ECLI:NL:GHARL:2025:5344

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
21-001433-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Midden-Nederland; Medeplegen oplichting en witwassen bewezen; Veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Kameroen, was eerder veroordeeld voor medeplegen van oplichting en witwassen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte een frauduleus bedrijf had opgericht dat mondkapjes aanbood, maar deze nooit leverde. De aangevers, twee bedrijven, hadden aanzienlijke bedragen overgemaakt voor de bestelde mondkapjes, maar kregen niets terug. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte een duidelijke taakverdeling hadden en dat er sprake was van een patroonmatige wijze van oplichting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor het deel dat betrekking had op de vrijspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001433-22
Uitspraakdatum: 2 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 april 2022 met parketnummer 16-243881-20 in de strafzaak tegen

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats] (Kameroen) op [geboortedag] 1994,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
  • veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • toewijzing van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 20.500,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M. Berndsen, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Verdachte is door rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 (kort gezegd: valsheid in geschrift) is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis van 8 april 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • verdachte ter zake van het onder 1 (medeplegen oplichting) en 3 (medeplegen witwassen) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren;
  • het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 20.500,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen om proceseconomische redenen omdat het in verband met de bewijsbeslissing tot een aanvulling van gronden en tot een andere strafoplegging komt.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij:
1.
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde partij 1] en
- [benadeelde partij 2]
heeft bewogen tot afgifte ven enig goed, te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) 20.500 euro, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en
- een geldbedrag van (ongeveer) 121.100 USD, toebehorende aan [benadeelde partij 2]
door, middels een website, lijkende op de website van [benadeelde partij 3] , producten, te weten onder andere mondkapjes, te koop aan te bieden en vervolgens na een bestelling door voornoemde [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] meerdere facturen te verzenden op naam van [benadeelde partij 3] .:
- gericht aan [benadeelde partij 2] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 20 maart 2020 en
- gericht aan [benadeelde partij 2] met kenmerk/invoice #10062 d.d. 20 maart 2020 en
- gericht aan [benadeelde partij 1] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 18 maart 2020 en vervolgens via whatsapp en/of e-mailberichten contact te onderhouden, overleg te voeren, informatie te verschaffen over de wijze van, het tijdstip van levering, betaling van die aangeboden goederen en/of zich daarbij voor te doen als zijnde [benadeelde partij 3] . [benadeelde] , in elk geval als eigenaar/bezitter en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die goederen en/of de indruk en/of het vertrouwen te wekken bij voornoemde [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] dat de te koop aangeboden goederen na betaling daadwerkelijk zouden worden toegezonden/geleverd;
3.
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen (grote) geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van voornoemde voorwerpen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat voornoemde voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Grondslagverlating

De raadsman heeft aangevoerd dat de onder 1 tenlastegelegde genoemde bedragen, te weten het bedrag van $ 121.000,00 betaald door [benadeelde partij 1] en het bedrag van € 20.500,00 betaald door [benadeelde partij 2] , niet overeenkomen met de stukken in het dossier. Het is volgens de raadsman een dusdanig grote afwijking dat dit leidt tot grondslagverlating. Bovendien borduurt het bedrag van $ 121.000,00 voort op een misslag van de politie, nu uit een brief van [benadeelde partij 2] blijkt dat het gaat om een bedrag in euro’s (€ 121.100,00). De raadsman stelt dat verdachte van de genoemde bedragen partieel dient te worden vrijgesproken, omdat zowel de hoogte als de munteenheid niet klopt.
Het hof volgt dit standpunt niet. Het hof heeft, net als de raadsman geconstateerd dat in de tenlastelegging en het dossier op enig moment wordt gesproken over US Dollars, maar gelet op de inhoud van de aangiften van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] – waarin is aangegeven dat er een bedrag van € 121.000,00 respectievelijk € 20.500,00 is overgemaakt – is naar het oordeel van het hof geen sprake van onduidelijkheid over de tenlastegelegde bedragen. Daarmee is voldoende duidelijk dat het noemen van de US Dollars (USD) in de tenlastelegging een kennelijke misslag is geweest.

Bewijsmiddelen

Het hof is van oordeel dat het onder 1 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk is weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlagen van 29 maart 2020, opgenomen op pagina 82 e.v. van het dossier van Politie Midden-Nederland [nummer] van 28 mei 2020, met nummer [nummer] , inhoudende als verklaring van [benadeelde] :

Ik ben werkzaam als zijnde IT-beheerder voor [benadeelde partij 3] en " [benadeelde partij 3] . " [benadeelde partij 3] is in Nederland bekend als de rapper en tv-persoonlijkheid " [naam 1] " en " [benadeelde partij 3] ." is zijn bedrijf. Dit bedrijf heeft geen website op internet en dus ook geen webshop en wij verkopen ook niet op een andere manier merchandise of andere materialen. Het bedrijf is gevestigd op [adres 1] .
Na enige tijd kwam ik met de ingeving om " [naam 2] " te googlen toen kwam ik op de website [naam 2] en [internetsite] . Dit betreft Engelstalige websites. Ik bekeek deze websites en ik zag dat op deze websites van alles verkocht werd zoals mondkapjes, karton, zware metalen als grondstoffen zoals aluminium.
De oplichters achter deze websites halen dus hele grote bedragen binnen waarbij de naam van " [benadeelde partij 3] ." misbruikt wordt.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 10 april 2020, opgenomen op pagina 287 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :

Op 8 april 2020 werd een digitale aangifte ontvangen via het Internationaal Rechtshulpcentrum van politie. Door hen werden diverse digitale documenten ontvangen via de Nederlandse Ambassade te Jakarta, Indonesië. Deze documenten zijn afkomstig van de Maleisische rechtspersoon: [benadeelde partij 2] .
De verkregen documenten bestaan uit:
- diverse facturen (invoices);
- frauderapport.

3. Het frauderapport en de facturen in de bijlagen van het onder 2 genoemde bewijsmiddel die onder meer de volgende teksten omvatten:

Report of fraud
1. Our company is [benadeelde partij 2] a Malaysian registered legal entity (buyer).
2. We were looking at buying 3 PLY and N 95 masks to help the Malaysian society who has been affected badly by the COVID 19 deadly virus.
3. We through a business acquaintance in Malaysia got the contact of a Netherland based company called [benadeelde partij 3] , [adres 1] (seller).
5. We agreed to buy 3 million pieces of 3 PLY mask and I million pieces of N 95 masks.
6. We were given 2 invoices by the seller, no 10060 dated march 22 2020 for the supply of 3 million pieces of 3 PLY mask for a total invoice value to euro 122.000,00. The terms of the invoice required us to pay 40% of the invoice value and the balance to be paid within 7 days after order was delivered and quality confirmed. The 40% of the invoice value was remitted to the sellers account at ING Bank , account NO: [rekeningnummer 1] on the 24th march 2020.
7. The next invoice NO 10062 dated march 22, 2020 for the supply of l million 3M N 95 masks for the sum of euro 51.000,00. The same terms were stated in this invoice, to pay 40% and the balance to be paid within 7 days after the order was delivered and quality confirmed. The 40% of this invoice value was also remitted to sellers account at ING Bank , account NO: [rekeningnummer 2] on the 24th march 2020.
8. We agreed and remitted another 40% amounting to euro 51.900 to the sellers account No [rekeningnummer 3] 971.
Invoice #10060
Date March 20, 2020
Bank account details:
Bank Name: ING BANK
Account Name: [benadeelde partij 3]
IBAN (Account Number): [rekeningnummer 1]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 48.800,00.
Invoice #10062
Date March 20, 2020
Bank account details:
Bank Name: ING BANK
Account Name: [benadeelde partij 3]
IBAN (Account Number): [rekeningnummer 2]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 20.400,00.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 20 mei 2020, opgenomen op p. 304 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [verbalisant 2] :

Op 9 april 2020 werd een digitale aangifte ontvangen via het Internationaal Rechtshulpcentrum van politie. Deze documenten zijn afkomstig van een Maleisische rechtspersoon: [benadeelde partij 1] .
De verkregen documenten bestaan uit:
- royal Malaysian police report;
- factuur (invoice).
De voornoemde Maleisische rechtspersoon heeft mondmaskers besteld bij [benadeelde partij 3] . ter waarde van € 20.500,-, maar de maskers werden vervolgens niet geleverd.

5. De factuur in de bijlage van het onder 4 genoemde bewijsmiddel die onder meer de

volgende tekst bevat:

Invoice #10060
Date March 18, 2020
Bank Name: ING BANK
Account Name: [benadeelde partij 1]
IBAN (Account Number): [rekeningnummer 2]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 20.500,00.

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2020, opgenomen op pagina 165 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [verbalisant 3] :

Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van [rekeningnummer 1]
- naam: [naam 3] ;
- geboortedatum: [geboortedag] 1999 .

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2020, opgenomen op pagina 167 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [verbalisant 3] :

Documentcode: [nummer]
Betreft: Identiteit rekeninghouder [rekeningnummer 4]
Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van rekening [rekeningnummer 4] :
- naam: [naam 4] ;
- geboortedatum: [geboortedag] 2000 .

8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2020, opgenomen op pagina 1526 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [verbalisant 2] :

Deel 1, paq. nr. 167, proces-verbaal van bevindingen voorzien van documentcode [nummer] In de kop van dit proces-verbaal wordt gesproken over het rekeningnummer [rekeningnummer 4] . In de eerste alinea wordt gesproken over het rekeningnummer [rekeningnummer 4] . Het lijkt er op dat het laatste nummer 1 abusievelijk vergeten is.

9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2020, opgenomen op pagina 169 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] inhoudende als relaas van [verbalisant 3] :

Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van rekening [rekeningnummer 2] :
- naam: [naam 5] :
- geboortedatum: [geboortedag] 2000 .

10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] op 29 mei 2020, opgemaakt door de rechter-commissaris, inhoudende de verklaring van verdachte:

Het geld is overgemaakt naar ING rekeningen. Daar werden grote bedragen van gepind. U zou keer op keer de bedragen pinnen. Pinde u wel grote bedragen van die ING rekeningen?
Ja, dat klopt.
Wat stond er op de pasjes waarmee u pinde?
De pasjes die ik bij mij heb gehad waren van [naam 3] en [naam 5] .
Waar ging dat geld naartoe?
Ik bracht dat naar de jongens die dat bedrijf waren gestart.

11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor bij de politie van 1 juli 2020, opgenomen op pagina 735 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :

A: Ik ben benaderd door [verdachte 1] (het hof begrijpt: verdachte). Hij was klant van mij. Zo ken ik hem ook. Hij zei maar als jij mensen kent die je vertrouwt kun je daarop storten en kun je zien dat er niets gebeurd.
O: Verbalisanten bekijken het adres [adres 2] in de centrale systemen. Als wij 2 als toevoeging gebruiken voor het huisnummer komen wij uit op: [verdachte 1] geboren op [geboortedag] 1994 te Kameroen. Verdachte vertelt dat dit het adres was waar hij altijd geld afgaf.
V: Kan de taxichauffeur [verdachte 1] en [medeverdachte 2] bevestigen?
A: Ja want ik moest het geld altijd weer terugbrengen. Dus dan bracht de taxi mij daarna toe. Elke keer als ik gepind had dan ging ik daar langs.
V: Hoe ging dat met het afgeven van het geld en het betalen?
A: Ik gaf het geld en ik kreeg daar mijn deel van. Of ik kreeg mijn deel van degene van wie de pas was. (...)
Want ik was de enige die alleen woonde en degene die rechtstreeks contact had met [verdachte 1] .

12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte, opgenomen op pagina 748 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [medeverdachte 1] :

A: Als [verdachte 1] mij een factuur stuurt, wist ik wat er binnen kwam en stuurde ik dat door naar degene van de rekening waar de transactie was geweest, en dan wist ik wat ik moest pinnen. Ik wil er wel bij zeggen dat ik niet rechtstreeks contact had met hun, dit ging allemaal via [naam 6] .
V: Van wie kreeg je de informatie nog meer, naast [verdachte 1] .
A: Van [medeverdachte 2]
V: Dus van [verdachte 1] en van [medeverdachte 2] kreeg je de informatie van de overboekingen, van niemand meer?
A: Nee van hun, van hun kreeg ik de updates.
V: Op welke rekeningen kon jij kijken?
A: Ik kon op alle rekeningen waar ik toegang toe had op internetbankieren.
V: Je bedoelt [naam 3] , [naam 3]
A: Ja van iedereen waar ik de gegevens van had kon ik online op internetbankieren.

13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2020, opgenomen op pagina 1236 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [verbalisant 4] :

Na de aanhouding van verdachte [medeverdachte 3] werd zijn woning doorzocht. Er werden diverse goederen aangetroffen, waaronder een laptop van het merk Apple.
Soort: computer (laptop)
Merk. Apple
Type: MacBook Pro
SIN: [nummer]
Ik onderzocht tabblad mail.google.com in de applicatie Chrome en zag het volgende:
o Sales Consultant met e-mailadres [e-mailadres] .
• Certificaten:
1. EU Type Examination Certificate CE [nummer] uitgereikt aan 3M United Kingdom Plc door BSI. Bestandsdatum 1 juni 2020. Via de site van BSI controleerde ik certificaatnummer en zag ik dat certificaat [nummer] is uitgereikt aan 3M United Kingdom Plc en betrekking heeft op 'Filtering half masks'.
2. EU Type Examination Certificate CE [nummer] uitgereikt aan 3M United Kingdom Plc door [benadeelde partij 1] .
3. EU Type Examination Certificate CE [nummer] uitgereikt aan 3M United Kingdom Plc door [bedrijf 1] .
4. Radio Testreport Issued for [bedrijf 2] , betreffende Disposable Nitrile Gloves.
Ik zag dat de certificaten 2 en 3 voor wat betreft lettertype en bladspiegel enigszins afwijken van certificaat 1 en dat de informatie op certificaten 2 en 3 niet overeenkomt met de informatie die ik vond bij BSI.
• Uittreksel KvK
1. Uittreksel KvK [bedrijf 2] . ( [nummer] ).
Ik zag meerdere foto's van dozen met mondmaskers en handschoenen.
• Paspoort
1. Paspoort met documentnummer [nummer] van [benadeelde] , geboren [geboortedag] in Rotterdam.

14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2020, opgenomen op pagina 1484 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [verbalisant 4] :

Na de aanhouding van verdachte [medeverdachte 3] werd zijn woning doorzocht. Er werden diverse goederen aangetroffen, waaronder een laptop van het merk Apple.
Soort: computer (laptop)
Merk: Apple
Type: MacBook Pro
SIN: [nummer]
Firefox
In Firefox zag ik de volgende informatie:
• Geschiedenis over de periode 8 maart 2020 tot en met 21 augustus 2020
[naam 1] : 79 x website [diverse websites] .
Safari
In Safari zag ik de volgende informatie:
• Geschiedenis over de periode 24 februari 2020 tot en met 2 september 2020
[naam 1] 9 x website [diverse websites]
Ik zag bij de verschillende handelingen om een website met Wordpress te beheren overeenkomstige URL 's. Omdat in de wachtwoorden in Firefox ook een user-account voor Wordpress voorkomt, is het aannemelijk dat via Firefox op deze laptop met behulp van Wordpress één of meer websites zijn beheerd. Ik zag in de url’s met betrekking tot Wordpress de volgende namen van websites die zijn gebruikt voor internetoplichting:
• [diverse websites]
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte bij de politie van 7 oktober 2020, opgenomen op pagina 1061 e.v. van voornoemd dossier, genummerd [nummer] , inhoudende de verklaring van verdachte:
A: In maart kwam ik terug uit Kameroen en toen had [medeverdachte 2] een bedrijf opgericht. De naam was: " [naam 1] ". Hij had een e-mailaccount aangemaakt en daar had ik toegang tot via mijn telefoon en hij had daar toegang tot via zijn telefoon. (...). Het was in de tijd van corona en mondmaskers. Wij hielden ons bezig met de verkoop van mondmaskers.
V: Wie heeft die website gemaakt?
A: [medeverdachte 2]
V: Hoe weet je dat?
A : Omdat wij samenwoonden. Ik heb gezien dat hij de website maakte.
V: Hoe heet die website?
A: Ik weet de naam niet meer
O: Verbalisanten tonen drie websites,
[diverse websites]
A: Ik herken de eerste [website] . ik denk dat het die was.
V: Wat zeg je van die andere twee?
A: Ik kan het mij niet herinneren.
V: Wanneer heeft hij die website gemaakt?
A: In maart of April.
(…)
A: Hij liet mij zien waar hij mee bezig was. Hij vroeg aan mij of ik met hem mee
wilde werken en ik heb gezegd prima.
A: Het plan was om er geld mee te verdienen.
V: Hoe dan?
A: Met klanten overleggen dat we mondmaskers kunnen leveren en dan die mondmaskers verkopen.
(…)
V: Maar? Dat gebeurde niet volgens mij?
A: Nee dat klopt.
V: Leg uit. Jullie spraken met klanten om mondmaskers te verkopen en wat gebeurde er?
A: Ik sprak met klanten over de verkoop van mondmaskers. Ik zocht foto 's online van mondmaskers. Ik zei dit kan ik leveren. Dit zijn de maskers. De klanten moesten dan een percentage vooruitbetalen.
V: Foto online en dan?
A: Ik pakte die foto 's online en liet die aan klanten zien en zei dit is wat wij kunnen leveren.
V: Je vertelde ons net dat je klanten kreeg via Fb en Instagram. Dat jij ze foto’s van internet liet zien van mondmaskers datje die had. En dat je ze een percentage vooruit liet betalen maar de maskers niet leverde. Klopt dat?
A: Ja
(…)
V: Wie waren die klanten?
A: (…) ik heb een Facebookpagina en Instagrampagina gemaakt waarop ik mondmaskers promootte in verschillende landen.
V: Hoe ging dat dan als mensen mondmaskers wilden bestellen?
A: Als iemand contact met mij opnam vertelde ik ze welke mondmaskers ik te koop had. Ik zei dat ik: “3M” had en ‘’3ply’’ maskers had. Ik gaf ze de prijs en zei dat ik hun contact was in Nederland.
A: Als iemand van plan was te betalen werd er een factuur gemaakt. Dan kreeg ik een rekeningnummer van [naam 7] en dat nummer gaf ik aan [medeverdachte 2] .
V: Waarom ING ?
A: Omdat je bij ING veel kunt opnemen op dezelfde dag.
(…)
O: Wij overhandigen aan verdachte een papiertje met onderstaande namen en vragen hem of hij een van deze namen herkent. (….)
A: Ik herken de naam [naam 3] (…).
V: [naam 7] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) zegt zelf dat hij altijd geld pinde en dat blijkt ook uit de camerabeelden. Vervolgens gaat hij met dat cash geld naar jou in [straatnaam] .
A: Ja.
(…)
A: Ik weet dat wij mensen oplichtten dat zei [medeverdachte 2] .

16. De verklaring van verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank op 25 maart 2022, inhoudende:

Medeverdachte [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] vroeg aan mij om rekeningnummers. Ik kreeg deze rekeningnummers van medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] vertelde mij dat hij deze rekeningnummers nodig had om het geld te kunnen ontvangen. Mijn rol hierin was dat medeverdachte [medeverdachte 1] mij de geldbedragen gaf en ik deze vervolgens aan [medeverdachte 2] gaf. Ik had contact met medeverdachte [medeverdachte 1] , omdat ik hem daarvoor al kende. Hij was mijn kapper. [medeverdachte 2] is nogal introvert. [medeverdachte 1] had destijds aan mij verteld dat als ik het nodig heb, hij rekeningen kan regelen van jongemannen. Dus ik had dit toen aan [medeverdachte 2] verteld en was daarmee de link tussen hen beide. [medeverdachte 2] vroeg ook aan mij of ik een deal met [medeverdachte 1] kon sluiten. [medeverdachte 2] zei alleen tegen mij dat als hij een rekeningnummer nodig had, hij het aan mij zou vertellen en ik het aan [medeverdachte 1] moest vragen.

17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen 12 oktober 2020, genummerd [nummer] , inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :

Op 13 oktober was ik belast met onderzoek naar de inhoud van de inbeslaggenomen telefoon van [verdachte 1] inzake het opsporingsonderzoek naar witwassen en internetoplichting over een periode van 10 maart 2020 tot en met 28 maart 2020.
Ik zag dat er met ongeveer 40 Instagram accounts contact was geweest over de mondmaskers.
Ik zag dat er meerdere afbeeldingen van mondmaskers in de telefoon stonden. Ik zag dat het mondmaskers van het type ’3M’ en ‘3 ply’ betroffen.
Ik herkende deze afbeelding direct als de afbeelding welke als profielfoto op het Facebook pagina van [benadeelde partij 1] stond.

18. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn zaak ter terechtzitting bij de rechtbank op 25 maart 2022, en opgenomen in het vonnis van medeverdachte [medeverdachte 1] en gevoegd in het dossier van verdachte, inhoudende:

Het klopt dat ik betrokken ben geweest bij het regelen van de rekeningnummers en dat ik meerdere keren van deze rekeningen geldbedragen heb gepind. Ik had hierover voornamelijk contact met medeverdachte [verdachte 1] en soms met medeverdachte ( [medeverdachte 2] ) [medeverdachte 3] . Ik wist dat het niet helemaal zuiver was. Aan het begin benaderde ik zelf de ‘moneymules ’ om hun bankrekeningen te kunnen gebruiken, maar op een gegeven moment kwamen zij naar mij toe. Ik heb vervolgens contact onderhouden met hen. Zij gaven mij de betaalpassen met de gegevens. Op het moment dat een bedrag op een betaalrekening werd gestort, moest ik van [verdachte 1] en [medeverdachte 2] het bedrag zo snel mogelijk (binnen twee of drie dagen) pinnen en daarna aan hen overhandigen. Zowel de pashouders als ik kregen een deel van dit bedrag. De pashouders wisten niets van [verdachte 1] en [medeverdachte 2] af. Ik kende niet alle pashouders persoonlijk en dat wilde ik ook niet. Ik had contact met [naam 8] en [naam 6] en zij hadden dan contact met de andere pashouders.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder één en drie tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (mede)plegen van oplichting van aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (feit 1). Niet is gebleken dat verdachte het bedrijf oprichtte, de website bouwde, de communicatie deed of de facturen maakte. Bovendien ontbreekt bewijs dat de aangevers door verdachte tot betaling zijn bewogen. Aan de verklaringen van verdachte zelf, kan het bewijs voor oplichting ook niet worden ontleend. Zelfs als verdachte wel in algemene zin heeft erkend dat hij samenwerkte met medeverdachte(n), duidt dat niet – of in onvoldoende mate – op medeplegen. In dat geval ziet zijn rol meer op handelingen ná voltooiing van de oplichting. Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen van witwassen (het tweede feit in hoger beroep) stelt de raadsman zich op het standpunt dat slechts wettig en overtuigend bewijs kan worden gevonden voor het witwassen van een bedrag ter hoogte van € 80.000,00.
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de feiten en omstandigheden heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep het volgende overwogen:
[benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] hebben aangifte gedaan van oplichting. Deze bedrijven hebben een groot aantal mondkapjes bij [benadeelde partij 3] . besteld en hiervoor een aanbetaling van 40% gedaan. [benadeelde partij 2] heeft een totaalbedrag van € 121.100,00 en [benadeelde partij 1] heeft een totaalbedrag van € 20.500,00 overgemaakt. De mondkapjes die zij hebben besteld, zijn echter nooit geleverd. Op de door de aangevers overgelegde facturen volgt dat de betalingen aan [benadeelde partij 3] op rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] zijn gedaan. Uit het frauderapport volgt dat het bedrijf [benadeelde partij 2] daarnaast een betaling op het rekeningnummer [rekeningnummer 4] heeft gedaan (de rechtbank leest ING [nummer] uit de aangifte als [nummer] ). Uit onderzoek is gebleken dat deze facturen vals zijn en de rekeningnummers waar deze betalingen op zijn gedaan, toebehoren aan zogenaamde moneymules, oftewel ‘geldezels’. Dit zijn personen die hun rekening, bankpas en pincode, al dan niet vrijwillig, ter beschikking hadden gesteld voor gebruik door anderen. De hiervoor genoemde rekeningnummers staan op naam van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . [medeverdachte 1] had de beschikking over deze rekeningen.
Het hof verenigt zich hiermee en neemt deze overweging over.
Oordeel van het hof
Medeplegen oplichting (feit 1)
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde bewijsverweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. In aanvulling hierop overweegt het hof nog als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) in het oplichten van zowel [benadeelde partij 2] als [benadeelde partij 1] .
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij heeft toegezegd om met [medeverdachte 3] mee te werken aan het door hem opgerichte bedrijf ‘ [benadeelde partij 3] ’ (het hof begrijpt: [benadeelde partij 3] .). [medeverdachte 3] bouwde een website waarop hij de gegevens gebruikte van het bestaande bedrijf [benadeelde partij 3] .. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij, naast [medeverdachte 3] , via zijn telefoon zelf ook toegang had tot het e-mail-account dat [medeverdachte 3] had aangemaakt voor het bedrijf. Verder volgt uit zijn verklaring dat hij een Instagram- en een Facebook-account heeft aangemaakt voor dit bedrijf om mondkapjes te promoten in verschillende landen. Verdachte was, zo verklaarde hij, degene die het contact met de klanten had en de mondkapjes te koop aanbood. Dit blijkt ook uit verschillende chats die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte waarin verdachte met ongeveer veertig Instagram accounts contact heeft gehad over mondkapjes. Het plan was om er geld mee te verdienen, aldus verdachte. Hij zocht foto’s online van mondkapjes, stuurde die naar klanten en zei dat hij die mondkapjes kon leveren. Door middel van het sturen van deze foto’s werd bij de klanten het vertrouwen gewekt dat de mondkapjes daadwerkelijk zouden worden verstuurd. Dat verdachte wist dat de mondkapjes niet geleverd werden, blijkt uit zijn eigen verklaring bij de politie. De klanten dienden een percentage vooruit te betalen en als iemand van plan was om te betalen, werd een factuur opgemaakt. Verdachte regelde via medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) bankrekeningnummers en gaf deze aan [medeverdachte 3] zodat het geld daarop ontvangen kon worden. De geldbedragen werden vervolgens gepind door [medeverdachte 1] en afgegeven aan verdachte, waarna verdachte deze geldbedragen aan [medeverdachte 3] gaf.
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat verdachte en [medeverdachte 3] samen actief betrokken waren bij (het oprichten van) dit frauduleuze bedrijf, dat zij daarna intensief hebben samengewerkt en een duidelijke taakverdeling hadden. Daarbij was steeds sprake van een patroonmatige wijze van oplichten waarvan ook de aangevers de dupe zijn geworden. Dat verdachte heeft verklaard het contact met deze specifieke aangevers, anders dan bij andere klanten, niet te hebben gevoerd, acht het hof – zonder enige nadere onderbouwing – niet aannemelijk en schuift zij dan ook terzijde.
Verdachte heeft daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de ten laste gelegde oplichtingshandelingen.
Op grond van al het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het oplichten van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] .
Medeplegen witwassen (feit 2 in hoger beroep)
Het hof stelt vast dat uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte blijkt dat [medeverdachte 1] veelvuldig en in regelmatige hoeveelheden de door oplichting verkregen geldbedragen contant heeft opgenomen en aan verdachte heeft overhandigd, waarna verdachte deze geldbedragen aan medeverdachte [medeverdachte 3] heeft overhandigd.
Het hof ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verdachte zich met voornoemde handelingen schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de zin van artikel 420bis Sr nu sprake is van opbrengsten uit eigen misdrijf. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
Door het girale geld contant op te laten nemen en het vervolgens fysiek, stapsgewijs van persoon tot persoon over te dragen, werd het geld niet alleen verplaatst, maar werd ook het zicht op de herkomst vertroebeld en daarmee een mistgordijn opgetrokken.
Zo bezien is sprake van versluierende handelingen in de vorm van ‘overdragen’ als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid 1 onder b, Sr die wezenlijk verschillen van het enkel ‘verwerven en voorhanden hebben’. Voor het hof staat dan ook vast dat verdachte handelingen heeft verricht die strekten tot het verbergen en/of verhullen van de criminele herkomst van deze contante geldbedragen. Nu verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft gepleegd, is bovendien sprake van medeplegen.
In het licht van hetgeen is aangevoerd door de raadsman, namelijk dat de rechtbank zonder motivering heeft bewezenverklaard dat ‘grote geldbedragen’ zijn witgewassen, terwijl volgens de verdediging slechts bewezenverklaard kan worden dat verdachte maximaal € 80.000,00 aan contanten heeft aangenomen van [medeverdachte 1] en aan medeverdachte heeft gegeven, merkt het hof op dat uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte zelf, volgt dat hij in ieder geval grote geldbedragen heeft ontvangen en overgedragen.

Bewezenverklaring

Door voornoemde wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde partij 1] en
- [benadeelde partij 2]
heeft bewogen tot afgifte ven enig goed, te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) 20.500 euro, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en
- een geldbedrag van (ongeveer) 121.100 euro, toebehorende aan [benadeelde partij 2]
door, middels een website, lijkende op de website van [benadeelde partij 3] ., producten, te weten onder andere mondkapjes, te koop aan te bieden en vervolgens na een bestelling door voornoemde [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] meerdere facturen te verzenden op naam van [benadeelde partij 3] .:
- gericht aan [benadeelde partij 2] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 20 maart 2020 en
- gericht aan [benadeelde partij 2] met kenmerk/invoice #10062 d.d. 20 maart 2020 en
- gericht aan [benadeelde partij 1] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 18 maart 2020
en vervolgens via whatsapp en/of e-mailberichten contact te onderhouden, overleg te voeren, informatie te verschaffen over de wijze van, het tijdstip van levering, betaling van die aangeboden goederen en zich daarbij voor te doen als zijnde [benadeelde partij 3] . en/of [benadeelde] , in elk geval als eigenaar/bezitter en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die goederen en de indruk en het vertrouwen te wekken bij voornoemde [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] dat de te koop aangeboden goederen na betaling daadwerkelijk zouden worden toegezonden/geleverd;
3.
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen (grote) geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat voornoemde voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan dit feit zou ontbreken.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting,
meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich van 9 maart 2020 tot 27 maart 2020 schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting voor een bedrag van ruim € 141.000,00. Verdachte heeft samen met een ander twee bedrijven opgelicht door uit naam van [benadeelde partij 3] . mondkapjes te verkopen en deze vervolgens niet te leveren. Zij hebben dit gedaan tijdens de beginperiode van de uitbraak van de coronapandemie en daarbij misbruik gemaakt van de door de coronacrisis veroorzaakte wereldwijde volksgezondheidscrisis en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes. Door op deze manier te handelen heeft verdachte de slachtoffers financiële schade toegebracht en het vertrouwen geschaad dat voor het handelsverkeer noodzakelijk is. Daarnaast heeft verdachte in dezelfde periode meegewerkt aan het witwassen van de criminele opbrengst, waarbij misbruik werd gemaakt van een netwerk van jonge personen die door financiële en/of andersoortige problemen als kwetsbaar zijn aan te merken (de
moneymules).
Het gaat om strafwaardig gedrag waarbij verdachte, gedreven door enkel financieel gewin, de aangevers op geraffineerde wijze heeft opgelicht en ze daarmee in financiële zin heeft benadeeld.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 15 juli 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte’s strafblad leidt zo bezien niet tot een strafverzwarende omstandigheid.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten, waaronder het rapport van 22 maart 2022. Uit dit rapport blijkt dat de reclassering bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden adviseert. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld tot laag.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, met name gelet op het geraffineerde samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachte(n) waarbij misbruik werd gemaakt van een kwetsbare periode, ziet het hof geen andere mogelijkheid dan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof vindt de door de rechtbank opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, in beginsel een passende en geboden straf.
Het hof heeft echter ook geconstateerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 11 april 2022, de dag waarop verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Dit arrest is uitgesproken op 2 september 2025 en daarmee niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Daarmee is sprake van een overschrijding van in totaal één jaar en bijna vijf maanden. Om die reden ziet het hof in deze zaak af van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.500,00, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat uit de vordering niet blijkt dat deze is ingediend door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger.
Meer subsidiair zou sprake zijn van onvoldoende rechtstreeks verband met de door de benadeelde geleden schade, nu er onvoldoende bewijsmiddelen zijn dat verdachte een rol van betekenis heeft gespeeld bij de oplichting. Als er een rol bij het witwassen bewezen zou worden geacht, dan is daarmee sprake een te ver verwijderd verband. De raadsman verzoekt de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Ten slotte is verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu deze blijkens de wetsgeschiedenis en vaste rechtspraak niet is bedoeld voor zakelijke partijen.
Oordeel van het hof
Bevoegdheid indienen vordering
De vordering tot schadevergoeding is ingediend door de heer [naam 9] . Net als de rechtbank gaat het hof ervan uit dat deze persoon een bevoegde vertegenwoordiger is van [benadeelde partij 1] , nu uit de aangifte door [naam 10] , de manager van [benadeelde partij 1] , volgt dat [naam 9] zijn zakenpartner is. Naar het oordeel van het hof bestaat hierover geen onduidelijkheid. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd zodat het niet nodig is om nadere informatie in te winnen.
Rechtsreeks verband
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 20.500,00 aan materiële schade. Tussen de bewezenverklaarde oplichting van [benadeelde partij 1] en de door haar gevorderde schade bestaat een rechtstreeks verband. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.500,00 (twintigduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 maart 2020.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Kiemel, griffier,
en op 2 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.