In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling vastgesteld van 24 februari 2025 tot 24 februari 2026. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, stellende dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was nu de vader van de jongste minderjarige niet meer in beeld was en zij alle aangeboden hulp accepteerde.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder had eerder met de kinderen in een onveilige situatie geleefd door huiselijk geweld van de vader van de jongste minderjarige. Ondanks dat de situatie op dat moment leek te verbeteren, oordeelde het hof dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk was, maar voor een kortere duur dan door de kinderrechter was bepaald. Het hof heeft de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 oktober 2025, in plaats van de eerder vastgestelde termijn tot 24 februari 2026. Het hof oordeelde dat de moeder nog ondersteuning nodig had om haar weerbaarheid te vergroten en om de veiligheid van de kinderen te waarborgen, vooral met het oog op de mogelijke hereniging met de vader van de oudste minderjarige.