ECLI:NL:GHARL:2025:5174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
200.355.945/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening zorgregeling in complexe ouderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om voorlopige voorzieningen inzake de zorgregeling voor een minderjarige. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, verzocht het hof om een zorgregeling vast te stellen voor de duur van de procedure. De ouders van de minderjarige, geboren in 2023, hebben een complexe relatie met veel conflicten en juridische procedures. De rechtbank had eerder de moeder alleen belast met het gezag en een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 augustus 2025 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht, maar de raad voor de kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de geboorte van de minderjarige veel problemen zijn geweest tussen de ouders, waaronder ruzies en meerdere procedures. De vader heeft sinds september 2024 geen contact meer gehad met de minderjarige. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is dat zij haar vader leert kennen, maar dat er momenteel te veel onduidelijkheden en spanningen zijn om een voorlopige zorgregeling vast te stellen. Het hof heeft het verzoek van de vader afgewezen, met de aanbeveling dat hij professionele hulp inschakelt om het contact met de minderjarige te herstellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.355.945-02
(zaaknummer rechtbank Overijssel 311830)
beschikking van 21 augustus 2025 op een verzoek om voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 18 juni 2025;
- een verweerschrift.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 augustus 2025 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) heeft het hof vooraf schriftelijk bericht niet bij de zitting aanwezig te zijn.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2023 te [plaats1] .
2.2
De ouders hadden gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
2.3
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 18 maart 2025 is de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] , is de voorlopige zorgregeling gewijzigd en bepaald dat tussen de vader en [de minderjarige] geen omgangsregeling geldt, is de kinderalimentatie voor [de minderjarige] gewijzigd, zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en is het meer of anders verzochte afgewezen.
3. De omvang van het geschil
3.1
De vader is het niet eens met de beslissingen die de rechtbank in de beschikking van 18 maart 2025 heeft gegeven en hij komt daarom in hoger beroep (zaaknummer 200.355.945-01).
3.2
In deze procedure verzoekt de vader het hof te bepalen dat bij wege van voorlopige voorziening gestart wordt met het opbouwen van een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] en die vast te stellen als volgt:
de eerste zes weken verblijft [de minderjarige] wekelijks op zondag, maandag en woensdag een dagdeel van 4 uur bij de vader in aanwezigheid van een van de ouders van de vader, waarbij (een van) deze ouders zorgdragen voor de overdracht van [de minderjarige] ;
vervolgens verblijft [de minderjarige] zes weken wekelijks op zondag, maandag en woensdag de hele dag bij de vader, waarbij (een van) de ouders van de vader zorgdragen voor de overdracht van [de minderjarige] ;
vervolgens verblijft [de minderjarige] zes weken wekelijk van zondagochtend tot maandagavond en iedere woensdag de hele dag bij de vader;
vervolgens verblijft [de minderjarige] zes weken om het weekend van zaterdagochtend tot maandagavond en iedere woensdag de hele dag bij de vader;
vervolgens verblijft [de minderjarige] zes weken om het weekend van vrijdagochtend tot maandagochtend en om de week van woensdagochtend tot donderdagochtend bij de vader;
vervolgens verblijft [de minderjarige] op basis van een week om week regeling bij de vader en de moeder.
3.3
De vader heeft zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevuld. Hij verzoekt aanvullend te bepalen dat [de minderjarige] op 12 september 2025, in aanwezigheid van zijn ouders bij hem verblijft en aanwezig kan zijn bij het huwelijk van haar oom en tante, waarbij (een van) zijn ouders zorgdraagt voor de overdracht van [de minderjarige] . Verder heeft de advocaat van de vader bevestigd dat het verzoek van de vader met zich brengt dat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de omgang moet worden geschorst.

4.De beoordeling van het verzoek

Het juridisch kader
4.1
Op grond van artikel 223 lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Deze bepaling is ook van toepassing in een verzoekschriftprocedure.
4.2
Een voorlopige voorziening is een tijdelijke beslissing, die slechts geldt voor de duur van de procedure. De verzoeker moet in die zin belang hebben bij het verzoek dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
4.3
Omdat de hoofdzaak tussen partijen onder andere over de omgangsregeling bij dit hof aanhangig is en de vader, anders dan de moeder betoogt, belang heeft bij een spoedig (herstel van het) contact met zijn dochter, is de vader ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De beoordeling
4.4
Als uitgangspunt geldt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij haar vader leert kennen, tenzij daar zwaarwegende omstandigheden aan in de weg staan.
Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is waardoor het verzoek van de vader om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen moet worden afgewezen en legt hierna uit waarom.
4.5
Sinds de geboorte van [de minderjarige] zijn er veel discussies en ruzies tussen de ouders geweest en meerdere procedures tussen de ouders gevoerd. Veel instanties zijn betrokken geweest. Aanvankelijk hebben de ouders van de vader de omgang tussen [de minderjarige] en de vader begeleid, daarna is er omgangsbegeleiding geweest.
[de minderjarige] is in augustus 2024 voorlopig onder toezicht gesteld. De raad heeft een onderzoek uitgevoerd en in zijn rapport van 29 oktober 2024 geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij onder toezicht wordt gesteld omdat sprake is van een zeer complexe problematiek en deze een ontwikkelingsbedreiging vormt voor [de minderjarige] . De ouders moeten gaan werken aan verbetering van hun communicatie. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] moet bij haar moeder zijn omdat de moeder voor [de minderjarige] zorgt sinds het uiteengaan van de ouders en de vader sinds de geboorte weinig contact met [de minderjarige] heeft gehad. Op enig moment koos de vader er voor om zelfs helemaal geen contact met [de minderjarige] te hebben. De raad vond het belangrijk dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] wordt hersteld en heeft daarom geadviseerd de verzoeken daarover aan te houden voor de duur van zes maanden.
Bij beschikking van 7 november 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is vervolgens bij beschikking van 18 maart 2025 weer opgeheven. Naar het oordeel van de kinderrechter groeit [de minderjarige] bij de moeder op in een veilige en stabiele opvoedomgeving. Er is nog wel sprake van een ontwikkelingsbedreiging maar gezien de opvoedomgeving bij de moeder is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Verder is gebleken dat er geen samenwerking mogelijk is met de vader. De kinderrechter heeft overwogen dat de opvoedvaardigheden van de vader niet goed in beeld kunnen worden gebracht en evenmin een risicotaxatie kan worden gemaakt, omdat de vader niet meewerkt aan een onderzoek naar veiligheidsaspecten (het MASIC-onderzoek). Door de strijd die de vader voert, de bedreigingen die hij uit en de keuzes die hij maakt is het niet tot contactherstel met [de minderjarige] gekomen. Binnen de ondertoezichtstelling kon niet tot resultaten worden gekomen.
4.6
Sinds september 2024 heeft de vader [de minderjarige] niet meer gezien. Dat is bijna een heel jaar. [de minderjarige] en de vader zullen hun familieband opnieuw moeten opbouwen.
Naar het hof begrijpt is het MASIC-onderzoek inmiddels alsnog opgepakt en zal dat nu worden uitgevoerd. Het onderzoek zal een aantal maanden in beslag nemen.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft het hof gezien dat er sprake is van een groot wantrouwen tussen de ouders. De moeder is bang dat de vader niet rustig kan blijven in het bijzijn van [de minderjarige] en dat de ouders van de vader hem niet voldoende in de hand kunnen houden tijdens de omgang en onvoldoende tegen hem zijn opgewassen. Het is voor het hof onduidelijk hoe ver de bereidheid van de ouders van de vader gaat om de omgang opnieuw te begeleiden. Zij zijn eerder betrokken geweest bij de uitvoering van de omgang en het zorgdragen voor de overdracht, maar na een aantal voorvallen en gebeurtenissen hebben zij destijds besloten zich hiervoor niet meer beschikbaar te stellen. Het hof kan zich voorstellen dat de ouders van de vader hierop zijn teruggekomen nu er al zo lang geen contact meer is geweest. De begeleidingstaak is gezien het verloop het afgelopen jaar en de gecompliceerde situatie tussen ouders echter mogelijk nog zwaarder geworden. Het had op de weg van de vader gelegen om het hof hierin met het oog op de door hem verzochte voorlopige zorgregeling een onderbouwd inzicht te geven, wat hij heeft nagelaten.
De vader stelt dat hij door de moeder wordt geframed, omdat zij steeds opmerkt dat hij agressief is en er sprake is van intieme terreur. Daar staat echter tegenover dat de vader ook meerdere keren aanhaalt dat de moeder een getraumatiseerd persoon is die bekend is met mentale problemen.
Inschakeling van een professionele instantie komt het hof noodzakelijk voor om het contact tussen de vader en [de minderjarige] weer te herstellen, gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] , de lange duur van het ontbreken van contact met de vader en de spanningen waarmee de omgang is omgeven. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bereid is om nogmaals omgangsbegeleiding aan te gaan maar dan maximaal vier tot zes weken en niet maandenlang. Hij deelt mee dat hij de eerdere omgangsbegeleiding niet als professioneel heeft ervaren. Het hof vraagt zich gelet op dit antwoord af in hoeverre er sprake is van een werkelijke bereidheid bij de vader om mee te werken aan omgang onder begeleiding van een professional. De periode waarin begeleiding nodig is bij de omgang hangt naar het oordeel van het hof af van het verloop van de omgang en van wat [de minderjarige] nodig heeft. Duidelijk is dat de vader zich hierin moeilijk laat leiden en het lijkt er op dat hij nog steeds niet voldoende in de samenwerkingsstand is gekomen.
Verder neemt het hof in aanmerking dat de vader stelt dat hij zich al sinds februari van dit jaar rustig houdt en dat zijn heftige reacties en uitingen voortkwamen uit zijn frustraties omdat hij [de minderjarige] niet kon zien. Dat kan zo zijn, maar de vader stapt er makkelijk overheen welk effect zijn uitingen dan wel bedreigingen hebben op de personen (waaronder professionals) die hiermee te maken krijgen. De moeder stelt dat zij hierdoor genoodzaakt was om veiligheidsmaatregelen te treffen.
Aan de andere kant is het ook noodzakelijk dat de moeder en haar advocaat zich waar mogelijk minder star opstellen, zoals bijvoorbeeld in het verstrekken van informatie over [de minderjarige] aan de vader. Met die starre houding wordt geen begrip getoond voor de situatie van de vader die verstoken is van contact met zijn dochter. Indien de vader de informatieverstrek-king over [de minderjarige] door de moeder op dit moment graag via zijn advocaat wil laten lopen, ziet het hof niet in waarom daaraan niet wordt meegewerkt en welke bezwaren er zijn tegen deze tijdelijke oplossing.
Het hof heeft verder ter zitting geconstateerd dat de ouders vooral benoemen dat de andere ouder zich onredelijk opstelt, maar op vragen wat zij zelf kunnen doen om de verstandhouding wat te neutraliseren en de situatie voor de andere ouder makkelijker te maken hebben zij geen duidelijk antwoord. Willen de ouders hun situatie verbeteren dan zullen ze beiden vooral naar hun eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden hierin moeten gaan kijken.
De vader geeft aan dat hij wil dat er een plan komt voor het contactherstel. Gelet op de gang van zaken tot nu toe is hij op dit punt nu vooral zelf aan zet. De in deze voorlopige voorzieningenprocedure door de vader verzochte zorgregeling is naar het oordeel van het hof niet realistisch en veroorzaakt vooral nieuwe onrust. De vader wil het contact niet geleidelijk opbouwen maar direct starten met drie keer vier uur per week. Vervolgens wil hij de regeling in korte tijd opbouwen tot een co-ouderschapsregeling (week op en af). Het hof heeft gelezen dat de begeleide omgangen tussen de vader en [de minderjarige] in het verleden inhoudelijk goed verliepen en de vader een leuk contact met haar had. Het hof mist echter in de door hem verzochte voorlopige zorgverdeling ook maar enige reflectie bij de vader ten aanzien van de vraag of deze (onbegeleide) zorgverdeling qua tempo en omvang past in het leven van [de minderjarige] en rekening houdt met wat zíj aankan én met het feit dat de ouders nog helemaal niet in staat zijn om elkaar regelmatig en op een rustige manier over haar en haar ontwikkeling te informeren. Dat de vader aan de moeder vraagt of hij [de minderjarige] op zijn verjaardag of voor de bruiloft van zijn broer in september kan komen ophalen zonder dat er sprake is van contactherstel is in dat licht ook niet realistisch en geeft geen blijk van een juiste kijk op prioriteiten.
4.7
Het voorgaande tezamen in aanmerking genomen maakt dat sprake is van een uiterst complexe situatie. Het hof acht het niet verantwoord en voorbarig om in de huidige situatie voor de duur van de procedure in hoger beroep alvast een regeling tussen de vader en [de minderjarige] onder begeleiding van de ouders van de vader te bepalen. Hoewel het doel van zo’n regeling, dat de vader en [de minderjarige] elkaar weer kunnen leren kennen door het hof wordt onderschreven, zal een regeling in deze vorm naar verwachting slechts tot nieuwe frustraties bij beide ouders leiden en zij zijn nog niet in staat om dit te kanaliseren. Voldoende waarborgen ontbreken. Professionele ondersteuning voor de ouders en begeleiding en monitoring van het contactherstel is waarschijnlijk noodzakelijk. De vader moet leren om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen en zijn eigen wensen daaraan ondergeschikt te maken. Hij zal moeten gaan samenwerken en de deskundigheid van professionals moeten accepteren ook al heeft hij een andere zienswijze, anders wordt de kans op een geslaagd contactherstel erg klein.
Het staat de vader vrij om zelf alvast hulp van een professional in te schakelen voor zichzelf en/of geschikte omgangsbegeleiding te benaderen en voor te stellen. De moeder heeft te kennen gegeven hiervoor open te staan. Hopelijk geven vervolgens de resultaten van het MASIC-onderzoek de ouders en de eventuele hulpverlening handvatten om de obstakels te overwinnen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K. Mans en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 21 augustus 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.