ECLI:NL:GHARL:2025:5181

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
24/443
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen WOZ-beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, die het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 528.000 per 1 januari 2021 en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De Rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting bij het Hof op 6 augustus 2025 werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, maar de heffingsambtenaar was niet verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, aangezien het pas op 13 april 2022 door de heffingsambtenaar was ontvangen, terwijl de termijn op 8 april 2022 was verstreken. Belanghebbende stelde dat het bezwaar tijdig was verzonden, maar het Hof oordeelde dat de bewijsvoering hiervoor onvoldoende was. De gemachtigde had geen concrete feiten aangedragen die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen.

Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. De beslissing is op 19 augustus 2025 openbaar uitgesproken door mr. A.E. Keulemans, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/443
uitspraakdatum: 19 augustus 2025
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 22 januari 2024, nummer UTR 23/1053, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 528.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is, alhoewel correct opgeroepen, niemand verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 25 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld en gelijktijdig de aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt. De beschikking bevat het aanslagnummer [nummer1] .
2.2.
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift, met dagtekening 6 april 2022, ingediend, dat door de heffingsambtenaar voor ontvangst is gestempeld op 13 april 2022. Een ander exemplaar van ditzelfde bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen en voor ontvangst gestempeld op 2 mei 2022. De envelop van het eerstgenoemde bezwaarschrift draagt het poststempel 11 april 2022. In het bezwaarschrift is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Hierdoor wordt namens opdrachtgever c.q. belanghebbende de iurc tijdig (zo nodig aanvullend) bezwaar aangetekend tegen het in kopie bijgevoegde (aanslag-/beschikkings)biljet met het nummer [nummer1] ten name van [belanghebbende] .”
2.3.
De heffingsambtenaar heeft op 30 november 2022 een brief gestuurd aan de gemachtigde van belanghebbende, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Aan uw bezwaarschrift kleven de volgende gebreken:
  • Het aanslagbiljet is gedagtekend op 25 februari 2022. Uw bezwaar met dagtekening 6 april 2022 is door ons ontvangen op 13 april 2022. Het bezwaar is derhalve buiten de wettelijke termijn van zes weken ingediend. In de bijlage treft u een kopie van uw bezwaarschrift met envelop. Envelop is gestempeld met datum 11 april 2022.
  • U heeft geen machtiging bij het bezwaarschrift toegevoegd.
Ik stel u in de gelegenheid om voor 14 december 2022 de reden te geven waarom u uw bezwaarschrift niet op tijd heeft ingediend en een machtiging in te brengen. Als ik binnen die termijn geen reactie van u heb ontvangen zal ik uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren.”
2.4.
Belanghebbende heeft op 8 december 2022 een reactie per mail gestuurd, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Elke dag breng ik (zelf dus) de te bezorgen post steeds tijdig ter bestemder plaatse ter verdere verwerking door én onder verantwoordelijkheid van Post.NI. Dat kunt u ondermeer afleiden uit de ondertekening annex datering van het bezwaarstuk zelf én het reguliere poststempel op de envelop alsmede alle andere door Post.Nl op de enveloppe aangebrachte postale codes en wat dies meer zij. Onze klanten hebben van mij een zogenaamde “24-uursgarantie” gekregen.
U stuurde mij terzake de bovenstaande kwestie nog niet DE kopie van de door uw dienst ontvangen -bewuste- enveloppe. Graag van de voor- én achterzijde! WAT zat er precies in én waaruit blijkt dat? Als het goed is, ontving uw Dienst de afgelopen tijd wel (tien)tal(len) van enveloppen van mij!
Weet verder dat AL onze (professionele) klanten direct na ontvangst door hen aan mij ter controle toe (laten) sturen de die dag door hen ontvangen aanslagbiljetten. Ik heb hen, zonder uitzondering een verwerkingstijd van maximaal 24 uur gegarandeerd. Jullie (344 gemeenten sedert 24 maart jl.) sturen die in de regel allemaal tegelijk, 9 miljoen stuks, ultimo februari van elk kalenderjaar. Enkele gemeenten “zeggen” reeds te versturen ergens in de loop van de maand januari of februari, terwijl herhaaldelijk blijkt dat zulks pas dagen of weken later daadwerkelijk geschiedt/heeft plaatsgevonden.
Waaruit blijkt nu justificatoir/juridisch waterdicht dat uw gemeente/afdeling/de (gemeentelijke?) drukkerij de onderhavige aanslag daadwerkelijk heeft geprint (op de datum vermeld op de aanslag zelf)?
En wanneer zijn deze -en hoe- ter post bezorgd? Nog via Sandd? Kom in dat kader óók wel eens stempels tegen van “ [naam2] ” (a la Nijmegen) én [naam3] (voor post afkomstig uit de Groningse regio) alsmede “ [naam4] ” (meestal afkomstig uit Anna Paulowna) of van “ [naam5] ”.
Weet -ook eigen ervaring- dat dagelijks vele honderden, zo niet duizenden, poststukken niet of vertraagd worden bezorgd danwel anderszins in het ongerede geraken!”
2.5.
De heffingsambtenaar heeft op 9 december 2022 een reactie per mail gestuurd, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“U geeft aan dat u geen kopie van de envelop heeft u ontvangen. Deze is wel degelijk meegestuurd. Het bezwaar is door postnl op 11 april gestempeld. Zie bijgevoegd uw bezwaarschrift met envelop en zie hieronder de stempel van postnl. Kunt u verklaren waarom deze pas op 11 april is gestempeld? Heeft u een bevestiging dat het bezwaarschrift (ontvangen op 13-4-2022) op 7 april 2022 door ons is ontvangen? Dit stelt u in het onderwerp van het mailtje.
U heeft tot 14 december 2022 gelegenheid gekregen om het verzuim te herstellen. Dus graag aan tonen dat u het bezwaar op 6 april door u is ingediend en daarnaast een geldige machtiging overleggen, deze is niet door de gemeente ontvangen.
Wanneer u het verzuim niet binnen de gestelde termijn kunt herstellen dan kunnen wij uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren.”
2.6.
Belanghebbende heeft op 13 december 2022 een stuk ingediend. In dit stuk is een volmacht opgenomen, maar geen verklaring voor de te late indiening van het bezwaarschrift.
2.7.
Belanghebbende heeft op 11 januari 2023 per mail gevraagd wat de status is van de zaak.
2.8.
De heffingsambtenaar heeft op 13 januari 2023 een reactie per mail gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij nog steeds geen antwoord heeft op de in de mail van 9 december 2022 (zie 2.4) gestelde vragen. Hierbij wordt belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om voor 27 januari 2023 het verzuim te herstellen.
2.9.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.10.
Ter zitting van de Rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende, zoals omschreven in het proces-verbaal van zitting, voor zover relevant het volgende verklaard:
“ [belanghebbende] heeft meerdere horecazaken. Op 6 april 2022 heb ik bezwaar ingestuurd hij de gemeente [de gemeente] . (…)
(…)
Vereerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag van 25 februari daadwerkelijk de deur uit is gegaan. Dat is de vraag aan meneer verweerder. ”

3.Geschil

In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt allereerst vast dat in het bezwaarschrift (zie 2.2) wordt verwezen naar de aanslag met nummer [nummer1] ten name van [belanghebbende] en dat het bezwaar is gericht tegen deze aanslag. Hieruit concludeert het Hof dat, anders dan belanghebbende stelt, de aanslag belanghebbende heeft bereikt.
4.2.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit bekend is gemaakt (artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 6:8 Awb).
4.3.
Eerst ter zitting bij het Hof wordt namens belanghebbende het standpunt ingenomen dat de aanslag belanghebbende weliswaar heeft bereikt maar dan de aanslag belanghebbende eerst op 29 maart 2022 heeft bereikt, dat daardoor de termijn van zes weken toen pas is gaan lopen en het bezwaarschrift dat op 13 april 2022 is binnengekomen daarmee tijdig is ingediend. Het Hof volgt belanghebbende daarin niet. Het Hof merkt op dat op de vraag van de heffingsambtenaar in de bezwaarfase naar de reden van de termijnoverschrijding (zie 2.3), de gemachtigde van belanghebbende enkel heeft gezegd dat hij het bezwaarschrift op 6 april 2022, dus tijdig, op de post heeft gedaan en heeft gevraagd om stukken met betrekking tot de verzending van de aanslag (zie 2.4). Verder merkt het Hof op dat de gemachtigde van belanghebbende door de Rechtbank (in haar uitspraak) erop is gewezen dat het vragen om deze stukken geen betwisting van de verzending van de aanslag inhoudt en dat de gemachtigde van belanghebbende ook tót de zitting in hoger beroep geen dergelijk standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de verzending en ontvangst van de aanslag. Eerst ter zitting van het Hof stelt de gemachtigde van belanghebbende dat belanghebbende de aanslag op 29 maart 2022 heeft ontvangen. De gemachtigde van belanghebbende heeft verklaard dit niet van belanghebbende te hebben vernomen, maar dit zelf op te maken uit de handgeschreven tekst ‘
In bank gezet 29/3’ naast de op de aanslag genoteerde te betalen bedragen per termijn. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit deze handgeschreven tekst niet dat belanghebbende de aanslag op 29 maart 2022 heeft ontvangen, maar ziet deze tekst eerder op het hebben geregeld van de betalingen op 29 maart 2022. Het Hof gaat er, gelet op het vorenstaande, vanuit dat de aanslag belanghebbende tijdig heeft bereikt.
4.4.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, lid 1, Awb). Indien een bezwaarschrift per post is verzonden, is deze tijdig ingediend indien deze voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, lid 2, Awb). De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is aangevangen op 26 februari 2022 om 0:00 uur en zes weken nadien, op 8 april 2022 om 24:00 uur, geëindigd.
4.5.
Het bezwaarschrift is op 13 april 2022 door de heffingsambtenaar per post ontvangen en de poststempel op de envelop is 11 april 2022 (zie 2.2). Weliswaar is het bezwaarschrift binnen één week na afloop van de termijn bij de heffingsambtenaar binnengekomen, maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Gelet op de poststempel van maandag 11 april 2022 heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat dit bezwaarschrift op uiterlijk vrijdag 8 april 2022 ter post is bezorgd. De algemene beschrijving van de werkwijze van de gemachtigde van belanghebbende (zie 2.4) is hiertoe onvoldoende. De stelling van de gemachtigde van belanghebbende dat hij het bezwaarschrift op 6 april 2022 ter post heeft bezorgd (zie 2.10), is evenmin voldoende nu de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden de poststempel 11 april 2022 draagt (zie 2.2). Belanghebbende heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift binnen de termijn is ingediend.
4.6.
Een niet-ontvankelijkverklaring in verband met een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb). De heffingsambtenaar heeft belanghebbende meerdere malen in de gelegenheid gesteld toe te lichten waarom sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding (zie 2.3, 2.5 en 2.8). Belanghebbende heeft zowel in zijn mail van 8 december 2022 (zie 2.4) als ter zitting van het Hof geen concrete en verifieerbare feiten gesteld die kunnen onderbouwen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. In zijn mail van 8 december 2022 (zie 2.4) heeft belanghebbende slechts een uitleg gegeven over zijn eigen werkwijze en vragen gesteld.
4.7.
Het Hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is op 19 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken.
(A. Tax) (A.E. Keulemans)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.