ECLI:NL:GHARL:2025:4262

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
200.352.287
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van een huwelijk met internationale elementen en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vermogensrechtelijke afwikkeling van een huwelijk en de zorgregeling voor minderjarige kinderen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en een zorgregeling werd vastgesteld. De man en vrouw, beiden van Syrische afkomst, zijn in 2005 in Syrië getrouwd en hebben drie kinderen, waarvan twee minderjarig zijn. De vrouw heeft op 20 januari 2020 de Nederlandse nationaliteit verkregen, de man op 26 mei 2023. De rechtbank had een zorgregeling vastgesteld waarbij de man één keer per week begeleide omgang met de jongste minderjarige had, en de echtscheiding werd uitgesproken. De man verzocht in hoger beroep om een wijziging van de zorgregeling en om de verdeling van de gouden armbanden en de verkoopopbrengst van de auto. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de zorgregeling aangepast, waarbij de begeleiding niet meer door een specifieke instantie, maar door een andere soortgelijke instantie moet plaatsvinden. Tevens heeft het hof bepaald dat de man de verkoopopbrengst van de auto niet met de vrouw hoeft te delen en dat de vrouw € 750 aan de man moet betalen wegens overbedeling van de gouden armbanden. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak, gezien het feit dat beide partijen in Nederland wonen en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.352.287 en 200.352.291
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 435921 en 441719)
beschikking van 10 juli 2025
inzake
[verzoeker] (de man)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. L.L.A. Cox
en
[verweerster] (de vrouw)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M. Ünalan-Akkan

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank) op 10 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) heeft gegeven. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 maart 2025 en het verweerschrift, het bericht namens de vrouw van 13 juni 2025 met producties en het bericht met producties namens de man van diezelfde datum.
1.2.
Op 13 juni 2025 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen en door de voorzitter gehoord.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 23 juni 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de man was een tolk, [naam1 ] , aanwezig. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is een zittingsvertegenwoordiger verschenen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) zijn partijen [in] 2005 in [plaats1] , Syrië getrouwd. Uit de vertaling van de huwelijksakte blijkt dat partijen [in] 2004 zijn getrouwd. De man is in september 2014 naar Nederland gekomen en de vrouw in september 2015. De vrouw heeft op 20 januari 2020 de Nederlandse nationaliteit gekregen en de man op 26 mei 2023. Partijen hebben drie kinderen waarvan twee nog minderjarig zijn: [de minderjarige1] , geboren in [plaats1] , Syrië [in] 2008 en [de minderjarige2] geboren in [woonplaats1] [in] 2016.
2.2.
De vrouw heeft op 13 mei 2024 de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken en – voor zover in hoger beroep nog van belang – een (subsidiair) zorgregeling tussen de man en [de minderjarige2] met begeleiding vast te stellen en partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap. Ook de man heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en – voor zover in hoger beroep nog van belang –een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen bij helfte te bepalen. Verder heeft de man bij aanvullend verzoek verzocht de vrouw te veroordelen de helft van de gouden armbanden te overhandigen, dan wel € 3.119,50 (dat is de helft van de waarde) aan hem te betalen en te bepalen dat de man de helft van de opbrengst van de auto (€ 898,76) aan de vrouw betaalt.
2.3.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige2] vastgesteld van één keer per week begeleide omgang via [naam2] of een soortgelijke instantie. Deze regeling wordt onder de regie van het Wijkteam (of de door het Wijkteam aangewezen instantie) uitgebreid in vorm, duur en frequentie tot een regeling waarbij [de minderjarige2] elk weekend van vrijdag 19:00 uur tot en met zondag 19:00 uur bij de man verblijft en de helft van de vakanties en feestdagen. Verder is beslist dat tussen de man en [de minderjarige1] onder begeleiding van [naam2] wordt gewerkt aan contactherstel waarbij wordt toegewerkt naar één onbegeleid contactmoment per week en de helft van de vakanties en feestdagen. Tot slot is bepaald dat de man aan de vrouw € 898,76 moet betalen, zijnde de helft van de opbrengst van de auto. De overige verzoeken van de man over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn afgewezen evenals zijn verzoek met betrekking tot de gouden armbanden.
2.4.
De echtscheidingsbeschikking is op 6 februari 2025 ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijk stand.
2.5.
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd (de beslissingen onder 5.3 en 5.5) en dat het hof
I. de volgende zorgregeling zal vaststellen:
  • tussen de man en [de minderjarige2] zal twee keer een wekelijks omgangsmoment plaatsvinden bij [naam3] of soortgelijke instantie (niet zijnde een instantie via het Wijkteam of [naam2] );
  • na deze twee omgangsmomenten zal [de minderjarige2] eenmaal per twee weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zijn;
  • tussen de man en [de minderjarige1] zal twee keer een wekelijks omgangsmoment plaatsvinden bij [naam3] of soortgelijke instantie (niet zijnde een instantie via het Wijkteam of [naam2] );
  • na deze twee of drie omgangsmomenten zal [de minderjarige1] één vast moment per week bij de man zijn, in onderling overleg met [de minderjarige1] af te stemmen en de helft van de vakanties en feestdagen;
II. zijn verzoek betreffende de gouden armbanden alsnog zal toewijzen en zal bepalen dat de gouden armbanden worden verdeeld, dan wel de verkoopopbrengst tussen partijen wordt gedeeld met verplichting aan de vrouw de helft van de verkoopopbrengst aan de man te betalen,
III. zal bepalen dat de verkoopopbrengst van de auto aan de man toebehoort, zonder nadere verrekening met de vrouw en de vrouw zal veroordelen tot terugbetaling van het bedrag dat door haar al is ontvangen.
2.6.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn verzoeken, dan wel tot afwijzing daarvan.
2.7.
Het hof beslist dat de bestreden beschikking over de begeleide omgang van de man met [de minderjarige2] en het contactherstel tussen de man en [de minderjarige1] onder begeleiding wordt bekrachtigd, met uitzondering van de begeleiding door [naam2] . Het hof beslist dat een andere soortgelijke instantie de begeleiding op zich moet nemen. Het hof beslist ook dat de auto van de man is en dat hij de waarde niet met de vrouw hoeft te delen. Voor wat betreft de gouden armbanden deelt het hof drie gouden armbanden aan de vrouw toe en beslist dat de vrouw wegens overbedeling € 750 aan de man moet betalen. Het hof licht dat hierna toe.

3.De toelichting van het hof

rechtsmacht Nederlandse rechter
3.1.
Gelet op het internationale karakter van de zaak is allereerst aan de orde of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
3.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. Het hof overweegt ambtshalve dat de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen op (het verzoek tot echtscheiding en) de nevenvoorziening met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk omdat partijen in Nederland wonen. [1]
3.3.
Het verzoek ter zake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft de ouderlijke verantwoordelijkheid. Omdat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om over het verzoek te oordelen. Daarom heeft de rechtbank (impliciet) terecht rechtsmacht aangenomen met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en is ook het hof in hoger beroep bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. [2]
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (grieven I en II)
3.4.
Tussen partijen is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige zonen, specifiek de zorgtaken van de man in geschil. Op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing. [3]
3.5.
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
3.6.
De man heeft twee klachten geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank onder 5.3. Hij kan zich niet vinden in de beslissing dat de regie bij het Wijkteam en de uitvoering bij [naam2] is neergelegd. Ook is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan het belang van een concrete regeling, zodat duidelijk is hoe vaak er begeleide omgang is zodat daarover niet getwist kan worden. Dat de rechtbank dit niet concreet heeft gemaakt, heeft ertoe geleid dat er tot op heden nog steeds geen contact is geweest tussen hem en [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . De vrouw voert verweer.
3.7.
De raad adviseert om de beslissing van de rechtbank voor wat betreft de begeleiding in stand te houden. [de minderjarige2] is nog maar acht jaar oud. Hij heeft steun nodig het contact met de man aan te gaan en geeft ook aan dat hij die steun nodig heeft. Als blijkt dat het contact goed loopt kan het contact zonder begeleiding voortgezet worden. Een andere instantie dan [naam2] zou de begeleiding prima op zich kunnen nemen. Binnen de regio zijn er veel instanties beschikbaar, zodat begeleiding door een andere instantie dan [naam2] mogelijk is, mits de man tot begeleid contact bereid is. Nu al het aantal begeleide contacten op, zoals de man verzoekt, twee keer vaststellen vindt de raad niet wenselijk. Uit de observatie en uit wat [de minderjarige2] zelf aangeeft, zal moeten blijken wanneer de begeleiding niet meer nodig is. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige1] , hij is bijna zeventien jaar oud, is het volgens de raad niet raadzaam voor hem nog een regeling vast te leggen.
3.8.
Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde regeling in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wenselijk, met uitzondering van de aangewezen uitvoerende instantie [naam2] die de begeleiding op zich zou nemen. Gelet op de bezwaren die de man tegen [naam2] aanvoert is voor het contactherstel nodig dat een andere instantie de begeleiding op zich neemt. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen dat een soortgelijke instantie voor begeleiding wordt aangewezen. De man heeft al maanden geen contact meer met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het is in hun belang dat het contact met de man wordt hersteld en dat dit geschiedt op de wijze zoals de rechtbank dat heeft bepaald. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep ingestemd met een andere instantie en heeft verklaard dat zij zal meewerken aan het herstel van contact. Het meerdere door de man verzochte zal het hof afwijzen. Nu al voor [de minderjarige2] beslissen dat de begeleiding beperkt moet blijven tot, zoals de man verzoekt, twee keer acht het hof niet in het belang van [de minderjarige2] . De begeleiding zal in de praktijk moeten uitwijzen of en zo ja wanneer de zorgregeling onbegeleid kan plaatsvinden. Zodra dit het geval is, kan tot een onbegeleide regeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld (elke weekend van vrijdag 19.00 uur tot en met zondag 19.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen) worden overgegaan. Voor [de minderjarige1] geldt dat het hof, gelet op zijn leeftijd, geen regeling zal vaststellen. De beslissing van de rechtbank om toe te werken naar contactherstel is voldoende en het meest passend bij de leeftijd van [de minderjarige1] . De grieven I en II slagen deels en falen deels.
vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk (grief III)
toepasselijk recht
3.9.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat tot 26 mei 2023 het Syrisch recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen en dat met ingang van 26 mei 2023, het moment waarop partijen zijn genaturaliseerd tot Nederlander, het Nederlands recht van toepassing is geworden. [4] In zoverre slaagt de grief van de man.
3.10.
Een verandering van het toepasselijke recht geldt in dat geval alleen voor het vermogen dat partijen na dat moment hebben verkregen. [5] Dit volgt uit artikel 8 van het Verdrag.
verkoopopbrengst auto
3.11.
Geen van partijen heeft een grief geformuleerd tegen rechtsoverweging 4.18 van de bestreden beschikking. Daarin is overwogen dat naar Syrisch recht ieder van de echtgenoten tijdens en na het huwelijk eigenaar blijft van de goederen die hij of zij bij het aangaan van het huwelijk heeft aangebracht of tijdens het huwelijk heeft verworven. Ook kunnen partijen goederen in gezamenlijk eigendom hebben (eenvoudige gemeenschappen). Ook voor het hof vormt dit wettelijk huwelijksgoederenstelsel (van uitsluiting naar Syrisch recht) het uitgangspunt bij de beoordeling voor de huwelijkse periode tot 26 mei 2023.
3.12.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat voor wat betreft de (verkoopopbrengst van de) auto Syrisch recht van toepassing is. Ook is niet langer in geschil dat naar Syrisch recht de auto alleen van de man is en dat dit tot gevolg heeft dat de man de verkoopopbrengst daarvan niet met de vrouw hoeft te delen. Het hof zal rechtsoverweging 5.5 van de bestreden beschikking dan ook vernietigen.
gouden armbanden
3.13.
Met ingang van 26 mei 2023 gold op basis van het Nederlandse recht tussen partijen een wettelijk beperkte gemeenschap van goederen. Een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk al gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan. Goederen die door schenking of erfrecht zijn verkregen vallen buiten de gemeenschap, net als de daarbij horende schuld. Bij de verdeling van de wettelijk beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van die gemeenschap, terwijl ieder de lasten van deze gemeenschap voor de helft moet dragen.
3.14.
Als peildatum voor de omvang van de beperkte gemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 13 mei 2024. Als peildatum voor de waardering geldt als hoofdregel de datum van feitelijke verdeling, in de regel de datum van de beschikking, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. Van dat laatste is niet gebleken.
3.15.
De vrouw heeft niet betwist dat de gouden armbanden in juli 2023 zijn gekocht. Dat betekent dat bij de beoordeling van het geschil Nederlands recht van toepassing is. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij samen met haar vriendin, mevrouw [naam4] , zes gouden armbanden, voor ieder van hen drie stuks, heeft gekocht. In deze procedure gaat het dan ook om drie (en niet om zes) gouden armbanden. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de gouden armbanden met eigen spaargeld dat zij in Syrië bewaarde in Syrië door haar zijn aangeschaft, maar heeft dat niet met stukken of anderszins onderbouwd. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de gouden armbanden met middelen uit de beperkte gemeenschap zijn aangeschaft. Ook de stelling van de vrouw dat zij de gouden armbanden aan een juwelier in [plaats2] heeft verkocht (volgens de vrouw één gouden armband in september 2023 voor € 700 en twee gouden armbanden in januari 2024 voor samen € 750) is tegenover de betwisting van de man niet aangetoond. De vrouw heeft geen (verkoop)bewijzen overgelegd. Dat de juwelier, zoals de vrouw desgevraagd verklaarde, niets op papier wilde zetten van deze (contant afgerekende) transacties blijft voor rekening en risico van de vrouw. Omdat de bewijzen van verkoop ontbreken dient het hof er vanuit te gaan dat de gouden armbanden nog steeds in het bezit van de vrouw zijn. De man heeft ter zitting verklaard dat het aankoopbedrag van 38.000.200 Syrische pond voor zes gouden armbanden omgerekend ongeveer € 3.000 is en de vrouw heeft dat niet betwist. Het hof stelt de waarde van drie gouden armbanden vast op € 1.500. De vrouw is wegens overbedeling
€ 750 aan de man verschuldigd. Het hof zal rechtsoverweging 5.8 van de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de afwijzing van het desbetreffende verzoek van de man vernietigen en als volgt beslissen.
conclusie
3.16.
Grief III slaagt.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 december 2024 onder 5.3 en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.2.
stelt de volgende zorgregeling vast:
- tussen de man en [de minderjarige2] is één keer per week begeleide omgang via een omgangshuis of soortgelijke instantie (niet [naam2] ),
- deze regeling wordt door de (indien nodig door het Wijkteam) aangewezen instantie uitgebreid in vorm, duur en frequentie tot een regeling waarbij [de minderjarige2] elk weekend van vrijdag 19.00 uur tot en met zondagavond 19.00 uur bij de man verblijft en de helft van de vakanties en feestdagen,
- tussen de man en [de minderjarige1] wordt onder begeleiding van een daarvoor geschikte instantie (niet [naam2] ) gewerkt aan contactherstel waarbij wordt toegewerkt naar een situatie van één onbegeleid contactmoment per week en deling van vakanties en feestdagen bij helfte tussen de ouders;
4.3.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 december 2024 onder 5.5 en onder 5.8 voor zover bij dat laatstgemelde onderdeel het verzoek van de man over de gouden armbanden is afgewezen en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.4.
deelt de drie gouden armbanden aan de vrouw toe, onder de verplichting om aan de man € 750,- te betalen wegens overbedeling;
4.5.
bekrachtigt die beschikking van de rechtbank voor het overige;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, L. Hamer en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 10 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 3 aanhef, sub a onder i Brussel II-ter.
2.Artikel 7 lid 1 Brussel II-ter.
3.artikel 15 lid 1.
4.Artikel 7 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.
5.Artikel 8 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.