ECLI:NL:GHARL:2025:4414

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
200.352.270/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdhulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige, aangeduid als [verzoekster]. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 4 februari 2025 een machtiging verleend voor de gesloten plaatsing van [verzoekster] in een jeugdhulpinstelling, na een spoedverzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [verzoekster] voorop staat. Het hof oordeelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is vanwege ernstige zorgen over haar welzijn en ontwikkeling, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag en problematische relaties. Ondanks dat [verzoekster] aangeeft dat het beter met haar gaat, acht het hof de positieve ontwikkeling nog te pril om de termijn van de gesloten plaatsing te verkorten. Het hof heeft daarbij de toezegging van de GI in overweging genomen dat [verzoekster] mogelijk medio juli 2025 kan worden overgeplaatst naar een minder gesloten setting, afhankelijk van haar voortgang. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechten van [verzoekster] en de noodzaak van bescherming voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.270
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 587614 en 587618)
beschikking van 17 juli 2025
inzake
[verzoekster],
verblijvende in [plaats1] , locatie [naam1] van [naam2] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A.G. Ouwejan,
tegen
de gecertificeerde instelling,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 januari 2025 en 4 februari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 4 februari 2025 wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 17 maart 2025;
- het e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 18 maart
2025;
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 16 april 2025 met een bijlage.
2.2
De eerste mondelinge behandeling heeft op 1 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij was
mr. Ouwejan, namens [verzoekster] , aanwezig.
Namens de GI is, zonder bericht, niemand verschenen.
Namens de raad is, met bericht vooraf, niemand verschenen.
De mondelinge behandeling is, nadat mr. Ouwejan aanhouding had verzocht zodat [verzoekster] de zitting zou kunnen bijwonen, voortgezet op 19 juni 2025.
Daarbij waren aanwezig:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
-een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is [in] 2010 in [plaats2] geboren als dochter van [de moeder] (hierna: de moeder).
3.2
Bij beschikking van 27 december 2016 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, het gezag van de moeder over [verzoekster] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.3
[verzoekster] woonde sinds 13 september 2015 jarenlang in een gezinshuis in [plaats3] en sinds begin 2023 op behandelgroepen van [naam2] in [plaats1] .
3.4
De GI heeft op 23 januari 2025 de rechtbank mondeling verzocht om een spoedmachtiging te verlenen om [verzoekster] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken en om daarop te beslissen zonder belanghebbenden te horen. De GI heeft daarnaast verzocht om aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] te verlenen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van acht maanden.
3.5
In de beschikking van 23 januari 2025 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een spoedmachtiging verleend om [verzoekster] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 23 januari 2025 voor de duur van vier weken, dus tot 20 februari 2025.
De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 4 februari 2025.
3.6
In de beschikking van 4 februari 2025 heeft de rechtbank de (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp, zoals verleend in de beschikking van 23 januari 2025, beëindigd en machtiging verleend om [verzoekster] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 4 februari 2025 tot 4 augustus 2025, dus voor een periode van zes maanden. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 4 augustus 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, althans de termijn te beperken tot een maximale duur van vier maanden, althans de beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verweer gevoerd en daarbij een pleitnota overgelegd. De GI vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien, voor zover hier van toepassing, de jeugdige onder toezicht is gesteld.
5.4
Daarnaast geldt een aantal formele voorwaarden (artikel 6.1.2 lid 5 e.v. Jw). In het onderhavige geval is in hoger beroep niet betwist dat daaraan is voldaan.
5.5
[verzoekster] is het niet eens met de verleende machtiging. Zij stelt in haar verzoekschrift in hoger beroep dat een gesloten machtiging de zwaarste kindermaatregel is, die alleen mag worden opgelegd als er geen alternatieven zijn. Volgens haar is niet voldaan aan de voorwaarden. Als een gesloten plaatsing al nodig is, dan volgens haar in ieder geval niet in de huidige instelling – zij is het (dus) niet eens met de plaats waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd – en ook niet voor de duur van zes maanden. Een periode van vier maanden zou volgens haar voldoende zijn om de gestelde doelen te halen.
Omdat de andere meisjes op de gesloten afdeling veel ouder zijn dan zij, heeft zij een gevoel van onveiligheid en onbehagen. Dit werkt negatief op haar welzijn en ontwikkeling.
Daarnaast krijgt zij hulpverlening die niet passend is voor haar leeftijd en behoeften. Zij voelt zich daardoor onbegrepen en buitengesloten. Zij vindt het onredelijk dat zij gedurende een zo lange periode in een instelling verblijft die niet adequaat aansluit bij haar ontwikkelingsbehoeften, aldus nog steeds het beroepschrift.
[verzoekster] wil terug naar haar vertrouwde omgeving met passende ondersteuning, of er zou gezocht moeten worden naar een kleinschaliger alternatief met leeftijdsgenoten voor een kortere termijn. De gedragswetenschapper heeft immers ook een kortere termijn geadviseerd.
5.6
De GI is van mening dat de huidige plaatsing op dit moment nog steeds in het belang van [verzoekster] is. Deze plaatsing is weloverwogen gekozen, omdat deze groep werkt volgens een integraal zorgprogramma voor (vermoedelijk of potentiële) slachtoffers van seksuele uitbuiting en afhankelijkheidsrelaties. Het integraal zorgprogramma en de behandeling duren doorgaans zes tot negen maanden. [verzoekster] werkt nu aan een zogenoemd “half begeleid plan” waarbij zij leert om veilige keuzes te maken. Volgens de GI is de verwachting dat [verzoekster] er medio juli 2025 aan toe is om over te gaan naar een “onbegeleid plan” waarin zij meer vrijheden krijgt. Op die manier kan zij laten zien of zij in staat is om de geleerde vaardigheden in te zetten en verantwoorde keuzes te maken.
5.7
Het hof stelt voorop dat de rechter - en dus ook het hof - niet gaat over de plaats waar de maatregel – gesloten plaatsing – wordt uitgevoerd: dat is aan de GI. Voor wat betreft de maatregel zelf is het hof van oordeel dat de kinderrechter bij de bestreden beschikking terecht heeft geoordeeld dat er dusdanige ernstige zorgen zijn over [verzoekster] dat de machtiging tot gesloten plaatsing nog steeds noodzakelijk is. Het hof heeft bij zijn beslissing het volgende in aanmerking genomen. Uit de stukken en wat tijdens de zitting is gezegd, is het volgende gebleken. [verzoekster] heeft in het verleden seksueel grensoverschrijdend gedrag meegemaakt. Zij laat opvallend gedrag zien, waarbij voornamelijk verwarring lijkt te bestaan over seksualiteit, intimiteit en relaties. Zo lijkt zij niet te beseffen dat het soms om gedwongen seks gaat. Er is misbruik gemaakt van haar behoefte om gezien en geliefd te worden. [verzoekster] heeft aan haar mentor verteld dat zij via chats contact heeft gehad met mannen, waarbij zij seksuele handelingen verrichtte voor geld. Zij zet seks in als ruilmiddel voor goederen (rookwaar) en lijkt de gevolgen daarvan niet te overzien.
[verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof verklaard dat het, in tegenstelling tot wat zij schrijft in het appelschrift, nu beter met haar gaat, dat na een vertrek van enkele groepsgenoten de sfeer in de groep beter is geworden, dat er meer contact is met de GI en dat zij blij is dat zij nu al iets meer vrijheid krijgt. Zij erkent dat zij, zoals de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft gemeld, onlangs nog steentjes uit een bepaald beloningssysteem heeft gestolen en heeft omgewisseld voor geld om weer spullen te kunnen kopen. Zij beseft dat zij soms grensoverschrijdend kan zijn als zij iets wil hebben en zij ervaart ook dat zij wel baat heeft bij deze therapie. Toch vindt zij dat ze nu klaar is om naar een open groep te gaan.
Het hof is, met de GI, van oordeel dat de huidige gesloten plaatsing nog steeds in het belang van [verzoekster] is. Uit al het voorgaande blijkt dat het inmiddels wel iets beter gaat met [verzoekster] en dat zij nu ook wel doordrongen lijkt te zijn van haar problematiek, maar het hof acht, gelet op het verleden, waarin zij recent nog onvoldoende weerstand kon bieden aan haar grensoverschrijdend gedrag, de positieve ontwikkeling nu nog te pril om de huidige termijn van de gesloten plaatsing te verkorten. Het hof vertrouwt erop dat de GI haar toezegging zal nakomen dat [verzoekster] , zodra zij er aan toe is en mogelijk al medio juli 2025, kan worden overgeplaatst naar een “onbegeleid plan”, met meer vrijheden en zelfstandige activiteiten. Richting [verzoekster] merkt het hof op dat zij dan wel haar best moet (blijven) doen.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 februari 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 17 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.