ECLI:NL:GHARL:2025:4916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
000113-25 en 000114-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere immateriële schadevergoeding voor verzoeker na langdurig voorarrest in levensdelictzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van verzoeker om schadevergoeding ten laste van de Staat. Verzoeker, die in verband met een ernstig levensdelict opnieuw in voorarrest is genomen, vraagt om een schadevergoeding van € 15.150,00 voor geleden immateriële schade en kosten van het verzoekschrift. Het hof heeft de verzoeken behandeld in een openbare raadkamer op 22 juli 2025, waarbij de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. T. van der Goot, zijn gehoord.

Het hof oordeelt dat verzoeker schade heeft geleden door zijn detentie, die in twee periodes heeft plaatsgevonden. De eerste periode was van 26 maart 2013 tot 5 april 2013, waarin verzoeker 11 dagen in voorarrest doorbracht. De tweede periode was van 9 november 2021 tot 13 december 2021, waarin verzoeker 35 dagen in voorarrest verbleef. Het hof heeft vastgesteld dat er geen beperkingen zijn opgelegd aan verzoeker tijdens deze periodes.

De advocaat van verzoeker heeft verzocht om een hogere schadevergoeding, omdat de standaardvergoeding niet recht doet aan de ernst van de verdenking. De advocaat-generaal heeft echter gesteld dat alleen de gebruikelijke vergoeding voor immateriële schade in aanmerking komt. Het hof heeft uiteindelijk besloten om een hogere vergoeding toe te kennen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, en kent een totaalbedrag van € 7.255,00 toe aan verzoeker, bestaande uit immateriële schadevergoeding en kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Het hof wijst het overige verzoek af.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000097-23
AV-nummer: 000113-25 en 000114-25
Uitspraak d.d.: 6 augustus 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op de verzoeken ex artikel 530 en artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende [adres] ,
hierna te noemen verzoeker.
Procesgang
Verzoeker vraagt vergoeding ten laste van de Staat voor geleden schade in een strafzaak tegen verzoeker ten bedrage van € 15.150‬‬,00, zoals nader in het verzoekschrift en in raadkamer is aangegeven. Daarnaast vraagt verzoeker een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Het hof heeft de verzoeken behandeld in openbare raadkamer van 22 juli 2025, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat.
Beoordeling van de verzoeken
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is - voor zover hier van belang - het navolgende gebleken. Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 10 december 2024, parketnummer 21000097-23, is de strafzaak tegen verzoeker geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker heeft vervolgens het verzoekschrift op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer volgt dat verzoeker op 26 maart 2013 in verzekering is gesteld en op 5 april 2013 is heengezonden. In deze (eerste) periode heeft verzoeker 11 dagen in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 dagen in een politiecel en 8 dagen in een huis van bewaring. Op 9 november 2021 is verzoeker opnieuw in verzekering gesteld en vervolgens op 13 december 2021 in vrijheid gesteld. In deze (tweede) periode heeft verzoeker 35 dagen in voorarrest verbleven, waarvan 3 dagen in een politiecel en 32 dagen in een huis van bewaring. Niet gebleken is dat voor één van deze periodes een bevel beperkingen is afgegeven, zodat het hof het ervoor houdt dat aan verzoeker geen beperkingen zijn opgelegd. Verzoeker heeft ten gevolge van deze detentie schade geleden.
Door en namens verzoeker is verzocht om de forfaitaire vergoeding voor het voorarrest te verhogen met een factor 3. Daarbij wordt aangegeven dat de standaardvergoeding geen recht doet aan de aard en de ernst van de verdenking. De verdenking dat verzoeker met zijn vader - die door het openbaar ministerie als schutter wordt gezien - een levensdelict zou hebben begaan, heeft niet alleen de familieverhoudingen onder druk gezet maar is voor verzoeker ook onverteerbaar geweest. Het voorarrest heeft dan ook grote impact op verzoeker gehad. Zeker de tweede keer; als de politie na jaren weer op de stoep staat en alles weer naar boven komt. Daar komt bij dat verzoeker in het bijzijn van de minderjarige zoon is aangehouden. Daarnaast is verzoeker naar aanleiding van de laatste aanhouding door zijn werkgever op non-actief gezet. Deze omstandigheden maken dat een hogere vergoeding op haar plaats is. Ter onderbouwing verwijst de advocaat naar relevante rechtspraak.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de gebruikelijke vergoeding voor immateriële schade in verband met voorarrest voor vergoeding in aanmerking komt. Er zijn geen gronden voor een hogere vergoeding. Wat daartoe door en namens verzoeker is aangevoerd is geen gevolg van het voorarrest maar van de verdenking. Het is voorstelbaar dat de verdenking van een zwaar delict grote invloed heeft gehad op verzoeker en zijn (directe) omgeving, maar dit is geen reden voor toepassing van een factor 3.
Het hof is van oordeel, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker ter zake van immateriële schade een schadevergoeding toe te kennen. Het hof neemt hierbij als uitgangspunt de gebruikelijk hiervoor gehanteerde tarieven, te weten € 130,00 per dag in verzekering op een politiebureau doorgebracht en € 100,00 per dag in een huis van bewaring doorgebracht.
Gelet op de omstandigheid dat verzoeker na ruim acht jaar opnieuw in voorarrest is genomen en wel in verband met de verdenking van een ernstig levensdelict, ziet het hof aanleiding om in verband met immateriële schade een hogere vergoeding dan de forfaitaire vergoeding toe te kennen, door deze vergoeding te vermenigvuldigen met de factor 1,5. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het invoelbaar is dat de negatieve ervaringen van het eerste voorarrest bij een tweede keer versterkt opspelen en het tweede voorarrest door verzoeker daardoor zwaarder is ervaren dan onder andere omstandigheden. Het hof ziet geen gronden van billijkheid om een hogere vergoeding toe te kennen. De genoemde omstandigheden betreffende de aard en de ernst van de verdenking en de aanhouding, bieden op zichzelf geen grondslag voor een hogere vergoeding van schade. Het meer of anders verzochte wordt daarom afgewezen.
De kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift komen voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig de hiervoor landelijk gehanteerde uitgangspunten, en wel tot een bedrag van € 680,00.
Met inachtneming van het bovenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding toekennen:
- immateriële schade voorarrest € 6.575,00
 eerste periode € 1.190,00
3 dagen politiecel ad € 130,00
8 dagen huis van bewaring ad € 100,00
 tweede periode € 5.385,00
3 dagen politiecel ad € 130,00 × 1,5
32 dagen huis van bewaring ad € 100,00 × 1,5
- kosten indienen en behandeling verzoek
€ 680,00+
Totaal € 7.255,00
BESLISSING
Het hof:
Kent toe aan verzoeker [verzoeker] een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
€ 7.255,00 (zevenduizend tweehonderdvijfenvijftig euro).
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op [rekeningnummer] , ten name van Anker & Anker Strafrechtadvocaten, onder vermelding van [dossiernummer] .
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. O. Anjewierden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van E.J. Swart, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 6 augustus 2025 ter openbare zitting uitgesproken.