ECLI:NL:GHARL:2025:5039

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
21-002632-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van feit 1, dat betrekking had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer met een kookrek. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte met een kookrek heeft geslagen, aangezien de aangifte van het slachtoffer niet overeenkomt met de tenlastelegging. De getuige heeft weliswaar verklaard dat er met een kookrek is geslagen, maar het hof acht deze verklaring niet voldoende om tot een veroordeling te komen.

Voor feit 2, de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is de verdachte wel veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn broer de bedreiging heeft geuit tijdens een mishandeling van het slachtoffer. De bedreiging was gericht op het intimideren van het slachtoffer en vond plaats in een gewelddadige context. Het hof heeft de verdachte een taakstraf van 30 uur opgelegd, subsidiair 15 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 250,-, vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure en is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de zaak en de impact van de bedreiging op het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002632-24
Uitspraak d.d.: 13 augustus 2025
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 21 juni 2024 met parketnummer 18-024855-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1 primair.
hij op of omstreeks 22 januari 2024 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een (metalen) kookrek, althans een soortgelijk voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair.
hij op of omstreeks 22 januari 2024 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een (metalen) kookrek, althans een soortgelijk voorwerp, tegen het hoofd te slaan;
feit 2.
hij op of omstreeks 22 januari 2024 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "We slaan je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte wordt onder feit 1 primair en subsidiair verweten dat hij tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] met een (metalen) kookrek, althans een soortgelijk voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen.
Het hof constateert dat aangever [slachtoffer] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij op 22 januari 2024 is geslagen met een houten voorwerp, en dat verdachte bij dit geweldsincident betrokken is geweest. Aangever heeft echter niets over het ook geslagen zijn met een (metalen) kookrek verklaard. Uitsluitend de getuige [getuige] heeft verklaard dat er tevens met een kookrek is geslagen. Het dossier bevat afgezien van die verklaring geen informatie over een kookrek dan wel een soortgelijk voorwerp. Een dergelijk voorwerp is niet in beslaggenomen of aan nader sporen(onderzoek) onderworpen. Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een metalen kookrek of een soortgelijk voorwerp heeft geslagen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor het (tezamen en in vereniging) slaan met “een voorwerp.” Naar het oordeel van het hof zou daarmee echter de grondslag van de tenlastelegging worden verlaten, nu de tenlastelegging uitdrukkelijk is beperkt tot het slaan met een (metalen) kookrek of een soortgelijk voorwerp. Daaronder kunnen niet alle mogelijke voorwerpen begrepen worden.
Gelet op het voorgaande dient verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van getuige [getuige] . Gelet op de context waarin verdachte en medeverdachte (zijn broer) de bedreigingen hebben geuit, te weten tijdens een mishandeling van aangever door de broer van verdachte, terwijl verdachte daarbij stond, is het hof van oordeel dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op het bedreigen van aangever om de door zijn broer gepleegde mishandeling kracht bij te zetten en de kans op mogelijk verzet aldus te verkleinen.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 2.
hij op 22 januari 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "We slaan je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van aangever [slachtoffer] . Deze bedreiging vond plaats terwijl verdachtes broer aangever op dat moment ook fysiek mishandelde door deze tegen het hoofd te slaan met een houten voorwerp. Door in deze context gezamenlijk aangever te bedreigen is de impact op aangever aanzienlijk geweest, getuige ook de stukken die ten behoeve van de vordering tot schadevergoeding zijn overgelegd.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel van 24 juni 2025, waaruit enerzijds blijkt dat verdachte meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, maar anderzijds dat op zijn strafblad – behoudens een veroordeling voor openlijke geweldpleging van 25 jaar geleden – geen bedreigingen of geweldsdelicten voorkomen. Over de persoon van verdachte is verder weinig bekend, nu hij in eerste aanleg noch in hoger beroep ter terechtzitting is verschenen. Een poging om een reclasseringsrapport over verdachte op te laten maken is gestrand, nadat Verslavingszorg Noord-Nederland hem daartoe tweemaal heeft uitgenodigd, maar verdachte beide keren zonder bericht verstek heeft laten gaan. Bij zijn politieverhoor van 22 januari 2024 heeft verdachte verklaard dat hij een uitkering heeft en onder bewind staat en dat hij honderd euro per week krijgt om van te leven. Hij gebruikt naar eigen zeggen dagelijks cocaïne en heroïne, indien mogelijk.
Het hof ziet in deze informatie van geruime tijd geleden in de onderhavige zaak geen aanleiding voor strafverzwaring dan wel strafvermindering.
Het hof acht, alles afwegend, oplegging van een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.200,- bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Het gevorderde bedrag heeft blijkens het voegingsformulier en de onderbouwing van de vordering betrekking op schade die ten gevolge van zowel het onder 1 als het onder 2 tenlastegelegde is ontstaan. De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en veroordeeld voor het onder 2 tenlastegelegde. Dit betreft kortgezegd het medeplegen van een bedreiging met de dood.
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van deze bedreiging sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De bedreiging werd in vereniging gepleegd door verdachte en zijn broer, terwijl zijn broer op dat moment [slachtoffer] ook fysiek mishandelde door hem tegen het hoofd te slaan met een houten voorwerp. [slachtoffer] heeft door die mishandeling letsel opgelopen. Gelet op deze context waarbinnen de bedreiging plaats heeft gevonden, brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte uitsluitend aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde is veroorzaakt. Het hof stelt deze schade naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2024. Verdachte is voor dit bedrag naast zijn broer hoofdelijk aansprakelijk.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 januari 2024.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 13 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.