ECLI:NL:GHARL:2025:4792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
200.349.766/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen de moeder en de vader van een minderjarig kind, naar aanleiding van een omgangsregeling die door de rechtbank Overijssel was vastgesteld. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin haar vorderingen tot het staken van de executie van de beschikking van 8 augustus 2023 zijn afgewezen. De moeder stelt dat zij niet in staat was om de omgangsregeling uit te voeren, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet kon voldoen aan de beschikking. Het hof verwijst naar de feiten zoals vastgesteld in het eerdere vonnis en concludeert dat de moeder dwangsommen heeft verbeurd omdat zij niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de omgangsregeling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De moeder is in totaal € 3.500,- aan verbeurde dwangsommen verschuldigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.766/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 322502)
arrest van 15 juli 2025
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
bij de rechtbank: verweerder in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 10 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 14 januari 2025 met bijlage(n);
- de memorie van grieven met bijlage(n), bij het hof binnengekomen op
11 februari 2025;
- de memorie van antwoord van 9 maart 2025 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2025 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Aalmoes heeft een pleitnota overgelegd.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Metin van 19 juni 2025 met het proces-verbaal van
26 november 2024.
3. De vaststaande feiten
3.1
De ouders hebben samen een dochter: [de minderjarige] , geboren [in] 2017. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder en heeft omgang met de vader.
3.2
Het hof gaat in hoger beroep voor het overige uit van de feiten zoals beschreven onder 2. in het bestreden vonnis van 10 december 2024.

4.De beslissing in eerste aanleg

4.1
De moeder heeft in eerste aanleg bij dagvaarding, binnengekomen op
19 november 2024, gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vader te veroordelen de executie van de beschikking van de rechtbank Overijssel,
locatie Zwolle, van 8 augustus 2023 te staken en gestaakt te houden;
II. de vader te veroordelen in de (na)kosten van dit geding.
4.2
De vader heeft bij conclusie van antwoord, binnengekomen op 25 november 2024, verweer gevoerd en in reconventie gevorderd -kort gezegd- vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie met [de minderjarige] naar Curaçao onder verbeurte van een dwangsom, en een omgangsregeling voor de kerstvakantie 2024 vast te stellen.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis van 10 december 2024 de vorderingen van de vader toegewezen en die van de moeder afgewezen.

5.Het geschil in hoger beroep

5.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis en heeft het hof verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- de vader te veroordelen de executie van de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 8 augustus 2023 te staken en gestaakt te houden;
- de opgelegde dwangsom bij beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 8 augustus 2023 op te heffen c.q. op te schorten vanaf 17 augustus 2023, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen termijn;
- de hoogte van de in te vorderen dwangsom te matigen tot € 0,00 dan wel tot een in goede justitie te bepalen bedrag;
- kosten rechtens.
5.2
De vader voert verweer en verzoekt het hof om het beroep van de moeder
niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit ongegrond te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties.

6.De motivering van de beslissing

Het toetsingskader
6.1
De kern van dit executiegeschil betreft de vraag of er aanleiding bestaat de executie van de opgelegde dwangsommen te staken, dan wel de schorsing van de executie te bevelen (artikel 438 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv)).
6.2
Op grond van artikel 438 lid 3 Rv zal de voorzieningenrechter in het algemeen slechts in de executie mogen ingrijpen (a) indien door de geëxecuteerde wordt aangetoond dat hij al aan het te executeren vonnis heeft voldaan, of (b) indien de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of omdat executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard.
6.3
De eerste vraag is of de moeder dwangsommen is verbeurd vanwege het niet nakomen van de beschikking van 8 augustus 2023 (zie hierna). Bij de beantwoording van die vraag moet hetgeen in die beschikking is overwogen en beslist tot uitgangspunt worden genomen, aangezien de dwangsommen aan deze beschikking zijn verbonden. De voorzieningenrechter heeft daarbij niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen.
De beoordeling
6.4
Het hof stelt het volgende voorop. Bij beschikking van 30 maart 2023 is een (voorlopige) omgangsregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] eens per twee weken een weekend bij de vader verblijft, de vader haar op vrijdagmiddag uit school ophaalt en haar op zondag bij de moeder terugbrengt. Deze beschikking is bij beschikking van 8 augustus 2023 aangevuld/gewijzigd, in die zin dat beide ouders bij elke overdracht een begeleider meenemen die elkaar en [de minderjarige] ontmoeten voor de bibliotheek in [woonplaats1] , waarbij de overdracht buiten aanwezigheid van ouders zal plaatsvinden. Daarbij zijn zowel de vader als de moeder veroordeeld om volledige medewerking te verlenen aan de uitvoering van de (voorlopige) omgangsregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat zij daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 10.000,-. De beschikking van 8 augustus 2023 is op 18 augustus 2023 aan de moeder betekend. Op diezelfde dag en op 6 december 2023 en 3 juni 2024 zijn de dwangsommen door de vader aangezegd.
Bij (tussen)beschikking van 7 december 2023 heeft de rechtbank een (voorlopige) omgangsregeling vastgesteld van één weekend per twee weken, waarbij de vader verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [de minderjarige] , waarbij hij haar op vrijdag ophaalt van school en op zondag terugbrengt naar het station in [woonplaats1] , waarbij de ouders elkaar niet ontmoeten en [de minderjarige] (na de eerste twee keer) zelfstandig naar de moeder loopt. De rechtbank heeft geen dwangsom verbonden aan die regeling.
De laatstgenoemde omgangsregeling wordt door de ouders uitgevoerd, met dien verstande dat zij onderling hebben afgesproken dat ook het tweede overdrachtsmoment via school verloopt, aldus dat de vader [de minderjarige] na een omgangsweekend op maandagochtend naar school brengt.
6.5
Tussen de ouders staat vast dat de (voorlopige) omgangsregeling, zoals vastgesteld bij beschikking van 30 maart 2023 en aangevuld/gewijzigd bij beschikking van
8 augustus 2023, in de periode tussen medio augustus 2023 en medio november 2023 niet is uitgevoerd. Na een tweetal e-mailberichten van mr. Aalmoes (d.d. 11 en 16 augustus 2023) over de uitvoering van de omgangsregeling heeft mr. Metin bij e-mailbericht van
17 augustus 2023 laten weten dat de moeder geen medewerking zal kunnen verlenen aan de vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling.
De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij tijdens de eerstvolgende overdracht (in het weekend van 18-20 augustus 2023) niet bij de bibliotheek is verschenen met een begeleider. De vader stelt dat ook hij niet naar de bibliotheek is gegaan, maar zijn broer, als begeleider, wel (vanuit [woonplaats2] ). Op 17 augustus 2023 is namens de moeder een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank tot wijziging van de omgangsregeling, omdat de regeling voor haar niet uitvoerbaar zou zijn aangezien zij geen begeleider zou kunnen vinden voor de overdrachten. De moeder heeft ter onderbouwing van dit standpunt drie verklaringen van haar familie (haar ouders en zusje) overgelegd, waaruit blijkt dat zij hieraan niet willen meewerken - kort gezegd - vanwege de agressieve houding van de vader. De moeder heeft ter zitting bevestigd dat zij buiten deze familieleden geen andere personen uit haar netwerk (buren, vrienden, overige familie) heeft gevraagd, terwijl de overdracht plaatsvindt in de woon- en sociale omgeving van de moeder. Alleen al om die reden is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in staat was om uitvoering te geven aan de beschikking van 8 augustus 2023. Bovendien heeft de rechtbank bepaald dat de overdracht plaatsvindt buiten aanwezigheid van de ouders en dat alleen de begeleiders (en [de minderjarige] ) elkaar ontmoeten. Een confrontatie tussen de familie van de moeder en de vader zou dus ook niet aan de orde zijn geweest. Daar komt bij dat de moeder in haar verzoekschrift heeft verzocht om de omgangsregeling geheel te laten vervallen, de vader de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, dan wel om de regeling op te schorten. Ook hieruit blijkt naar het oordeel hof niet dat de moeder daadwerkelijk moeite heeft willen doen om de omgangsregeling uit te voeren en tot oplossingen te komen.
Het hof merkt ten overvloede op dat het feit dat de moeder een wijzigingsverzoek heeft ingediend - op welke datum dan ook -, niet betekent dat zij niet meer gehouden was uitvoering te geven aan de beschikking van 8 augustus 2023.
Tot slot kan het antwoord op de vraag of de rechtbank heeft bedoeld dat de overdracht op vrijdag ook bij de bibliotheek diende plaats te vinden dan wel op school (zoals vóór de beschikking van 8 augustus 2023 het geval was en ook nu), in het midden blijven, aangezien het eerste overdrachtsmoment in de zomervakantie viel, zodat [de minderjarige] op die dag niet op school was, en de moeder expliciet richting vader heeft aangegeven geen uitvoering te zullen geven aan de (voorlopige) omgangsregeling.
6.6
Voor zover de moeder heeft gevorderd om de verbeurde dwangsommen met terugwerkende kracht op te heffen dan wel te matigen, staat artikel 611d lid 2 Rv daaraan in de weg. Een eenmaal verbeurde dwangsom blijft voor het gehele bedrag verbeurd (artikel 611c Rv). Niet is gebleken van een situatie waarbij de moeder in blijvende of tijdelijke onmogelijkheid verkeerde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Bij beschikking van 7 december 2023 is de (voorlopige) omgangsregeling immers opnieuw gewijzigd en is geen dwangsom opgelegd (ro 6.4). Het hof ziet ook geen aanleiding om de dwangsom te matigen op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zoals namens de moeder ter zitting is verzocht. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld, laat staan gebleken dat de executie op grond van de beschikking van 8 augustus 2023 aan de zijde van de moeder een (financiële) noodtoestand zal doen ontstaan. Het hof benadrukt dat het belang van [de minderjarige] voorop staat en dat haar belang erom vraagt dat de ouders structureel uitvoering geven aan de tussen hen geldende regeling(en), zodat zij daarop kan vertrouwen.
Conclusie
6.7
Het hof ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om de schorsing van de executie van de beschikking van 8 augustus 2023 te bevelen, dan wel over te gaan tot opheffing of matiging van de opgelegde dwangsommen. Het hof zal de vorderingen van de moeder dan ook afwijzen.
6.8
Uit de brief van mr. Aalmoes van 1 augustus 2024 blijkt dat er zeven omgangsweekenden niet zijn doorgegaan. Net als de rechtbank gaat het hof uit van twee overdrachtsmomenten per weekend, waaraan de moeder niet heeft meegewerkt. Dit maakt dat de moeder een bedrag verschuldigd is aan verbeurde dwangsommen van in totaal € 3.500,- (7 x 2x € 250,-).
Proceskosten
6.9
Gelet op de familierechtelijke aard van het geschil, zal het hof de proceskosten compenseren.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 10 december 2024, voor zover de vorderingen van de moeder ten aanzien van de executie van de beschikking van 8 augustus 2023 zijn afgewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. C. Coster, mr. M.A.F. Veenstra en mr. M.J. van Lingen, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 15 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.