167 per maand;
  • het aandeel van de moeder € 220 per maand.
5.14.
Voor 2025 berekent het hof het netto besteedbare inkomen van de vader op € 2.774 per maand. Op basis daarvan heeft de vader een draagkracht van € 442 per maand.
Voor de moeder verschillen partijen van mening over op welke wijze rekening moet worden gehouden met het individueel keuze budget (IKB). Volgens de vader moet de volledige IKB worden meegenomen en daarnaast ook met een vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering en levensfasebudget, omdat uit de salarisspecificatie volgt dat daarvoor ook wordt opgebouwd. De moeder voert hiertegen verweer en meent dat zij het IKB niet vrij kan besteden, waardoor het volledige bedrag aan IKB niet moet worden meegenomen in de draagkrachtberekening.
5.15.
Het hof overweegt als volgt. Het IKB wordt maandelijks als percentage van het salaris opgebouwd. Het IKB bestaat uit verschillende componenten, zoals vakantiegeld, eindejaarsuitkering, levensloopbijdrage en omgerekend bovenwettelijk verlof. De werknemer kan min of meer vrij over dit budget beschikken. Het hof zal daarom de volledige opbouw aan IKB meenemen als inkomenscomponent. Het hof zal daarnaast niet ook nog rekening houden met een vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering en levensfasebudget zoals de vader stelt. Dit zijn componenten van het IKB. De optelsom van deze losse componenten is gelijk aan het maandbedrag dat aan IKB wordt opgebouwd. Het meetellen van deze losse componenten naast het IKB levert een dubbeltelling op.
Het hof berekent het netto besteedbare inkomen van de moeder op € 2.886 per maand en de draagkracht op € 497 per maand.
5.16.
Partijen beschikken samen over voldoende draagkracht om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. Het hof zal daarom een draagkracht vergelijking maken. Op basis daarvan bedraagt:
  • het aandeel van de vader € 218 per maand;
  • het aandeel van de moeder € 245 per maand.
zorgkorting
5.17.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de zorgkorting die moet worden toegepast. Vanaf 1 oktober 2025 wijzigt de zorgregeling. Partijen zijn het erover eens dat vanaf dat moment een zorgkorting van 35% geldt. Volgens de vader geldt ook voor de periode daarvoor een zorgkorting van 35% (derde grief). De moeder meent echter dat een zorgkorting van 25% gerechtvaardigd is.
5.18.
Het hof overweegt als volgt. Op basis van de bestreden beschikking geldt tot 1 oktober 2025 een zorgregeling waarbij [de minderjarige] vijf dagen per twee weken bij de vader verblijft en daarnaast nog de helft van de feestdagen en vier weken vakantie. Het hof acht daardoor een zorgkorting van 35% op zijn plaats. De derde grief van de vader slaagt dan ook.
conclusie
5.19.
Gelet op het voorgaande moet de man een bedrag aan kinderalimentatie aan de moeder te betalen van:
  • met ingang van 11 augustus 2023 een bedrag van € 97 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2024 een bedrag van € 77 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2025 een bedrag van € 122 per maand.
terugbetaling
5.20.
De door het hof vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] is lager dan de door de rechtbank bepaalde bijdrage. De vader heeft tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat hij helemaal bij is met betalen. Aangezien kinderalimentatie van consumptieve aard is overweegt het hof dat de moeder niet kan worden gevergd dat het teveel betaalde door haar aan de vader moet worden terugbetaald.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 april 2024 en opnieuw beschikkende:
7.2.
wijzigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2023, hersteld bij beschikking van 11 mei 2023, voor zover het de zorgregeling betreft en stelt vast als zorgregeling, waarbij [de minderjarige] , geboren [in] 2022, met ingang van 1 oktober 2025 bij de vader verblijft:
  • de ene week van woensdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] op woensdag naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] op zondag terugbrengt;
  • de andere week van woensdag uit school of de bso tot vrijdag naar school 08.30 uur, waarbij de vader [de minderjarige] op woensdag ophaalt van school of de bso en de vader [de minderjarige] op vrijdag naar school of de moeder brengt. Zolang [de minderjarige] nog niet naar school gaat, een vrije dag of een studiedag heeft op de vrijdag zorgt de vader ervoor dat [de minderjarige] om 08.30 uur bij de moeder is;
  • wat betreft de vakanties en feestdagen:
  • totdat [de minderjarige] naar school gaat: de helft van de feestdagen, in onderling overleg af te spreken, en beide ouders krijgen jaarlijks de gelegenheid om twee keer één week en één keer twee weken aaneengesloten met [de minderjarige] door te brengen, in onderling overleg te bepalen, waarbij bij de periode van twee weken halverwege een beeldbelcontact plaatsvindt met de andere ouder;
  • vanaf het moment dat [de minderjarige] naar school gaat: de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij voor de vakanties geldt:
 de voorjaarsvakantie: de even jaren bij de vader en de oneven jaren bij de moeder;
 de meivakantie: een week bij iedere ouder, waarbij [de minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
 de zomervakantie: twee weken bij de ene ouder, twee weken bij de andere ouder, een week bij de ene ouder en een week bij de andere ouder, waarbij [de minderjarige] in de even jaren het eerst bij de moeder is en in de oneven jaren het eerst bij de vader;
 de herfstvakantie: de even jaren bij de moeder en de oneven jaren bij de vader;
 de kerstvakantie: een week bij iedere ouder, waarbij [de minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
 de verjaardagen van de ouders en van [de minderjarige] : in onderling overleg nader te bepalen.
7.3.
bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] moet betalen:
  • met ingang van 11 augustus 2023 een bedrag van € 97 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2024 een bedrag van € 77 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2025 een bedrag van € 122 per maand;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
7.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, L. Hamer en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 11 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.