ECLI:NL:GHARL:2025:4466

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
21-004952-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van levensgezel met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op twee verschillende data: 16 juli 2020 en 8 maart 2021. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en had een vordering van de benadeelde partij deels toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vernietiging van het vonnis van de politierechter en een zwaardere straf geëist. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de aangeefster en de ondersteunende geluidsfragmenten in overweging heeft genomen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en heeft het de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schade tot € 500,00 toegewezen, terwijl andere delen van de vordering zijn afgewezen. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004952-23
Uitspraak d.d.: 18 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 oktober 2023 met parketnummer 18-077597-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot het bedrag van € 1.246, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.P. Poppe, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger is beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen tot het bedrag van € 1.150,23, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen om proceseconomische redenen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2020 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal te schoppen en/of een knietje tegen geven op/tegen het lichaam;
2.
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal in een houdgreep te nemen, althans door inwerkend en/of uitwerkend, stompend en/of botsend geweld uit te oefenen op die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waarin geluidsfragmenten van de gesprekken tussen aangeefster en de verdachte zijn uitgewerkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [benadeelde] niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Al het door de politierechter gebruikte bewijs komt uit één bron. De verdachte ontkent de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Het oordeel van het hof
Uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting [1] volgt dat aangeefster en de verdachte in 2019 een relatie hebben gekregen. Eind 2019 kochten zij samen een woning in [plaats] . [2] Vanaf 2019 woonden zij samen. [3] In augustus 2021 heeft aangeefster de woning verlaten. [4] Aangeefster heeft op 26 januari 2022 aangifte gedaan van mishandeling door haar levensgezel (de verdachte) gepleegd op (onder meer) 16 juli 2020 en 8 maart (
het hof begrijpt: 8 maart 2021) te [plaats] . De verdachte heeft aangeefster op 16 juli 2020 een knietje gegeven. Op 8 maart 2021 is aangeefster door de verdachte in een houdgreep gehouden, aldus de aangifte. [5]
Vervolgens heeft aangeefster op 25 maart 2022 tegenover de politie laten weten dat zij haar voorlopige aangifte wil omzetten in een definitieve aangifte. Daarnaast heeft zij geluidsfragmenten aan de politie overgelegd. [6]
De door aangeefster overgelegde geluidsfragmenten zijn door verbalisant [verbalisant] op 6 februari 2023 uitgewerkt. [7] Uit het geluidsfragment van 17 juli 2020 volgt dat de verdachte tegenover aangeefster heeft verklaard: ‘Ik wil je die kamer uit hebben’ en ‘Ik gaf je geen schop. Ik gaf je een knietje, was misschien iets harder dan bedoeld’. Aangeefster heeft vervolgens in het gesprek gezegd dat de verdachte “zijn knie op haar keel zette”. Vervolgens heeft verdachte in het fragment gezegd “dat het niet haar keel was”. [8]
Uit het geluidsfragment van 9 maart 2021 blijkt dat aangeefster een blauwe plek benoemt, van circa 15 centimeter, die zij aan verdachte heeft laten zien. Hierop reageert verdachte “ja maar dan moet je gewoon niet tegenstribbelen lieve schat. ” De verdachte reageert vervolgens op het door aangeefster aan hem tonen van de blauwe plek, zo blijkt uit het gesprek, dat het hem niets deed, na elf keer. Verder blijkt uit het gesprek dat daarna aangeefster aangaf dat het haar dwarszat dat het hem niets interesseerde dat hij haar mishandelde. Daarop reageerde de verdachte dat aangeefster zich niet zo had moeten gedragen. [9]
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de enkele omstandigheden dat de voorlopige aangifte door aangeefster eind januari 2022 circa twee maanden later is omgezet in een definitieve aangifte, alsmede het tijdsverloop tussen de tenlastegelegde mishandelingen en de aangifte, niet de conclusie leiden dat de aangifte daarom als onbetrouwbaar is aan te merken. Het hof acht de verklaring van aangeefster, bij gebrek aan redenen om daaraan te twijfelen, betrouwbaar. Bovendien vindt de verklaring van aangeefster steun in de uitwerking van de geluidsfragmenten, die zijn gedateerd in de tijd. Er is geen sprake van bewijsmiddelen die voortkomen uit één bron, nu immers sprake is van een uitwerking door een verbalisant van geluidsfragmenten waarop zowel aangeefster als verdachte te horen zijn.
Met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde mishandeling heeft de raadsman bepleit dat de verdachte geen opzet op zijn handelen heeft gehad. Het hof overweegt dat uit de aangifte volgt dat verdachte aangeefster in een houdgreep heeft genomen. Daarvan heeft zij pijn ervaren en er is op haar arm een blauwe plek ontstaan. Het hof gaat uit van deze aangifte, die ondersteund wordt door de eerdergenoemde uitwerkingen van gesprekken tussen verdachte en aangeefster waarbij het vasthouden door verdachte en de blauwe plek bij aangeefster door beiden worden benoemd. Het hof acht daarom bewezen dat verdachte aangeefster in een houdgreep heeft genomen. Dat heeft hij op een dusdanige manier gedaan dat zij pijn en letsel heeft opgelopen. Het op deze manier – met de nodige kracht en stevigheid - iemand in de houdgreep nemen is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van pijn of letsel, dat hieruit volgt dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Verdachte heeft dus opzet op zijn handelen gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 juli 2020 te [plaats] zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] een knietje tegen geven tegen het lichaam.
2.
hij op 8 maart 2021 te [plaats] zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] in een houdgreep te nemen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde delicten heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke te plegen feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner. De verdachte heeft door zijn handelen letsel en pijn toegebracht bij aangeefster. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 mei 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit. Ook na de onderhavige feiten is geen sprake meer geweest van contacten met politie en justitie;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Hieruit komt naar voren dat de verdachte een eigen uitzendbureau heeft en een nieuwe relatie heeft waarin hij gelukkig is.
De verdachte heeft aangegeven geen taakstraf te kunnen verrichten, omdat dat te belastend zou zijn naast zijn drukke werkzaamheden als ondernemer. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat een taakstraf geen geschikte strafmodaliteit is.
De raadsman heeft het hof verzocht over te gaan tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof ziet evenwel geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het grensoverschrijdende gedrag dat de verdachte heeft vertoond door het plegen van de bewezenverklaarde delicten laat daartoe, mede gelet op de context waarbinnen dit feit zich heeft afgespeeld, geen ruimte.
Het hof acht in beginsel de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, passend en geboden. Gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaruit is gebleken dat er geen nieuwe feiten zijn, verdachte zijn leven in positieve zin lijkt voort te zetten en er rust lijkt te zijn gekomen in de relationele sfeer, acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden, conform de eerder door de politierechter opgelegde straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.650,23, bestaande uit € 650,23 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen tot een bedrag van € 1.150,23. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte.
Gelet op de aard en ernst van het letsel en gelet op in vergelijkbare zaken door rechters toegekende bedragen acht het hof een vergoeding van€ 500,00 billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2020.De vordering met betrekking tot de gevorderde immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Met betrekking tot het gevorderde aan materiële schade à € 404,23 wegens beveiligingskosten is het hof van oordeel dat er onvoldoende causaal-verband bestaat tussen de gevorderde materiële schadeposten en de bewezenverklaarde feiten. Dat houdt in dat het hof dit onderdeel van de vordering zal afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade bestaande uit de kosten voor hypnotherapie van€ 246,00 is het hof van oordeel dat deze post niet van eenvoudige aard is nu, gelet ook op de betwisting daarvan door de verdediging, onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten rechtstreeks het gevolg zijn van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De benadeelde partij in de gelegenheid stellen om de vordering op dit punt nader te onderbouwen levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering van deze materiële schade niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 904,23 (negenhonderdvier euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 404,23 (vierhonderdvier euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2020.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 18 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoelt het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van [politie eenheid] , met dossiernummer PL0100-2022022600 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 35;
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina 5.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 28.
4.Proces-verbaal van aangifte, pagina 7.
5.Proces-verbaal van aangifte, pagina 8.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 18.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 20.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 21.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.