ECLI:NL:GHARL:2025:5478

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
21-002463-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplichtigheid aan witwassen in het kader van Whatsappfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1970, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar is nu veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen. De zaak betreft een bedrag van € 4.184,95 dat door een slachtoffer, onder valse voorwendselen, is overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn bankpas en pincode ter beschikking heeft gesteld aan onbekende derden, waardoor deze in staat waren om het geld te pinnen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, bij niet naar behoren uitvoeren te vervangen door 50 dagen hechtenis. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van het faciliteren van fraude en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002463-23
Uitspraakdatum: 5 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 5 november 2021 met parketnummer 05-089297-21 (hierna: het vonnis waarvan beroep) en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 01-196191-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [postcode] [adres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot
  • veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 40 uren, bij niet naar behoren uitvoeren te vervangen door 20 dagen hechtenis;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij op dezelfde wijze als door de politierechter gedaan, namelijk volledig toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.W.J. Faber, alsmede van hetgeen door de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep

Verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Naast het vrijspreken van verdachte van het onder 2 ten laste gelegde, heeft de politierechter verdachte eveneens vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en veroordeeld ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde tot een taakstraf van 100 uren, bij niet naar behoren uitvoeren te vervangen door 50 dagen hechtenis. Verder heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij geheel, tot een bedrag van € 4.184,95 aan materiële schade, toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot tenuitvoerlegging heeft de politierechter afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis of het proces-verbaal van de zitting niet tevens een uitwerking van de door de politierechter gehanteerde bewijsmiddelen bevat. Aldus leent het vonnis zich niet voor bevestiging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 3 mei 2020, in de [gemeente] en/of [plaats] althans in Nederland, telkens een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen (in totaal € 4.184,95), heeft verworven, voorhanden gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
1. subsidiair
een onbekend gebleven dader in of omstreeks de periode van 3 mei 2020 in de [gemeente] en/of [plaats] , althans (elders) in Nederland, telkens een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen (in totaal € 4.184,95), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl die onbekend gebleven dader wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door in, op of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 3 mei 2020 in de [gemeente] en/of [plaats] , althans (elders) in Nederland, zijn/haar, verdachtes, bankpas en bijbehorende pincode, althans zijn/haar bankrekeningnummer ter beschikking te stellen aan die onbekend gebleven dader.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, in de vorm van plegen van schuldwitwassen, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit vrijgesproken dient te worden.
Oordeel van het hof
Met de verdediging is het hof van oordeel dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden nu het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. In dit kader heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet zijn pinpas en pincode ter beschikking heeft gesteld aan een ander, maar dat hij zijn telefoon, met in het klaphoesje van de telefoon onder andere de bankpas die is gebruikt bij het pinnen van het ten laste gelegde geldbedrag, kwijt is geraakt. In het hoesje zat volgens verdachte ook een papiertje met zijn pincode, omdat hij deze anders zou vergeten. Degene die gebruik heeft gemaakt van zijn bankpas moet degene zijn geweest die de telefoon met de pinpas en pincode heeft gevonden.
De raadsman stelt dat de overboekingen van de zeer kleine bedragen van de desbetreffende bankrekening van verdachte naar zijn spaarrekening op 3 mei 2020 het alternatief scenario dat verdachte schetst, bevestigen. Met een bankpas en pincode kan eenieder met een zogenoemde ‘e.dentifier’ van de [bank] inloggen om te internetbankieren. Het overboeken van de kleine bedragen is vermoedelijk gedaan om te controleren of de rekening nog niet geblokkeerd was, een handeling die niet verricht hoeft te worden als de betreffende persoon de beschikking heeft gekregen over de rekening door medewerking van verdachte. Voor zover het hof de verdediging niet volgt in de stelling dat eenieder met een willekeurige e.dentifier kan internetbankieren voor een ander als deze persoon beschikt over een bankpas (van de [bank] ) en de bijbehorende pincode van die ander, doet de raadsman een voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de zaak om dit door het laten doen van nader onderzoek te bevestigen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat aangeefster aangifte heeft gedaan van Whatsappfraude. Zij heeft op 3 mei 2020 Whatsappberichten gekregen van iemand die zich voordeed als haar pleegzoon en geld nodig had. Aangeefster dacht dat zij daadwerkelijk te maken had met haar pleegzoon en heeft twee bedragen, eerst een bedrag van € 1.884,95 en vervolgens één van € 2.300,00 (totaal € 4.184,95), overgemaakt naar [rekeningnummer] ter name van [verdachte] . Op dezelfde dag zijn vervolgens, zeer kort nadat deze waren overgeboekt, de respectievelijke bedragen (vrijwel) geheel opgenomen bij een pinautomaat te [plaats] . Uit het dossier blijkt dat voornoemde bankrekening (mede) op naam van verdachte staat en dat bij het opnemen van voornoemde bedragen de pinpas die aan verdachte was afgegeven, is gebruikt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte niet de persoon is geweest die de bedragen in [plaats] gepind heeft. Geconfronteerd met de vraag hoe het heeft kunnen gebeuren dat een ander met zijn bankpas en pincode geld heeft opgenomen, heeft verdachte het scenario geschetst zoals hierboven uiteengezet. Het hof acht dit scenario echter, in het licht van de inhoud van het dossier en het hiervoor overwogene, niet aannemelijk geworden. Hierbij acht het hof van belang dat verdachte pas in hoger beroep, ruim vijf jaar na het voorval, heeft verklaard dat hij zijn telefoon met daarin zijn pasjes en pincode is kwijtgeraakt, en deze verklaring niet aansluit bij zijn eerdere verklaring zoals, binnen enkele maanden na het voorval, afgelegd bij de politie. Daar heeft hij immers enkel verklaard dat hij al zijn bankpasjes zou zijn kwijtgeraakt. Hij verklaart daar niet over het kwijtraken van zijn telefoon, maar vertelt desgevraagd wel dat deze in beslag is genomen door de politie. Ook verklaart verdachte bij de politie niets over zijn pincode die op een papiertje zou zijn geschreven. Bovendien heeft verdachte zijn bankrekeningnummer(s) vervolgens niet geblokkeerd en heeft hij geen aangifte gedaan, hetgeen in de rede had gelegen als verdachte zijn bankpas(sen) daadwerkelijk kwijt was geraakt. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat verdachte bewust zijn pinpas en pincode ter beschikking heeft gesteld aan (een) onbekend gebleven perso(o)n(en). Verdachte heeft zodoende een vrijbrief gegeven om op zijn rekening geld te storten en dit vervolgens ook te pinnen. Hierbij moet het verdachte duidelijk zijn geweest dat deze perso(o)n(en) hiervoor kennelijk niet hun eigen rekening(en) op hun eigen na(a)m(en) wilde gebruiken hetgeen onder deze omstandigheden alleen kan betekenen dat zij niet identificeerbaar wilden zijn als ontvanger van het geld. Het hof concludeert dat het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat door zijn handelen deze perso(o)n(en) in staat zouden worden gesteld via misdrijf verkregen gelden in bezit te krijgen.
Dat uit het dossier blijkt dat op 3 mei 2020 tevens zeer kleine geldbedragen van verdachtes bankrekening naar zijn spaarrekening zijn overgeboekt, maakt voornoemd oordeel van het hof niet anders. Het kan immers in het midden gelaten worden door wie, op welke wijze en waarom, deze overboekingen precies zijn gedaan, nu dit het ter beschikking stellen van de bankpas en pincode door verdachte onverlet laat. Een en ander brengt met zich dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van het voorwaardelijke aanhoudingsverzoek van de raadsman.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen door bewust de aanmerkelijke kans te aanvaarden dat zijn bankrekening gebruikt zou worden voor het witwassen van gelden met een illegale herkomst

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
een onbekend gebleven dader op 3 mei 2020 in de [gemeente] , telkens een voorwerp, te weten meer geldbedragen (in totaal € 4.184,95, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl die onbekend gebleven dader wist, dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk middelen heeft verschaft door in, de periode van 1 april 2020 tot en met 3 mei 2020 in Nederland, zijn, verdachtes, bankpas en bijbehorende pincode, ter beschikking te stellen aan die onbekend gebleven dader.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan/tot witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich, door zijn bankpas en pincode beschikbaar te stellen aan een ander, schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het witwassen van een geldbedrag verkregen uit Whatsappfraude. Met zijn handelen heeft hij een vorm van fraude gefaciliteerd en lonend gemaakt waarmee grof misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen en de hulpvaardigheid van anderen, zoals in het onderhavige geval dat van het slachtoffer, die haar pleegzoon wilde helpen met het betalen van facturen. Door deze fraude is aangeefster, een vrouw op leeftijd, een bedrag van € 4.184,95 afhandig gemaakt, hetgeen bij haar voor financiële schade heeft gezorgd. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan van deze schade. Ook heeft hij eraan bijgedragen dat de door de fraude ontvangen opbrengsten aan het zicht werden onttrokken, niet meer terug konden worden gekregen via de bank en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst werd gegeven. Hiermee heeft hij eveneens bijgedragen aan het schaden van de legale economie en de ontwrichting van de integriteit van het financieel economische verkeer en de openbare orde. Verdachte heeft voor zijn handelen op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen.
Het hof weegt bij de strafoplegging het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 15 juli 2025 van verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Op basis hiervan stelt het hof eveneens vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
Het hof heeft ook meegewogen het reclasseringsadvies van 27 juli 2021 dat met betrekking tot verdachte door het Leger des Heils is opgemaakt.
Ook heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat het langzaam steeds beter met hem gaat. Zo heeft hij inmiddels een eigen woning. Ook ontvangt hij hulp van de gemeente bij het afbetalen van zijn schulden. In dit kader komt zijn begeleider in ieder geval één keer in de week bij hem langs. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zo veel mogelijk probeert om geen drugs te gebruiken, maar dat hij toch steeds om de paar weken een terugval heeft. Verdachte geeft verder aan dat hij momenteel bezig is met het uitvoeren van een taakstraf die hem in een andere strafzaak is opgelegd en dat dit goed verloopt.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof, net als de rechtbank, passend en geboden de oplegging van een taakstraf van 100 uren, bij niet naar behoren uitvoeren te vervangen door 50 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.184,95 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij haar vordering gehandhaafd in hoger beroep.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij als slachtoffer van WhatsApp-fraude een geldbedrag van € 4.184,95 heeft overgemaakt op de bankrekening van verdachte. Vervolgens is dit geldbedrag – nadat de verdachte zijn bankrekeningnummer en daarbij behorende pinpas (en pincode) ter beschikking heeft gesteld – door (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) binnen zeer korte tijd weer van de bankrekening van de verdachte afgehaald, zodat dit geldbedrag aan het zicht werd onttrokken, contant werd gemaakt en mitsdien niet meer teruggehaald kon worden. Dit maakt naar het oordeel van het hof dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen, namelijk voor een bedrag van € 4.184,95 aan materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2021, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 24 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, bij niet naar behoren uitvoeren te vervangen door 20 dagen hechtenis, parketnummer 01-196191-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en uit voornoemd uittreksel uit het justitiële documentatieregister van verdachte is gebleken dat de voorwaardelijk opgelegde taakstraf waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd reeds ten uitvoer is gelegd, derhalve zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 48, 63 en 420bis Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaartde verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigthet vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaartniet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar,
kwalificeertdit als hiervoor vermeld en
verklaartde verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.184,95 (vierduizend honderdvierentachtig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting
opom aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.184,95 (vierduizend honderdvierentachtig euro en vijfennegentig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste
51 (eenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 mei 2021.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Oost-Nederland van 31 maart 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2020, parketnummer 01-196191-19, voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. I. Augusteijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 5 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.