ECLI:NL:GHARL:2025:4419

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
200.354.868/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van kinderen met betrekking tot de moeder en de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling vastgesteld van 24 februari 2025 tot 24 februari 2026. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, stellende dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was nu de vader van de jongste minderjarige niet meer in beeld was en zij alle aangeboden hulp accepteerde.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder had eerder met de kinderen in een onveilige situatie geleefd door huiselijk geweld van de vader van de jongste minderjarige. Ondanks dat de situatie op dat moment leek te verbeteren, oordeelde het hof dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk was, maar voor een kortere duur dan door de kinderrechter was bepaald. Het hof heeft de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 oktober 2025, in plaats van de eerder vastgestelde termijn tot 24 februari 2026. Het hof oordeelde dat de moeder nog ondersteuning nodig had om haar weerbaarheid te vergroten en om de veiligheid van de kinderen te waarborgen, vooral met het oog op de mogelijke hereniging met de vader van de oudste minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.354.868
(zaaknummer rechtbank Gelderland 447469)
beschikking van 17 juli 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de raad.
Het hof heeft als overige belanghebbenden aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.
[de vader1] ,
wonende in [land] ,
verder te noemen: de vader van [de minderjarige1] .
Het hof heeft als informant aangemerkt:
[de vader2] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader van [de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de kinderrechter), van 24 februari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 21 mei 2025;
  • het verweerschrift van de raad;
  • het journaalbericht met een bijlage van mr. Tromp van 10 juni 2025.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 juni 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door een tolk in de Maleise taal;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
De vader van [de minderjarige1] en de vader van [de minderjarige2] zijn beiden, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en [de vader1] is [in] 2020 geboren:
- [de minderjarige1] , (hierna [de minderjarige1] ).
[in] 2024 heeft de moeder een zoon gekregen: [de minderjarige2] (hierna [de minderjarige2] ). De biologische vader van [de minderjarige2] is [de vader2] . De vader van [de minderjarige1] is, nu het hof er op grond van hetgeen de moeder stelt van uit gaat dat huwelijk tussen de moeder en [de vader1] nog steeds bestaat, echter de juridische vader van [de minderjarige2] .
3.2
De beide kinderen zijn eerder onder toezicht gesteld geweest. Bij beschikking van 12 december 2024 heeft de kinderrechter bovendien machtiging verleend tot uithuisplaatsing van beide kinderen tot 28 februari 2025. De kinderen wonen sinds 13 februari 2025 weer bij de moeder.
3.3
De raad heeft op 10 februari 2025 een verzoek ingediend bij de kinderrechter om de kinderen onder toezicht te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 februari 2025 tot 24 februari 2026.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen alsnog af te wijzen.
4.3
De raad heeft verweer gevoerd en gevraagd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daarbij is van belang dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
5.2
De moeder stelt dat zij met [de minderjarige1] is gevlucht naar Nederland, waar zij vanaf december 2022 in een AZC verbleef. Volgens de moeder is de vader van [de minderjarige1] met [de minderjarige3] , hun andere dochter, achtergebleven in [land] . Zij heeft vervolgens een relatie gekregen met de vader van [de minderjarige2] , met wie zij zoon [de minderjarige2] kreeg. De moeder is in de periode van eind september tot eind november 2024 diverse keren met [de minderjarige1] naar de opvang van [naam1] vertrokken, omdat er sprake was van huiselijk geweld van de vader van [de minderjarige2] richting moeder. De moeder is steeds weer vanuit [naam1] teruggekeerd naar de vader van [de minderjarige2] . Uiteindelijk is er sprake geweest van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing tot 28 februari 2025. Volgens de moeder is er bij de kinderen geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging nu de vader van [de minderjarige2] niet meer in beeld is. Bovendien accepteert zij alle aangeboden hulp op vrijwillige basis. Volgens de moeder is er daarom geen noodzaak voor een ondertoezichtstelling. Ook kan de ondertoezichtstelling niet gebruikt worden om hulp te bieden bij een eventuele omgangsregeling tussen [de minderjarige2] en diens biologische vader, die geen ouderlijk gezag heeft en aan wie dus ook geen schriftelijke aanwijzing kan worden gegeven ten aanzien van een eventuele omgangsregeling
5.3
De raad heeft aangevoerd dat de moeder zonder inmenging van de GI en ambulante spoedhulp (ASH) niet in staat is gebleken om de vader van [de minderjarige2] , die tijdens de samenwoning gewelddadig was en wiens aanwezigheid in het gezin van de moeder een gevaar vormde voor de veiligheid van de kinderen, buiten de deur te houden. De moeder heeft lange tijd het gevaar niet gezien en kon daardoor geen keuzes maken in het belang van de veiligheid van de kinderen. Pas vanaf het moment dat de kinderen eind 2024 uit huis geplaatst zijn geweest veranderde de motivatie van de moeder, stelde zij zich open voor hulpverlening en heeft zij de relatie met de vader van [de minderjarige2] verbroken. De raad vindt de huidige situatie en ontwikkeling te pril om te kunnen beoordelen of de moeder voldoende weerbaar is als de vader van [de minderjarige2] weer in beeld komt. De raad is van mening dat een ondertoezichtstelling nog nodig is, ook met het oog op de geplande gezinshereniging met de vader van [de minderjarige1] .
5.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof verklaard dat het nu goed gaat met de moeder en de kinderen en dat de moeder nu hulpverlening accepteert. Ook de GI vindt dat de ondertoezichtstelling nog nodig is omdat er nog onzekerheid bestaat over de weerbaarheid van de moeder in de situatie waarin de vader van [de minderjarige2] weer contact opneemt met de moeder en bovendien over de situatie als de vader van [de minderjarige1] zich met de andere dochter in Nederland bij de moeder zal vestigen en geconfronteerd wordt met [de minderjarige2] , die niet zijn biologische kind is.
5.5
Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling nog steeds in het belang van de kinderen is. Uit de stukken en wat tijdens de zitting is gezegd is gebleken dat het op dit moment goed gaat met de kinderen en dat de moeder nu hulp accepteert. Er was sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen in de periode waarin zij zich bevonden in een thuissituatie die onveilig was door de aanwezigheid van de vader van [de minderjarige2] . Hoewel het er nu op lijkt dat de kinderen voldoende veilig zijn in het gezin van de moeder, omdat de vader van [de minderjarige2] geen onderdeel meer uitmaakt van het gezin, is het hof van oordeel dat die situatie op dit moment nog te pril is om de ondertoezichtstelling nu al te laten eindigen. Nog relatief kort geleden heeft de moeder de vader van [de minderjarige2] weer toegelaten in het gezin, ondanks de wetenschap dat hij een bedreiging is voor de veiligheid binnen het gezin. Zonder de inmenging van de GI en Ambulante Spoedhulp is de moeder niet in staat gebleken om de vader van [de minderjarige2] buiten de deur te houden. In dat verband acht het hof het in het belang van de kinderen dat de moeder binnenkort de voorgenomen weerbaarheidstraining gaat volgen, die er in zijn algemeenheid voor kan zorgen dat zij beter voor zichzelf kan opkomen, maar zeker ook in het specifieke geval dat de vader van [de minderjarige2] toch weer toenadering tot haar zou zoeken. De ondertoezichtstelling kan daarbij helpend zijn. Het hof betrekt ook in zijn overweging dat de vader van [de minderjarige1] voornemens is om binnenkort vanuit [land] met de andere dochter van hem en de moeder naar Nederland te komen en zich bij het huidige gezin van de moeder te voegen. Het hof verwacht dat de kinderen ook nog wel enig toezicht kunnen gebruiken in die situatie, waarin zij allen zullen moeten wennen aan de hereniging en waarin het bovendien onzeker is hoe de vader van [de minderjarige1] , die volgens de verklaring van de moeder op de hoogte is van de geboorte van [de minderjarige2] die niet zijn biologische zoon is, na die hereniging zal reageren op de aanwezigheid van [de minderjarige2] in het gezin. Het hof is echter van oordeel dat de volledige door de kinderrechter bepaalde termijn van de ondertoezichtstelling, die nu loopt tot 24 februari 2026, niet nodig zal zijn om een en andere voldoende te monitoren en zal de ondertoezichtstelling om die reden verlengen voor een kortere termijn dan de kinderrechter heeft gedaan, namelijk tot 1 oktober 2025.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2025, voor zover daarin de termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd over de periode die ligt na 1 oktober 2025;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 17 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.