Het hof is oordeel dat op 20 november en 10 december 2024 er geen noodzaak was om het verzoek van de GI tot overplaatsing van [de minderjarige1] naar een neutraal pleeggezin in het belang van [de minderjarige1] af te wijzen.
De grootouders hebben bij het hof aangevoerd dat die noodzaak er wel was omdat een netwerkplaatsing altijd de voorkeur heeft boven plaatsing in een neutraal pleeggezin. Het hof volgt de grootouders hierin in zoverre dat een netwerkplaatsing in beginsel de voorkeur heeft. [de minderjarige1] is ook bij de grootouders geplaatst toen de ouders niet zelf voor haar konden zorgen. Er kunnen echter omstandigheden zijn waarin een (over)plaatsing in een neutraal pleeggezin meer in het belang van een kind is. Die situatie deed zich hier naar het oordeel van de GI voor.
Toen de kinderrechter op verzoek van de GI de (spoed)beslissing tot plaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin nam, was sprake van een opeenstapeling van zorgen over de plaatsing van [de minderjarige1] bij de grootouders. Een belangrijke zorg was dat de grootouders onvoldoende transparant waren naar de GI. Ondanks de geboden hulpverlening vanuit een cultuursensitieve benadering, heeft de GI ervaren dat de grootouders onjuiste informatie verstrekten of informatie achterhielden die voor de GI van belang was om de verantwoordelijkheid voor het welzijn, de ontwikkeling en de veiligheid van [de minderjarige1] te kunnen dragen. Hoewel de grootouders op enig moment hun huis openstelden voor de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] , waren zij volgens de GI niet in staat om [de minderjarige1] ook emotionele toestemming te geven voor de omgang met haar moeder. De grootouders hebben meermaals te kennen gegeven dat zij vinden dat de moeder geen goede moeder voor [de minderjarige1] is en dat ook niet zal worden. Zij wilden ook graag de zorg voor haar zusje dragen. Deze houding klemt temeer omdat de moeder op dat moment met [de minderjarige2] in een 24 uurs ouder-kindvoorziening verbleef waar zij vooruitgang liet zien.
De GI kreeg via de hulpverlening signalen dat de moeder zich zodanig onveilig voelde bij de grootouders dat zij uiteindelijk besloot om niet meer voor de omgang met [de minderjarige1] naar hen toe te gaan. Hierdoor was er geen contact meer tussen de moeder en [de minderjarige1] . Bij voortduring van de plaatsing bij de grootouders zouden de relatie en de hechting tussen de moeder en [de minderjarige1] in gevaar komen. Dat is in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] . Dat de grootouders, zoals hun advocaat op de mondelinge behandeling aan het hof heeft verteld, hebben gevraagd om de omgang via een derde partij te laten plaatsvinden, maakt dit niet anders. Eerdere hulpverlening (waaronder begeleide omgang) heeft niet tot verandering van de situatie geleid. Ook acht het hof het van belang dat de GI van de pleegzorgbegeleiding veel signalen kreeg dat binnen het gezin van de grootouders negatief werd gesproken over de moeder, wat ook een bedreiging vormt voor de relatie tussen moeder en [de minderjarige1] . Om het gezinssysteem te verbeteren, heeft de GI ingezet op contextuele therapie, maar door onvoldoende medewerking van alle partijen (moeder, vader en de grootouders) was voortzetting daarvan na een aantal gesprekken niet zinvol.
Verder was een bron van zorg dat over de verblijfplaats van de vader onzekerheid was. Volgens de GI en de moeder was de vader in Syrië een huwelijk aangegaan met een Syrische vrouw en waren er zorgen dat hij [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) naar het buitenland zou meenemen. De vader heeft bij de kinderrechter ontkend dat hij plannen had om naar Syrië te gaan en dat hij beschikte over paspoorten voor beide kinderen. Zoals de kinderrechter heeft overwogen, stonden de verhalen van enerzijds de GI en anderzijds de grootouders en de vader lijnrecht tegenover elkaar en kon niet goed worden vastgesteld of zij elkaar niet goed begrepen of dat daadwerkelijk sprake was van een bedoeling om de gezinssituatie zo te veranderen dat de moeder op afstand zou komen te staan en om haar uit het leven van [de minderjarige1] te weren.
Het hof overweegt dat in de voormelde omstandigheden en gelet op de onduidelijkheden en risico’s bij voortzetting van het verblijf van [de minderjarige1] bij de grootouders, de overplaatsing van [de minderjarige1] naar en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin ten tijde van de bestreden beschikking geïndiceerd waren. De beschikking is rechtmatig gegeven.