Uitspraak
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.2. De feiten
Artikel 9
door ontbinding krachtens rechterlijke uitspraak alsmede bij beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvindenof indien het geregistreerd partnerschap eindigt door overlijden zal tussen de partners respectievelijk tussen de langstlevende partner en de rechtverkrijgenden van de overleden partner worden afgerekend alsof tussen de partners de wettelijke gemeenschap van geregistreerd partnerschap had bestaan, zoals deze gold op een en dertig december
2. Binnen acht maanden nadat de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven of binnen acht maanden nadat het partnerschap is ontbonden doordat één van de partners is overleden, wordt in verband met deze verrekening het vermogen van ieder van de partners beschreven.
[…]
3.De vorderingen
4.Het oordeel van het hof
De vrouw voert in de stukken aan dat de lening in het te verrekenen vermogen is gevallen als vordering van de man op de vrouw en als schuld van de vrouw aan de man. Zij heeft € 34.815,55 betaald na de peildatum. Gevolg hiervan is dat op de balans van het te verrekenen vermogen aan de zijde van de man een bedrag gelijk aan de helft van deze vordering aan de activa kant dient te worden geplaatst en de andere helft € 17.092,55 aan de passiva kant van de vrouw, aldus de vrouw. Op die manier wordt wat de vrouw na de peildatum onverschuldigd heeft betaald weer gecorrigeerd. De vrouw heeft dan immers € 34.185,55 minder dan de man.
Op de mondelinge behandeling is uitgebreid stilgestaan bij de wijze waarop de vordering, de schuld en het vonnis in de afwikkeling moeten worden betrokken, en zijn allerlei opties de revue gepasseerd.
De man heeft verder, voor het eerst in hoger beroep, overgelegd een op 5 juni 2024 door zijn zus en zwager ondertekende verklaring waarin zij aangeven op 8 augustus 2010 een bedrag van € 45.000,- te hebben geleend aan de man.
Het hof is van oordeel dat de man het bestaan van een overeenkomst van geldlening met het enkel overleggen van de schuldbekentenis en de hiervoor genoemde verklaring, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. In geen enkel stuk dat na 2010 is opgesteld, zoals het echtscheidingsconvenant met de tweede ex-partner van de man, aangiftes IB, of de partnerschapsvoorwaarden met de vrouw, is de schuld te berde gebracht. Ook zijn geen bewijzen van de betaling en de besteding van het bedrag overgelegd, omdat dit volgens de man allemaal contant zou zijn gegaan. De man heeft nooit met de vrouw over de lening gesproken, ook niet bij het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden, wat wel voor de hand had gelegen. Dit alles maakt dat de man niet wordt toegelaten tot het leveren van bewijs, en de schuld niet zal worden meegenomen bij de vermogensopstelling van de man.
De man heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de in het verleden verkregen bedragen ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap nog aanwezig waren. Hij lijkt er ten onrechte van uit te gaan dat eens (onder uitsluiting) verkregen bedragen te allen tijde ten laste van nadien te verdelen of verrekenen vermogen kunnen worden gebracht. Dat uitgangspunt is onjuist.
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man, op de vraag of de man kan aantonen dat het privévermogen nog aanwezig was ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap, gezegd dat zij daar geen antwoord op heeft. Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de man zijn stellingen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal dan ook geen rekening houden met privébedragen van de man.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt evenwel dat een krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden – hof: en dat geldt ook voor partnerschapsvoorwaarden – tussen partijen geldende regel niet toepasselijk is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (ambtshalve toevoeging hof). Bij de beantwoording van de vraag of bij de afrekening tussen voormalige echtelieden na ontbinding van het huwelijk op grond van redelijkheid en billijkheid dient te worden afgeweken van de huwelijkse voorwaarden kan belang worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, ook als dat gedrag afweek van de huwelijkse voorwaarden. [1] De partij die zich erop beroept dat een tussen hem en de wederpartij als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, draagt de stelplicht en bewijslast van de aan een dergelijk bevrijdend verweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden.
De man stelt bij het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden door de notaris onvoldoende
Het enkele feit dat het geregistreerde partnerschap – in de visie van de man – kort heeft geduurd leidt niet tot een ander oordeel.