ECLI:NL:GHARL:2025:5291

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
21-001832-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opruiing en laster met overwegingen over vrijheid van meningsuiting en wetenschap van onwaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor opruiing en laster. De zaak betreft berichten die de verdachte op zijn Facebookpagina heeft geplaatst, waarin hij opriep tot het onttrekken van kinderen aan het wettelijk gezag en lasterlijke beschuldigingen uitte tegen een benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een nieuwe straf opgelegd, bestaande uit een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een schadevergoeding van € 250,00 heeft vastgesteld voor immateriële schade. Het hof heeft overwogen dat de uitlatingen van de verdachte opruiend waren en dat hij wist dat zijn beschuldigingen aan de benadeelde partij onwaar waren. De uitspraak benadrukt de grenzen van de vrijheid van meningsuiting in relatie tot opruiing en laster.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 21-001832-24
Uitspraakdatum: 29 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-185043-22 en 18-312691-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van de verdachte voor – kort gezegd – de in de zaak met parketnummer 18-185043-22 ten laste gelegde opruiing en de in de zaak met parketnummer 18-312691-22 onder primair ten laste gelegde laster tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaren;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] voor het bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. V. Poelmeijer, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. A. Elzinga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-185043-22 (opruiing) en het in de zaak met parketnummer 18-312691-22 onder primair tenlastegelegde (laster) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] deels toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom mede vanwege proceseconomische redenen opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18-185043-22:
hij op of omstreeks 16 mei 2022 te [plaats 1] , althans (elders) in Nederland,in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid,door meerdere berichten op zijn, verdachtes, (openbare) Facebook-pagina te plaatsen en/of geplaatst te houden, met de volgende teksten:- “al ben ik van mening dat Nederland er op een andere wijze mee zou moeten om gaan om deze kinderen per direct terug te brengen bij de ouders, aankomende zaterdag demonstratie [locatie] . Wie weet waar de kinderen verborgen worden gehouden, mag mij een persoonlijk bericht sturen”, en/of- “wie weet waar de 1700 kinderen verborgen worden gehouden mag mij berichten. Dan gaan wij met een hele groep mensen de afweging maken of wij deze kinderen kunnen bevrijden zodat zij weer terug kunnen naar hun eigen ouders. Ps vraag ookje familie/vrienden of zij wat weten”, en/of- “adressen stromen binnen waar een deel van de kinderen zich zouden bevinden. En mensen bieden massal hulp aan om de kinderen te bevrijden”.
In de zaak met parketnummer 18-312691-22:
hij op of omstreeks 1 september 2022 te [plaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of goede naam van [benadeelde] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door (- zakelijk weergegeven -) op zijn, verdachtes, facebookpagina (zonder enige of de juiste context) een foto te plaatsen van [benadeelde] met als onderschrift 'pedofiel gespot in [plaats 2] ' en/of met als bijschrift " [benadeelde] plaatst zichzelf nu als pedofiel op zijn [internetsite] ", terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 september 2022 te [plaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door (- zakelijk weergegeven -) op zijn, verdachtes, facebookpagina (zonder enige of de juiste context) een foto te plaatsen van [benadeelde] met als onderschrift 'pedofiel gespot in [plaats 2] ' en/of met als bijschrift " [benadeelde] plaatst zichzelf nu als pedofiel op zijn [internetsite] ".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Opruiing (parketnummer 18-185043-22)

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er is sprake van het aansporen tot het oproepen om kinderen te onttrekken aan het geldende wettelijke gezag. Het bericht van de verdachte is geplaatst in de nasleep van de toeslagenaffaire. De verdachte heeft opgeroepen om adressen waar kinderen zouden verblijven naar hem toe te sturen en volgens zijn eigen verklaring kreeg hij ook al adressen toegestuurd. Het bericht was voldoende concreet en gericht tegen het openbaar gezag. Zijn bericht heeft ertoe geleid dat anderen mensen adressen met hem hebben gedeeld. Hij had beter moeten weten, gezien het feit dat hij veel online-volgers heeft en zo bezien in staat is om mensen te mobiliseren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde opruiing. De verdachte heeft erkend de berichten op Facebook te hebben geplaatst, maar dit valt onder de vrijheid van meningsuiting. De verdachte heeft enkel willen deelnemen aan het publieke debat zonder dat hij daarmee zou hebben opgeroepen tot enig strafbaar feit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat in ieder geval vrijspraak dient te volgen voor het eerste ten laste gelegde gedachtestreepje (kort gezegd ‘aankomende zaterdag demonstratie [locatie] ’), nu dit niet als opruiing kan worden gekwalificeerd.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in dit arrest zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van opruiing (artikel 131 Sr) moet aan de volgende – kort weergegeven – vier vereisten zijn voldaan:
  • opruien moet worden gezien als het aansporen tot enig strafbaar feit. De vraag of de tenlastegelegde uiting moet worden bezien als opruiend, wordt bezien vanuit de context waarin deze is gedaan.
  • het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangespoord ook daadwerkelijk wordt gepleegd.
  • er moet sprake zijn van opzet. Dat kan voorwaardelijk opzet zijn.
  • verder is vereist dat de opruiende uitlating in het openbaar wordt gedaan. Dat wil zeggen onder zodanige omstandigheden en op een manier dat deze door het publiek gehoord, gelezen of gezien kan worden.
Vrijheid van meningsuiting
Het door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) beschermde recht op vrijheid van meningsuiting is een groot goed in een democratische samenleving. Het geeft eenieder in beginsel het recht in vrijheid uiting te geven aan zijn of haar (al dan niet politieke) opvattingen. Net als andere door het EVRM gewaarborgde vrijheden, is de vrijheid van meningsuiting niet absoluut. Op basis van het tweede lid van artikel 10 EVRM kan de overheid bepaalde voorwaarden, restricties of sancties opleggen en zo bezien de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting beperken.
Beperking van dit grondrecht is alleen toegestaan wanneer deze
  • (I) bij wet is voorzien;
  • (ii) een geoorloofd doel dient en
  • (iii) noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens leidt het hof af dat “noodzakelijk” inhoudt: een dringende maatschappelijke noodzaak (“a pressing social need”) voor de beperking waarbij aan de lidstaten een zekere vrijheid toekomt bij de waardering van die noodzaak. Bij die waardering moet een afweging worden gemaakt tussen het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting (het individuele grondrecht) en het fundamentele belang van bescherming van de democratische rechtsstaat (het algemene fundamentele maatschappelijke belang). Een aanvaardbare beperking van deze vrijheid moet in ieder geval voldoen aan de eisen van proportionaliteit en de daarvoor aangevoerde redenen moeten “relevant and sufficient” zijn.
Tegen deze achtergrond is de vraag in hoeverre de overheid gerechtigd is een inbreuk te maken op het grondrecht niet in algemene zin te beantwoorden, maar zullen naast de letterlijke betekenis van de uiting of boodschap, de omstandigheden van het geval uitsluitsel moeten geven.
De feiten
Het hof stelt vast op basis van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep vast dat hij op 16 mei 2022 te [plaats 1] op zijn Facebookpagina de navolgende berichten heeft geplaatst:
- “al ben ik van mening dat Nederland er op een andere wijze mee zou moeten om gaan om deze kinderen per direct terug te brengen bij de ouders, aankomende zaterdag demonstratie [locatie] . Wie weet waar de kinderen verborgen worden gehouden, mag mij een persoonlijk bericht sturen”, en- “wie weet waar de 1700 kinderen verborgen worden gehouden mag mij berichten. Dan gaan wij met een hele groep mensen de afweging maken of wij deze kinderen kunnen bevrijden zodat zij weer terug kunnen naar hun eigen ouders. Ps vraag ook je familie/vrienden of zij wat weten”, en- “adressen stromen binnen waar een deel van de kinderen zich zouden bevinden. En mensen bieden massaal hulp aan om de kinderen te bevrijden”;
Opruiend karakter
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlatingen – in onderlinge samenhang – redelijkerwijs niet anders kunnen worden begrepen dan als een aansporing tot het plegen van enig strafbaar feit. De uitlatingen waren gericht op het onttrekken van kinderen aan het geldende wettelijke gezag. Dit is strafbaar gesteld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij geldt dat de teksten in de context van maatschappelijke verontwaardiging over uithuisplaatsingen ten tijde van – kort gezegd – de toeslagenaffaire moeten worden gezien. Ter zitting van het hof heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard
‘dat hij – om impact te maken – de grens op zoekt en soms stevige woorden gebruikt’. De verdachte heeft ook verklaard dat hij na zijn eerste twee Facebookberichten, anders dan hij in zijn derde Facebookbericht heeft doen geloven, niet werd overspoeld met adressen waar de kinderen zich zouden bevinden. Onder deze omstandigheden wordt door dit laatste bericht, het opruiende karakter van de eerdere twee Facebook-berichten versterkt.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, beschouwt het hof ook het eerste gedachtestreepje als een bericht dat – in samenhang met de andere berichten – aanspoort tot het plegen van een strafbaar feit. Het enkele feit dat wordt opgeroepen om te gaan demonstreren is weliswaar niet strafbaar. Wanneer dat bericht in onderlinge samenhang met de rest van het geplaatste bericht en de andere Facebookberichten wordt bezien, wordt dat echter anders. Daarin ligt de nadruk erop om ‘de kinderen terug naar hun ouders te brengen’, hem een persoonlijk bericht te sturen waar de kinderen ‘verborgen worden gehouden’ en ‘om hen te bevrijden’. Dat maakt dat onder deze omstandigheden ook een oproep om in [plaats 3] bijeen te komen als onderdeel kan worden gezien van verdachte’s aansporing om de kinderen te onttrekken aan het wettelijk gezag. Dit betekent dat ook het eerste gedachtestreepje onderdeel uitmaakt van het opruien.
Voorwaardelijk opzet
Gelet op de aard van de uiting, de opeenvolgende berichten en de plaatsing daarvan op Facebook, heeft de verdachte in ieder geval de aanmerkelijke kans op het plegen van een strafbaar feit in het leven geroepen.
Het gebruik van een openbaar platform met een groot bereik zoals Facebook vergroot immers de kans dat iemand daadwerkelijk overgaat tot handelingen waartoe hij of zij wordt aangemoedigd. Als dagelijks gebruiker van Facebook met tienduizenden volgers is de verdachte om te beginnen ermee bekend hoe snel (dergelijke) berichten zich kunnen verspreiden. Daarbij moet worden bedacht dat het potentiële bereik van een Facebookbericht nog vele malen groter is doordat berichten kunnen worden gedeeld door andere gebruikers van Facebook. Verdachte moet zich daarnaast ook bewust zijn geweest van de eventuele risico’s van het plaatsen van zulk soort berichten. Het hof vindt hiervoor steun in verdachte’s verklaring dat hij naast het gebruik van stevig taalgebruik en het opzoeken van grenzen, ook heeft verklaard de reacties op zijn berichten niet te lezen en eigenrichting door anderen als gevolg van zijn berichten niet in de hand te hebben.
Zo al niet, vanwege verdachte’s bewust onjuist gedane mededelingen over adressen die zouden binnenstromen, in dit kader aanwijzingen bestaan voor willens en wetens handelen door verdachte, is naar het oordeel van het hof onder de hiervoor weergegeven omstandigheden in ieder geval sprake van een situatie waarin verdachte de reële niet onwaarschijnlijke kans heeft aanvaard dat zijn bericht als een oproep tot het plegen van een strafbaar feit zou worden begrepen.
Vrijheid van meningsuiting?
Verdachte heeft betoogd met zijn uitlatingen slechts bij te hebben willen dragen aan het publieke debat en zijn uitlatingen daarmee onder de vrijheid van meningsuiting vallen.
Het hof stelt vast dat in het geval van opruiing als bedoeld in art. 131 Sr sprake is van een beperking van dit recht bij wet voorzien (I) en die beperking een legitiem doel dient (II). Immers, de strafbaarstelling van opruiing is bedoeld om te voorkomen dat anderen worden aangezet tot het plegen van strafbare feiten. Het hof is ook van oordeel dat is voldaan aan een beperking die noodzakelijk is in een democratische samenleving (III). De verdachte heeft zijn uitlatingen in het openbaar geplaatst op zijn Facebookpagina. Die uitlatingen roepen op tot het plegen van een strafbaar feit en kunnen in dat licht niet worden opgevat als te zijn bedoeld om een inhoudelijke bijdrage te leveren aan het maatschappelijke debat rondom de toeslagenaffaire. Bovendien is zo’n oproep tot strafrechtelijk handelen zozeer in strijd met de fundamenten van een democratische rechtstaat, dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om het recht op vrijheid van meningsuiting in zulk soort gevallen te beperken. Nu er geen minder ingrijpend middel denkbaar is om dat doel (het voorkomen van een strafbaar feit) te bereiken, is de beperking daarom ook proportioneel.
Het hof verwerpt het beroep op vrijheid van meningsuiting en komt tot een bewezenverklaring van opruiing.

Laster (parketnummer 18-312691-22)

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat het primair tenlastegelegde (laster) wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte lijkt weg te blijven bij wat aangever daadwerkelijk op [internetsite] heeft geplaatst. Hij draait een en ander om en zegt dat aangever zelf heeft aangegeven pedofiel te zijn. Doordat de verdachte deze berichten op zijn Facebook-pagina heeft geplaatst en daaraan een eigen draai heeft gegeven, terwijl hij bovendien wist dat dit in strijd met de waarheid was, is sprake van laster.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft enkel een screenshot van een eerder door aangever geplaatst bericht ‘pedofiel gespot’ gedeeld. Dat kan niet leiden tot smaad of laster. Bovendien is bij het bericht sprake van bronvermelding.
Het oordeel van het hof
Juridisch beoordelingskader
Van laster (artikel 262 Sr) is sprake wanneer door tenlastelegging van een bepaald feit iemands eer of goede naam opzettelijk wordt aangerand met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven. Daarbij dient bovendien bewezen te worden dat de pleger wist dat het ten laste gelegde feit in strijd was met de waarheid.
Anders dan bij smaad (artikel 261 Sr) volstaat bij een bewezenverklaring in verband met laster voorwaardelijk opzet niet. In dit geval moet het gaan om daadwerkelijke wetenschap.
Beoordeling
Het hof stelt vast dat aangever, als journalist, deel heeft genomen aan een Telegram-groep waarin op enig moment een foto van hemzelf werd gedeeld met de tekst
‘Pedofiel gespot in [plaats 2] ’. Kort daarop (31 augustus 2022) heeft aangever op de website [internetsite] een artikel geschreven onder de titel ‘
Dit gebeurde nadat we publiceerden over de Sjaken die A7 blokkeerden en dapper tegen de politie deden’. Verdachte heeft vervolgens op 1 september 2022 een screenshot van alleen de foto met de tekst ‘
Pedofiel gespot in [plaats 2] ’afkomstig van [internetsite] gedeeld op zijn eigen Facebookpagina met de door hem geschreven begeleidende tekst ‘
De man die iedere boer en burger naait’en ‘
[benadeelde] plaatst zichzelf nu als pedofiel op de site van [internetsite] . De journalist in [plaats 2] die iedereen tegen zichzelf opzet. Ik zou [benadeelde] opsluiten. Wel zo veilig en goed voor de rust in [plaats 2] ’.
Door zo te handelen heeft de verdachte aangevers eer en goede naam aangerand door hem te bestempelen als pedofiel. Door de foto met tekst ‘
Pedofiel gespot in [plaats 2] ’te delen op zijn openbare Facebookpagina zonder het begeleidende artikel van aangever, en met de insinuerende tekst dat aangever zichzelf als pedofiel bestempeld, heeft hij hem in een bijzonder ongunstig daglicht geplaatst. Zo bezien is in ieder geval sprake van smaad.
Wetenschap onwaarheid?
De verdachte heeft ter zitting in zijn voorgedragen schriftelijke verklaring aangegeven dat iedereen die de context kent, weet dat dit bericht ironisch bedoeld was. Ook heeft hij verklaard dat aangever zichzelf in zijn eigen bericht/post niet als pedofiel heeft neerzet. Doordat hij de bron (verwijzing naar de site) van aangevers bericht bij zijn Facebookbericht heeft geplaatst, heeft hij bovendien de context waarin het bericht door aangever werd geplaatst, niet weggelaten, aldus verdachte.
Het hof leidt uit de hiervoor genoemde omstandigheden af dat de verdachte wist dat het tenlastegelegde in strijd met de waarheid was. In het verlengde daarvan stelt het hof vast dat het enkele feit dat de verdachte aan ‘bronvermelding’ heeft gedaan, door te verwijzen naar de site volstrekt onvoldoende is om te voorkomen dat aangevers eer of goede naam werden aangerand.
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat de verdachte wist dat aangever zichzelf niet neerzette als pedofiel en heeft hij zich schuldig heeft gemaakt aan laster.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Ten aanzien van parketnummer 18-185043-22
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 15 augustus 2025:
Het klopt dat ik de berichten heb geplaatst op Facebook. Ik heb tienduizenden volgers op Facebook. Ik heb soms stevige woorden gebruikt. Om impact te maken zocht ik de grenzen op. Ik kreeg een aantal reacties binnen waar de kinderen zich zouden bevinden, maar dat waren er niet veel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2022, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLO 100-2022124503 d.d. 6 juli 2022, inhoudende het relaas van verbalisanten C0554 en C0527, inclusief screenshots van Facebookberichten;
Dhr [verdachte] zijn NAW gegevens betreffen
[verdachte] , Geboren [geboortedag] -1971 (51) te [geboorteplaats] (Nederland)
Woonachtig op de [adres] (Nederland)
Wij verbalisanten heb vervolgens op 16 mei 2022, te 22:12 uur, op facebook op de naam [verdachte] gezocht. Hierop kwam wij op een open facebook account met een foto van de ons ambtshalve bekende [verdachte] .
Bericht 1
Dit bericht is geplaatst op 16 mei 2022, omstreeks 17:31 uur.
Op deze facebook pagina van [verdachte] , zagen wij dat op 16 mei 2022, te 06.46 uur het volgende bericht was geplaatst:
“al ben ik van mening dat Nederland er op een andere wijze mee zou moeten om gaan om deze kinderen per direct terug te brengen bij de ouders, aankomende zaterdag demonstratie [locatie] . Wie weet waar de kinderen verborgen worden gehouden, mag mij een persoonlijk bericht sturen”
Bericht 2
Op deze facebook pagina van [verdachte] , zagen wij dat op 16 mei 2022, te 14:55 uur het volgende bericht was geplaatst:
“wie weet waar de 1700 kinderen verborgen worden gehouden mag mij berichten. Dan gaan wij met een hele groep mensen de afweging maken of wij deze kinderen kunnen bevrijden zodat zij weer terug kunnen naar hun eigen ouders. Ps vraag ook je familie/vrienden of zij wat weten”,
Bericht 3
Op deze facebook pagina van [verdachte] , zagen wij dat op 16 mei 2022, te 15:41 uur het volgende bericht was geplaatst:
“adressen stromen binnen waar een deel van de kinderen zich zouden bevinden. En mensen bieden massaal hulp aan om de kinderen te bevrijden”.
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde parketnummer 18-312691-22
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 15 augustus 2025:
Ik heb het bericht op mijn Facebookpagina geplaatst. Iedereen die de context kent, weet dat dit ironie was. Aangever heeft zichzelf niet als pedofiel neergezet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 september 2022, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLO 100-2022230332 d.d. 11 oktober 2022, inhoudende de verklaring van [benadeelde] :
Aangever [benadeelde] , wonende te [plaats 2] heeft aangifte gedaan van smaad/smaadschrift. Mijn eer/goede naam is door de verdachte aangerand doordat ik op sociaal media word vergeleken met een pedofiel. De verdachte had het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven.
Vervolgens heeft de mij bekende [verdachte] op 1 september 2022 op zijn eigen FB pagina een post geplaatst: ' [benadeelde] plaatst zichzelf nu als pedofiel op zijn [internetsite] .' Hij heeft daarbij mijn foto en de tekst geplaatst: ‘Pedofiel in [plaats 2] '.
3. Een geschrift, te weten een bijlage, bevattende een screenshot van een Facebookbericht, opgenomen op pagina 21 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
'Pedofiel gespot in [plaats 2] ' en met als bijschrift " [benadeelde] plaatst zichzelf nu als pedofiel op zijn [internetsite] ".

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-185043-22 en in de zaak met parketnummer 18-312691-22 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 18-185043-22:
hij op 16 mei 2022 te [plaats 1] , in Nederland, in het openbaar mondeling, bij geschrift tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door meerdere berichten op zijn, verdachtes, (openbare) Facebook-pagina te plaatsen en geplaatst te houden, met de volgende teksten:
-“al ben ik van mening dat Nederland er op een andere wijze mee zou moeten om gaan om deze kinderen per direct terug te brengen bij de ouders, aankomende zaterdag demonstratie [locatie] . Wie weet waar de kinderen verborgen worden gehouden, mag mij een persoonlijk bericht sturen”, en
- “wie weet waar de 1700 kinderen verborgen worden gehouden mag mij berichten. Dan gaan wij met een hele groep mensen de afweging maken of wij deze kinderen kunnen bevrijden zodat zij weer terug kunnen naar hun eigen ouders. Ps vraag ook je familie/vrienden of zij wat weten”, en
- “adressen stromen binnen waar een deel van de kinderen zich zouden bevinden. En mensen bieden massaal hulp aan om de kinderen te bevrijden”.
In de zaak met parketnummer 18-312691-22:
primair
hij op 1 september 2022 te [plaats 2] , in Nederland, opzettelijk de eer en goede naam van [benadeelde] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, op zijn, verdachtes, facebookpagina zonder enige of de juiste context een foto te plaatsen van [benadeelde] met als onderschrift 'pedofiel gespot in [plaats 2] ' en met als bijschrift " [benadeelde] plaatst zichzelf nu als pedofiel op zijn [internetsite] ", terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-185043-22 bewezenverklaarde levert op:
in het openbaar, bij geschrift tot enig strafbaar feit opruien
Het in de zaak met parketnummer 18-312691-22 primair bewezenverklaarde levert op:
laster.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke te plegen feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing, door meerdere berichten op Facebook te plaatsen waarin hij heeft aangespoord tot het onttrekken van kinderen aan het wettelijk gezag. Door deze berichten te plaatsen heeft de verdachte het risico genomen dat andere mensen geïnspireerd zouden worden om hieraan mee te helpen. Met zijn uitlatingen, die via het internet openbaar toegankelijk waren, heeft de verdachte gezorgd voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan laster. De verdachte heeft, terwijl hij wist dat het niet waar was, de eer en goede naam van aangever aangetast door hem ervan te beschuldigen pedofiel te zijn.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juli 2025, waaruit volgt dat de verdachte eerder ter zake van opruiing onherroepelijk is veroordeeld. Deze omstandigheid neemt het hof in strafverzwarende zin bij de strafoplegging mee.
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 14 februari 2023;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Het hof acht – alles afwegende – de oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. In de omstandigheid dat de verdachte – zoals hij ter zitting heeft verklaard – met zijn berichten de grenzen opzoekt van de vrijheid van meningsuiting, acht het hof het van belang dat hij die grenzen in toekomst blijft respecteren. Het hof wil de verdachte ervan weerhouden in de toekomst opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen en acht daarom een proeftijd van 3 jaren aangewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen tot een bedrag van
€ 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het hof is van oordeel dat op basis van het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 18-312691-22 (laster), vaststaat dat aangever in zijn eer en goede naam is aangetast en daardoor schade heeft geleden.
Het hof wijst de vordering toe, maar ziet wel aanleiding om die vordering te matigen nu de vordering is ingestoken op meerdere incidenten, terwijl bewezenverklaard is één concreet geval van laster.
Gelet op alle omstandigheden van dit geval stelt het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op € 250,00. Het hof heeft hierbij gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Het verzoek ten aanzien van de overige immateriële schade wijst het hof af.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 131, 262 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-185043-22 en in de zaak met parketnummer 18-312691-22 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-185043-22 en in de zaak met parketnummer 18-312691-22 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-312691-22 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-312691-22 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 september 2022.
Aldus gewezen door
mr. Z.J. Oosting, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 29 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.