ECLI:NL:GHARL:2025:5041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
21-001447-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, bedreiging en poging tot diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer, en voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, alsook voor poging tot diefstal. De feiten vonden plaats op 22 januari 2024 en 8 oktober 2023. De verdachte heeft op 22 januari 2024 samen met een ander het slachtoffer met een houten knuppel tegen het hoofd geslagen, wat resulteerde in hoofdletsel. Daarnaast heeft hij op 8 oktober 2023 geprobeerd in te breken in een pand door middel van braak. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en een gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 200 uur. Tevens is een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.000,- aan het slachtoffer. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en het belang van voortzetting van zijn hulpverleningstraject.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001447-24
Uitspraak d.d.: 13 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 28 maart 2024 met parketnummers 18-263369-23 en 18-024856-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het
in de zaak met parketnummer 18-263369-23 tenlastegelegde en
in de zaak met parketnummer 18-024856-24 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde
tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De advocaat-generaal heeft ook gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen tot het bedrag van € 500,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. R.F. Klunder (waarnemend voor mr. J. Andonovski), naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 28 maart 2024 de verdachte voor het
in de zaak met parketnummer 18-263369-23 tenlastegelegde en
in de zaak met parketnummer 18-024856-24 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, beschermd wonen, en de verplichtingen om zich in te spannen voor vrijetijdsbesteding met een vaste structuur en mee te werken aan controles op middelengebruik. Ook heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, onder meer omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-263369-23:
hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit het pand/perceel [locatie 1] , goed en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, hebbende hij verdachte een deur van de garage opengebroken en/of een ruit van een toegangsdeur naar de woning vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
zaak met parketnummer 18-024856-24:
feit 1.
hij op of omstreeks 22 januari 2024 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] met een (houten) knuppel, althans een soortgelijk voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1. subsidiair
hij op of omstreeks 22 januari 2024 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een (houten) knuppel, althans een soortgelijk voorwerp, tegen het hoofd te slaan;
feit 2.
hij op of omstreeks 22 januari 2024 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "We slaan je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Zaak met parketnummer 18-263369-23
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij op 8 oktober 2023 heeft geprobeerd in te breken in een pand aan de [locatie 2] te [plaats 1] en dat hij daartoe de deur van de garage heeft opengebroken. Het hof acht op grond van het dossier, met name de aangifte van [slachtoffer 2] , en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd en dat hij daarbij ook een ruit boven een toegangsdeur naar de woning heeft gebroken. Uit het dossier volgt dat deze ruit eerder niet kapot was en dat daaronder een emmer was geplaatst die daar eerder niet stond, vermoedelijk om deze als opstapje te gebruiken en zo naar binnen te kunnen komen. Op camerabeelden van 8 oktober 2023, gemaakt van buiten de garage, is bovendien uitsluitend de verdachte waargenomen.
Zaak met parketnummer 18-024856-24
Met betrekking tot feit 1
Verdachte wordt onder 1 primair verweten dat hij samen met een ander heeft gepoogd
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een (houten) knuppel, althans een soortgelijk voorwerp, tegen het hoofd te slaan. Onder 1 subsidiair is dit tenlastegelegd als het medeplegen van mishandeling.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in twijfel getrokken. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
In strafzaken geldt als uitgangspunt dat aangiftes en andere verklaringen kritisch en zorgvuldig dienen te worden bezien. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties ontstaan door het delict of door tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Het hof stelt vast dat het aan verdachte verweten feit voor aangever en de genoemde getuigen op een onverwacht moment plaatsvond in de woonkamer en de keuken van een woning. Het betrof een in de tijd gezien relatief kort voorval waarbinnen veel is gebeurd. Verder blijkt uit het dossier dat alle betrokkenen bij het incident onder invloed van alcohol en/of drugs verkeerden en dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] na het incident gezamenlijk naar het politiebureau zijn gelopen om een verklaring af te leggen en er dus in ieder geval gedurende enige tijd de mogelijkheid is geweest van ‘besmetting’ van elkaars waarnemingen. Het hof heeft, gelet op dit alles, de verschillende verklaringen met behoedzaamheid beoordeeld.
Het hof constateert dat de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie overeenkomen en elkaar ondersteunen waar het gaat om de kern van het tenlastegelegde. Zij hebben alle drie verklaard dat verdachte met een houten voorwerp, dat zij ieder enigszins anders beschrijven, tegen het hoofd van aangever heeft geslagen. [getuige 1] en [getuige 2] zijn ruim een jaar later bij de raadsheer-commissaris nogmaals gehoord. Hoewel in deze verklaringen verschillen zijn aan te wijzen met hun eerdere verklaringen, verklaart [getuige 2] ook hier dat verdachte met een houten voorwerp tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Getuige [getuige 1] verklaart bij de raadsheer-commissaris genuanceerd deels anders, namelijk dat verdachte met een balk/trapleuning richting het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg en dat aangever zich afweerde. Of verdachte daarbij het hoofd van aangever heeft geraakt wordt niet expliciet verklaard.
Voornoemde verklaringen zijn op dit punt niet alleen betrekkelijk consistent op dit voor de beoordeling van de tenlastelegging essentiële punt, maar komen in dit opzicht ook grotendeels met elkaar overeen. Daarnaast vinden de verklaringen ook steun in het relaas van ter plaatse gekomen verbalisanten en in een forensisch geneeskundig letselverslag waaruit volgt dat aangever bij dit incident letsel aan het hoofd heeft opgelopen. Verder vinden deze verklaringen steun in de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juli 2025, inhoudende dat hij een houten voorwerp had meegenomen naar de betreffende woning, dat hij het daar uit zijn binnenzak heeft gehaald en dat hij daarmee [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen reden om op dit punt aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 1] en/of [getuige 2] te twijfelen en zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken.
Feitenvaststelling door het hof
Het hof stelt op grond van de hiervoor reeds besproken bewijsmiddelen vast dat verdachte samen met zijn broer op 22 januari 2024 heeft aangebeld bij de woning van [getuige 1] te [plaats 1] en dat verdachte samen met zijn broer naar binnen is gestormd toen de deur werd geopend. Vervolgens is verdachte op [slachtoffer 1] afgelopen en heeft hij vrijwel direct geweld aangewend tegen [slachtoffer 1] door hem meermalen met een houten voorwerp tegen het hoofd te slaan. Blijkens het relaas van ter plaatse gekomen verbalisanten en een forensisch geneeskundig letselverslag heeft aangever bij dit incident hoofdletsel opgelopen.
Het hof constateert dat de rol van de broer van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , bij dit feit uit het dossier niet geheel duidelijk is geworden. Gelet daarop, kan het hof met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet zonder meer vaststellen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gehandeld.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Het hof constateert dat het voorwerp waarmee aangever is geslagen in het dossier wisselend wordt beschreven. Aangever noemt het een houten staaf/knuppel, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gebruiken beiden het woord trapleuning en verdachte heeft het over een stok. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat er is geslagen met een houten voorwerp. In het dossier bevindt zich geen foto van dit voorwerp. Wel bevat het dossier een beschrijving van een inbeslaggenomen “houten knuppel” die mogelijk door verdachte is gebruikt. Dit betreft een relatief licht voorwerp (afgerond 200 gram) van 66 cm lang. Naar het oordeel van het hof kan op grond van de beschikbare informatie omtrent het voorwerp waarmee is geslagen niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Het hof zal verdachte daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Overwegingen met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Verdachte heeft aangever meermalen op het hoofd geslagen met een houten voorwerp en aangever heeft daardoor hoofdletsel bekomen.
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw een beroep op noodweer gedaan. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding, omdat aangever met een bierflesje in zijn hand stond en verdachte dacht dat aangever hem zou aanvallen.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte en zijn broer direct naar binnen zijn gestormd nadat voor hen de deur was opengedaan en dat verdachte vrijwel direct daarna geweld tegen aangever heeft toegepast door hem tegen het hoofd te slaan met een houten voorwerp. Het aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde scenario dat aangever is opgestaan van de bank en een bierflesje in zijn hand had, is afkomstig uit één bron, de verdachte zelf, en vindt geen enkele steun in andere onderzoeksbevindingen in het dossier. Aangever heeft verklaard dat hij op de bank zat in de woonkamer en voor hij er erg in had door verdachte met een houten staaf/knuppel werd geslagen, en dat hij geen tijd meer had om zichzelf af te weren. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangever op de bank zat en meteen werd aangevallen en meerdere keren op zijn hoofd werd geslagen door verdachte. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangever op de bank zat, dat er werd aangebeld en dat verdachte en zijn broer naar binnen stormden en direct op aangever afliepen en dat verdachte met de knuppel op het hoofd van aangever begon te slaan. Ook op dit punt komen de verklaringen van [slachtoffer 1] en beide getuigen nagenoeg overeen. Overigens heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook zelf verklaard dat hij van huis uit geleerd heeft om niet de eerste klap af te wachten maar zelf als eerste te slaan.
Het hof typeert de gedragingen van verdachte dan ook als aanvallend en geenszins als verdedigend. Naar het oordeel van het hof is zodoende niet aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Opmerking verdient nog dat, ook wanneer het door verdachte geschetste scenario zou worden gevolgd, aangever niet meer heeft gedaan dan opstaan van de bank met een bierflesje in zijn hand. Voor zover verdachte op dat moment al heeft gedacht dat aangever hem zou aanvallen, geldt dat de enkele subjectieve vrees voor een wederrechtelijke aanranding niet voldoende is voor een geslaagd beroep op noodweer. Dat verdachte en aangever een belaste voorgeschiedenis met elkaar hadden, doet daaraan niet af.
Overwegingen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , de verklaring van getuige [getuige 1] en de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de tenlastegelegde bewoordingen niet heeft gebruikt, maar dat hij wel heeft gezegd “Als ik wil, kan ik je nu doodslaan”, terwijl aangever op de grond lag en hij boven hem stond. Desgevraagd heeft verdachte daarover verklaard dat het mogelijk is dat aangever die woorden als bedreigend heeft ervaren.
Het hof ziet in voormelde verklaring van verdachte een nuanceverschil met betrekking tot de vraag welke bewoordingen verdachte precies heeft gebruikt. Dat maakt echter geen verschil voor het oordeel van het hof dat de door verdachte en medeverdachte (zijn broer) geuite bewoordingen bij aangever de redelijke vrees konden wekken dat hij het leven zou verliezen en dat deze bewoordingen ook met dat opzet door verdachte en medeverdachte zijn gekozen.
Gelet op de context waarin verdachte en medeverdachte (zijn broer) de bedreigingen hebben geuit, te weten tijdens een mishandeling van aangever door verdachte, terwijl de medeverdachte (zijn broer) daarbij stond, is het hof van oordeel dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op het bedreigen van aangever.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder in de zaak met parketnummer 18-263369-23 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 18-024856-24 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-263369-23:
hij op 8 oktober 2023 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit het pand [locatie 2] , enig goed dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, hebbende hij verdachte een deur van de garage opengebroken en een ruit van een toegangsdeur naar de woning vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak met parketnummer 18-024856-24:
feit 1 subsidiair.
hij op 22 januari 2024 te [plaats 1] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen met een houten voorwerp tegen het hoofd te slaan;
feit 2.
hij op 22 januari 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "We slaan je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Zaak met parketnummer 18-263369-23:

poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Zaak met parketnummer 18-024856-24, feit 1 subsidiair:
mishandeling.
Zaak met parketnummer 18-024856-24, feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straffen

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door aangever [slachtoffer 1] meermalen met een houten voorwerp tegen het hoofd te slaan. Deze mishandeling heeft hij samen met zijn broer kracht bijgezet door [slachtoffer 1] met de dood te bedreigen. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangever op ernstige wijze geschonden en hem angst ingeboezemd. De impact hiervan op aangever is aanzienlijk geweest, getuige ook de stukken die ten behoeve van de vordering tot schadevergoeding zijn overgelegd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak, waarbij schade is ontstaan aan de deur en een ruit van een garage die toegang geeft tot een woning. Dit feit getuigt van een gebrek aan respect voor het veilige woongenot van anderen en voor andermans goederen. Verdachte heeft zijn eigen belangen daarboven gesteld en was kennelijk uit op persoonlijk financieel gewin.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2025, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten en delicten met een geweldscomponent.
Aan verdachte zijn in 2023 bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht opgelegd en (min of meer) diezelfde voorwaarden zijn ook in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in een nog openstaande strafzaak aan verdachte opgelegd.
Uit een reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland van 11 juli 2025 komt naar voren dat verdachte bekend is met langdurige verslavingsproblematiek welke als een rode draad door zijn leven loopt en ten grondslag ligt aan zijn delictgedrag. Factoren als stress, impulsiviteit, het gebrekkige contact met zijn zoon en beïnvloedbaarheid, en het niet beschikken over de juiste copingsvaardigheden om met deze factoren om te kunnen gaan houden hiermee verband. Verdachte maakte in zijn vorige woonplaats, [plaats 1] , deel uit van een negatief sociaal netwerk waarin sprake was van middelengebruik en crimineel gedrag.
In het kader van het lopende (schorsings)traject is de afgelopen periode ingezet op detox, gevolgd door plaatsing in een BW in een meer beschermende omgeving, ambulante behandeling en dagbesteding. Verdachte woont nu in [plaats 2] en gaat drie dagen per week naar de dagbesteding van WerkPro. Om het contact met zijn zoon te herstellen is een systeemtherapeut ingeschakeld. Verdachte heeft in december 2024 en maart 2025 een terugval in middelengebruik gehad, maar lijkt de draad weer op te pakken en levert sindsdien schone urinecontroles aan.
De reclassering acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk, omdat dit het reeds ingezette hulpverleningstraject zou doorkruisen. Het advies luidt daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden om de continuering van het traject van verdachte te waarborgen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij graag zijn huidige traject zou voortzetten en dat hij bereid is zich aan de eventueel op te leggen voorwaarden te houden.
De combinatie van bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Daar komt bij dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht in deze zaak in de weg staat aan oplegging van uitsluitend een taakstraf. Het hof acht het echter – in lijn met het reclasseringsadvies – van belang voor de samenleving en voor de verdachte zelf dat het ingezette hulptraject niet wordt doorkruist en dat het lopende hulpverleningstraject wordt gecontinueerd.
Om dat te bewerkstelligen zal het hof een gevangenisstraf opleggen van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Om voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten zal het hof daarnaast een taakstraf opleggen van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Het hof acht deze straffen passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.200,- bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Het gevorderde bedrag heeft blijkens het voegingsformulier en de onderbouwing van de vordering betrekking op schade die ten gevolge van zowel het onder 1 als het onder 2 tenlastegelegde is ontstaan. De verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde.
De gevorderde immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
Gelet op alle omstandigheden van dit geval stelt het hof de hoogte van de schade ten gevolge van feit 1 subsidiair naar billijkheid vast op een bedrag van € 750,-. De verdachte is voor dit bedrag aansprakelijk.
Het hof stelt de hoogte van de schade ten gevolge van feit 2 naar billijkheid vast op een bedrag van € 250,-. Verdachte is voor dit bedrag met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk.
De verdachte is gelet op het voorgaande gehouden tot vergoeding van een bedrag van
€ 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal de vordering voor het meer gevorderde afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 63, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-024856-24 onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte
het in de zaak met in de zaak met parketnummer 18-263369-23 en
het in de zaak met in de zaak met parketnummer 18-024856-24 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met in de zaak met parketnummer 18-263369-23 en
het in de zaak met in de zaak met parketnummer 18-024856-24 onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
59 (negenenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering VNN [locatie 3] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat veroordeelde zal verblijven in [beschermd wonen] van Verslavingszorg Noord Nederland of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd in zal spannen voor het vinden en behouden van vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
  • dat veroordeelde mee zal werken aan controle van het gebruik van drugs om zijn middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), bestaande uit immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) voor een gedeelte van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1000,- (duizend euro), bestaande uit immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) voor een gedeelte van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 januari 2024.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 13 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.